Antwoorden op de vragenlijst over onachtzaamheid en omkering van de bewijslast in de wetgeving betreffende het witwassen van geld - Hoofdinhoud
Inhoudsopgave
Documentdatum | 19-11-1999 |
---|---|
Publicatiedatum | 22-01-2013 |
Kenmerk | 13145/99 |
Van | het secretariaat-generaal |
Aan | de Multidisciplinaire Groep Georganiseerde Criminaliteit (MDG) |
Externe link | originele PDF |
Originele document in PDF |
RAAD VAN Brussel, 19 november 1999 (15.12) DE EUROPESE UNIE (OR. en)
13145/99
LIMITE
CRIMORG 179
NOTA van: het secretariaat-generaal aan: de Multidisciplinaire Groep Georganiseerde Criminaliteit (MDG) nr. vorig doc: 7615/99 CRIMORG 44 Betreft: Antwoorden op de vragenlijst over onachtzaamheid en omkering van de bewijslast in de wetgeving betreffende het witwassen van geld
Ter attentie van de delegaties gaat in de bijlage een samenvatting van de antwoorden van 13 lidstaten op de vragenlijst over onachtzaamheid en omkering van de bewijslast in de wetgeving betreffende het witwassen van geld (doc. 7615/99 CRIMORG 44), waarvan de MDG tijdens haar vergadering van 11-12 mei 1999 de verspreiding had goedgekeurd.
Onachtzaamheid in witwaszaken:
Vijf lidstaten hebben bepalingen inzake onachtzaam gedrag opgenomen in hun witwaswetgeving.
Het merendeel van die lidstaten bezigt het begrip grove of ernstige onachtzaamheid. In een van die lidstaten is een discussie aan de gang over een mogelijke uitbreiding van het begrip grove onachtzaamheid in die zin dat ook gewone onachtzaamheid daaronder zou vallen.
13145/99 roe/PM/mg NL DG H III 1
In twee andere lidstaten is onachtzaam gedrag alleen strafbaar gesteld in samenhang met het niet melden van een verdachte transactie.
De overige zes lidstaten die de vragenlijst hebben beantwoord, kennen geen regelingen in verband met onachtzaamheid in het kader van witwassen, maar in twee van die lidstaten wordt er momenteel over gesproken het begrip onachtzaamheid op te nemen.
Uit de antwoorden blijkt voorts dat men geen problemen heeft ondervonden met instellingen die meldplicht hebben in verband met onachtzaamheid. Slechts één lidstaat meldde dat de banken enige bezorgdheid hebben geuit over hoever men in de praktijk moet gaan om verdachte transacties te melden. Een lidstaat vreest ook dat, wanneer er regelingen in verband met onachtzaamheid ingevoerd worden, instellingen die meldplicht hebben, zullen besluiten grote aantallen meldingen te doen, wat tot een overbelasting van het systeem zou kunnen leiden. Een lidstaat was gekant tegen de uitbreiding van zijn regelingen in verband met grove onachtzaamheid in die zin dat ook minder ernstige onachtzaamheid daaronder zou vallen, en voerde daarvoor aan dat dit gemakkelijk zou kunnen leiden tot criminalisering van bankemployés.
Acht lidstaten hebben strafrechtelijke en vijf lidstaten administratieve maatregelen ingevoerd voor het niet naleven van de meldplicht. De administratieve sancties verschillen aanzienlijk en variëren van 22.000 euro tot 1.200.000 euro, of, zoals in één lidstaat, tot de helft van de waarde van de transactie.
Omkering van de bewijslast:
Vijf lidstaten van de Europese Unie passen het beginsel van omkering van de bewijslast toe. In drie van die lidstaten wordt de bewijslast na een onherroepelijke veroordeling omgekeerd om opbrengsten van misdrijven te kunnen confisqueren. De wetgeving in de twee andere lidstaten gaat verder en voorziet in bewarende confiscatiemaatregelen in maffiazaken voorafgaand aan de veroordeling of in omkering van de bewijslast bij delicten zoals het verlenen van hulp bij het houden of beheren van financiële middelen van terroristen. Twee van de betrokken lidstaten staan ook een gedeeltelijke omkering of verlichting van de bewijslast toe.
13145/99 roe/PM/mg NL DG H III 2
Twee lidstaten beschikken over wetgeving voor een gedeeltelijke omkering of verlichting van de bewijslast.
In zes lidstaten is er een discussie gaande over omkering van de bewijslast.
Twee lidstaten passen een burgerrechtelijke bewijsnorm toe in confiscatieaangelegenheden. De overige lidstaten zijn niet voornemens de burgerrechtelijke bewijsnorm in hun confiscatiewetgevingen op te nemen.
In drie lidstaten hebben er zich constitutionele moeilijkheden of betwistingen voorgedaan met betrekking tot omkering van de bewijslast.
Een lidstaat beklemtoonde dat het belangrijk is een onderscheid te maken tussen omkering van de bewijslast bij vervolging van witwasdelicten en omkering van de bewijslast in confiscatiezaken na een veroordeling wegens een delict.
De meerderheid der lidstaten is er geen voorstander van omkering van de bewijslast op te nemen in de witwaswetgeving. Zulks zou naar hun mening in strijd kunnen zijn met artikel 6, lid 2, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Verscheidene lidstaten hebben echter wel een (gedeeltelijke) omkering van de bewijslast na een onherroepelijke veroordeling opgenomen, een en ander met het oog op de confiscatie van opbrengsten van misdrijven. Er zijn enkele constitutionele betwistingen, maar het lijkt aannemelijker dat deze aanpak wel strookt met het EVRM.
13145/99 roe/PM/mg NL DG H III 3
Conclusies:
Lidstaten die het begrip onachtzaamheid in hun witwaswetgeving hebben opgenomen, beschouwen dit in het algemeen als een belangrijk element van hun wetgeving. Een lidstaat tekende aan dat, wil men witwaspraktijken doeltreffend bestrijden, het niet voldoende is eenvoudigweg het opzettelijk witwassen strafbaar te stellen. Personen die bij witwaspraktijken betrokken zijn, zouden zo al te gemakkelijk hun straf kunnen ontlopen door te beweren dat zij geen weet hadden van de herkomst van het witgewassen eigendom. Tegelijk kan worden opgemerkt dat, blijkens de ontvangen antwoorden, er geen veroordelingen wegens witwassen van geld zijn uitgesproken op grond van onachtzaam gedrag.
Op internationaal niveau is er al enige tijd een discussie gaande over omkering van de bewijslast.
Dit wordt gezien als een belangrijk middel om tot betere resultaten te komen bij de bestrijding van georganiseerde criminaliteit. Onder mensen die in de praktijk belast zijn met wetshandhaving, wordt omkering van de bewijslast algemeen beschouwd als een conditio sine qua non voor een ernstige bestrijding van de georganiseerde criminaliteit. Het is nu eenmaal zo dat het bij de meeste onderzoeken naar en vervolgingen van witwaspraktijken haast onmogelijk is het basisdelict te bewijzen, zelfs wanneer er duidelijke tekenen zijn die op een achterliggende criminele activiteit duiden. Afgezien daarvan is het nog moeilijker het oogmerk te bewijzen van een persoon die de opbrengst van een basisdelict witwast. Een en ander biedt een verklaring voor het zeer geringe aantal veroordelingen op grond van de geldende witwaswetgeving.
De MDG wordt verzocht op basis van de antwoorden van de lidstaten conclusies te trekken en te bespreken of er iets moet worden gedaan aan de witwaswetgeving in de Europese Unie, met inbegrip van de begrippen grove onachtzaamheid en omkering van de bewijslast na een onherroepelijke veroordeling wegens ernstige delicten met het oog op de confiscatie van opbrengsten van misdrijven.
13145/99 roe/PM/mg NL DG H III 4
ONACHTZAAMHEID IN WITWASWETGEVING
Bevat uw Wordt er over Hebben regelingen in verband Leidt het niet melden van Wordt onachtzaamwitwaswet- gesproken met onachtzaamheid geleid tot een verdachte of ongeheid beschouwd als geving bepaonachtzaam problemen in de samenwerking bruikelijke transactie tot een belangrijk lingen over gedrag in de met instellingen die rapportagestrafrechtelijke of admielement in uw witonachtzaam- toekomst wel op verplichtingen hebben? nistratieve stappen? waswetgeving? heid? te nemen?
Oostenrijk Neen Neen Geen antwoord Administratieve boetes Geen antwoord tot ATS 300.000
België Neen Neen Geen antwoord Administratieve boetes Geen antwoord tot BEF 50.000.000
Denemarken Ja Ja-mogelijk uit Neen Administratieve boetes Ja breiding tot
gewone onachtzaamheid
Finland Neen Ja Geen antwoord Strafrechtelijke stappen Geen antwoord
Duitsland Ja Reeds opgenomen Neen Strafrechtelijke stappen Ja
Griekenland Neen Neen Geen antwoord Strafrechtelijke stappen Geen antwoord
Ierland Neen Ja Geen antwoord Strafrechtelijke stappen Geen antwoord
Italië Neen Ja Geen antwoord Administratieve boetes Geen antwoord
Luxemburg Neen/alleen Neen Neen Strafrechtelijke stappen Geen antwoord strafbaar
indien instellingen niets melden
Portugal Neen/ alleen Neen Neen Administratieve stappen Ja strafbaar
indien instellingen niets melden
Spanje Ja Geen antwoord Neen Strafrechtelijke stappen Ja
Zweden Ja Geen antwoord Neen Strafrechtelijke Ja stappen/boetes
Verenigd Ja Neen Neen Strafrechtelijke stappen Ja
Koninkrijk
13145/99 roe/PM/mg NL DG H III 5
OMKERING VAN DE BEWIJSLAST IN WITWASWETGEVING
Voorziet uw wetge Voorziet uw wet Hebben er zich, met Wordt er gediscussieerd Is er een discussie ving in omkering van geving in een betrekking tot de omkeover voorstellen tot omkegaande over de de bewijslast in witgedeeltelijke ring van de bewijslast, ring van de bewijslast in toepassing van de waszaken? omkering of verconstitutionele of andere gevallen van witwasciviele norm voor lichting van de moeilijkheden of besen/confiscatie van activa? bewijsvoering in bewijslast? twistingen voorgedaan? confiscatieaangelegenheden?
Oostenrijk Neen Ja Neen Neen Neen
België Neen Neen Neen Ja Neen
Denemarken 1 Ja Neen Neen Ja Neen
Finland Neen Neen Geen antwoord Ja Neen
Duitsland Neen Neen Geen antwoord Neen Neen
Griekenland 2 Ja Ja Neen Neen Neen
Ierland 3 Ja Ja Ja Neen Reeds toegepast
Italië 4 Ja Neen Ja Neen Neen
Luxemburg Neen Neen Geen antwoord Neen Neen
Portugal Neen Neen Geen antwoord Neen Neen
Spanje Neen Neen Geen antwoord Ja Neen
Zweden Neen Neen Geen antwoord Ja Neen
Verenigd 5 Ja Ja Ja Ja Reeds toegepast
Koninkrijk
1 Alleen voor confiscatie van goederen na een veroordeling.
2 Alleen voor confiscatie van goederen na een veroordeling.
3 Alleen voor confiscatie van goederen na een veroordeling wegens drugshandel.
4 Bewarende confiscatiemaatregel voorafgaand aan een veroordeling in het kader van maffiabestrijding.
5 Alleen bij vervolging voor witwassen van geld van terroristen.
13145/99 roe/PM/mg NL DG H III 6
BIJLAGE I
Aan de lidstaten gestelde vragen over witwasdelicten op grond van onachtzaamheid
-
1.Bevat uw wetgeving betreffende witwassen bepalingen over onachtzaamheid? Beschrijf het delict en voeg de betrokken bepalingen bij uw antwoord, zo mogelijk in het origineel en in vertaling.
1.1 Zijn die bepalingen er niet, wat waren de redenen dan om onachtzaamheid niet op te nemen?
1.2 Bestaan ze wel, wat zijn uw ervaringen daarmee? Heeft u statistische gegevens over het aantal vervolgingen voor deze delicten? Hoeveel veroordelingen voor witwassen van geld waren
gebaseerd op het begrip onachtzaamheid? Wat is de verhouding ten opzichte van het aantal veroordelingen op basis van opzet?
-
2.Wordt er in uw land over gesproken onachtzaam gedrag in de toekomst wel op te nemen?
-
3.Hebben regelingen in verband met onachtzaamheid bij delicten inzake witwassen geleid tot problemen in de samenwerking met instellingen die uit hoofde van de Witwasrichtlijn
rapportageverplichtingen hebben?
-
4.Leidt het niet melden van een verdachte of ongebruikelijke transactie volgens uw wetgeving tot strafrechtelijke of administratieve stappen? Geef een beschrijving van de wetgeving en leg teksten voor.
-
5.Wordt onachtzaamheid beschouwd als een belangrijk element in uw witwaswetgeving?
_______________
13145/99 das/PM/mg NL BIJLAGE I DG H III 7
Gedetailleerde antwoorden van de lidstaten
Oostenrijk:
-
1.Nee
1.1. De opneming van onachtzaamheid als bestanddeel van het witwasdelict is niet overwogen, aangezien alle in het wetboek van strafrecht vervatte eigendomsdelicten beperkt zijn tot opzettelijke handelingen.
-
2.Nee
-
4.In gevallen waarin geen strafrechtelijke sancties voor het witwassen van geld van toepassing zijn, kan sprake zijn van administratieve delicten op grond van de bankwetgeving. Het niet
melden van een transactie is een administratief delict en kan worden bestraft met een boete van maximaal ATS 300.000,- [artikel 98(2,6), 99(8) juncto artikel 41(2) van de Bankwet].
België:
-
1.Nee
Het begrip onachtzaamheid is uitgesloten tijdens een zeer levendig parlementair debat over de wet van 17 juli 1990 waarbij de zinsnede "ofschoon zij de oorsprong [van de bij witwassen betrokken zaken] kennen of zouden moeten kennen" in artikel 505, eerste alinea, punt 2, van het strafwetboek is ingevoerd.
-
2.Nee.
13145/99 das/PM/mg NL BIJLAGE I DG H III 8 4. De verplichting om een administratieve autoriteit (de cel voor financiële informatieverwerking)
in kennis te stellen van een vermoeden of de zekerheid van het witwassen van geld, is een centraal gegeven van de Belgische voorschriften inzake witwassen (wet van 11 januari 1993). Wanneer de cel voor financiële informatieverwerking een overtreding van de wet van 11 januari 1993 constateert, kan zij de controle- of toezichthoudende overheden of de tuchtoverheden daarvan in kennis stellen, zodat die de nodige maatregelen, met name administratieve sancties, kunnen nemen. Bij niet-naleving van de wet, kunnen die overheden: - de besluiten en maatregelen die zij hebben genomen, openbaar maken; - een administratieve geldboete van niet minder dan BEF 10.000 en niet meer dan BEF 50.000.000 opleggen.
Denemarken:
-
1.Ja. Artikel 303 en 300c van het Deense wetboek van strafrecht bevat bepalingen inzake grove onachtzaamheid.
1.2. Er zijn het ministerie van Justitie geen gevallen bekend van veroordelingen in Denemarken op grond van witwasdelicten door onachtzaamheid.
-
2.Een in het kader van het Comité voor economische en computercriminaliteit bij het ministerie van Justitie ingestelde groep onderzoekt momenteel of de huidige strafrechtelijke bepalingen inzake het witwassen van de opbrengsten van strafbare feiten moeten worden gewijzigd,
onder meer of er bepalingen inzake strafrechtelijke aansprakelijkheid voor gewone onachtzaamheid moeten worden opgenomen. De werkzaamheden van de groep zijn nog niet afgerond.
-
3.Nee.
13145/99 das/PM/mg NL BIJLAGE I DG H III 9 4. Voor het niet melden van verdachte transacties kan een boete worden opgelegd op grond van
artikel 13 van de Wet tot voorkoming van het witwassen van geld.
-
5.Ja.
Finland:
-
1.Nee
-
2.In het najaar van 1998 heeft de regering een programma van maatregelen ter intensivering van de bestrijding van economische delicten goedgekeurd. Volgens dat programma zal worden
nagegaan of ook witwassen van geld door grove onachtzaamheid strafbaar moet worden gesteld.
-
3.De banken hebben enige bezorgdheid geuit over hoever men in de praktijk moet gaan om verdachte transacties te melden.
-
4.Volgens hoofdstuk 32, paragraaf 1 wordt een persoon veroordeeld voor een helingsdelict indien hij nalaat melding te doen overeenkomstig paragraaf 10 van de Wet op de preventie en opsporing van het witwassen van geld (68/1998) of in overtreding van het in paragraaf 10 vervatte verbod een aldaar bedoelde kennisgeving ruchtbaar maakt.
Duitsland:
-
1.Ja. De straffen voor het witwassen van geld (en het verhullen van illegale goederen) zijn vastgelegd in artikel 261 van het strafwetboek. In de leden 1 en 2 van artikel 261 worden de
delicten, basisdelicten en straffen genoemd. Terwijl artikel 261, leden 1 en 2, van het strafwetboek - evenals artikel 261, leden 3 en 4 - uitsluitend betrekking hebben op opzettelijke handelingen, wordt bij artikel 261, lid 5, ook grove onachtzaamheid tot een strafrechtelijk delict gemaakt. Volgens deze bepaling is, in de in artikel 261, leden 1 en 2, van het strafwetboek bedoelde gevallen, het niet onderkennen dat een voorwerp afkomstig is van een in artikel 261, lid 1, van het strafwetboek genoemde onrechtmatige daad, een strafbaar feit indien dat niet onderkennen het resultaat is van grove onachtzaamheid.
13145/99 das/PM/mg NL BIJLAGE I DG H III 10 1.2. Hoewel de statistieken inzake strafrechtelijke vervolgingen worden geacht gegevens te verstrekken
over veroordelingen op grond van witwasdelicten door grove onachtzaamheid, zijn er tot nu toe geen geregistreerd. Het aantal veroordelingen voor opzettelijk witwassen van geld (artikel 261, leden 1 tot en met 4, van het strafwetboek) is in de periode 1993 tot en met 1997 opgelopen van een eerste registratie van 3 (in 1993) tot meer dan 20 (1996: 24; 1997: 22).
-
2.Er is de laatste jaren in Duitsland een debat gevoerd naar aanleiding van de roep om, naast witwassen door grove onachtzaamheid (zoals in artikel 261, lid 5, van het strafwetboek), ook witwassen door lichte onachtzaamheid strafbaar te stellen. De voornaamste bezwaren luiden dat het algemene verkeer van goederen en geld aanzienlijk belemmerd zou worden indien ook de geringste twijfel omtrent de legale oorsprong van geld of eigendom moet worden opgeheven, en dat bankemployés te gemakkelijk onder verdenking van het plegen van een delict zouden komen te staan.
-
3.Om de bereidheid van de banken om mee te werken aan bijvoorbeeld het opsporen van witwasoperaties niet in gevaar te brengen, zijn, indachtig het feit dat witwassen van geld door grove onachtzaamheid een strafbaar feit is (artikel 261, lid 5, van het strafwetboek), in punt 1 van de eerste alinea van artikel 261, lid 9, van het strafwetboek gronden genoemd waarop kan worden afgezien van straffen. Volgens die bepaling worden geen straffen voor witwassen van geld door grove onachtzaamheid opgelegd aan eenieder die de daad vrijwillig bij de bevoegde autoriteiten (d.w.z. het openbaar ministerie) aangeeft of zo'n aangifte bewerkstelligt, mits het witwassen niet op dat moment reeds ontdekt was en de dader dat wist. Bovendien kan de
rechter volgens artikel 261, lid 10, van het strafwetboek naar goeddunken de straf verminderen, dan wel afzien van straf, indien de dader door vrijwillig mee te delen wat hij weet, er aanzienlijk toe heeft bijgedragen dat het delict, voor meer dan alleen zijn eigen aandeel daarin, of een basisdelict voor witwassen van geld, konden worden opgespoord.
-
4.Het niet melden van een verdachte of ongebruikelijke transactie kan onder de definitie van crimineel witwassen van geld vallen als vervat in artikel 261, lid 1, van het wetboek van strafrecht. Krachtens artikel 152, lid 2, van het wetboek van strafvervolging moet het openbaar ministerie alle vervolgbare strafbare feiten vervolgen wanneer er voldoende feitelijke aanwijzingen zijn.
13145/99 das/PM/mg NL BIJLAGE I DG H III 11 5. Om witwassen doeltreffend te bestrijden, is het niet voldoende alleen de opzettelijke
handeling strafbaar te stellen. Dat zou het voor degenen die bij het witwassen betrokken zijn, te gemakkelijk maken straf te ontlopen door te beweren dat zij zich niet bewust waren van de oorsprong van de verworven zaken. In de meeste gevallen zou het praktisch onmogelijk zijn om die bewering te weerleggen, terwijl die kennis een voorwaarde is om de betrokkene van opzettelijk witwassen te kunnen beschuldigen. Om problemen van deze aard te voorkomen, en om ervoor te zorgen dat witwassen van geld doeltreffend kan worden vervolgd, is het van essentieel belang dat het strafbare feit wordt uitgebreid tot witwassen door onachtzaamheid. Zoals reeds gezegd in het antwoord op vraag 2 moet echter alleen grove onachtzaamheid strafbaar zijn.
Griekenland:
-
1.Naar Grieks recht (wet 2331/1995, artikel 2, leden 1 t/m 4) is witwassen van geld niet strafbaar indien het door onachtzaamheid is geschied.
1.1. In de Griekse wet inzake witwassen van geld (wet 2331/1995, artikel 2) is bij de omschrijving van dit delict niet de term of het bestanddeel opzet gebruikt, hoewel dit wel is opgenomen in zowel het Verdrag van Wenen als de richtlijn van de Raad van de Europese Unie op dit
gebied (91/308/EEG van 10.6.1991).
Dat betekent dat een handeling, om te kunnen worden aangemerkt als een delict, niet gepleegd behoeft te zijn met de opzet het resultaat te bereiken, en dat het voldoende is dat er een mogelijkheid van bedrog bestaat. Het is derhalve voldoende dat de dader de betrokken goederen heeft beschouwd als misschien of waarschijnlijk van illegale oorsprong, en deze desondanks heeft aanvaard, omgezet, overgedragen enz.
"Mogelijk bedrog" komt dus heel dicht bij de tekst van artikel 6, lid 3, van het Verdrag van Straatsburg, te weten "had behoren te vermoeden dat de voorwerpen opbrengsten [van misdrijven] waren".
13145/99 das/PM/mg NL BIJLAGE I DG H III 12
Wij zijn derhalve van mening dat de omvang van de delictsomschrijving op dit punt voldoende is en dat het niet nodig is handelingen op te nemen die louter ten gevolge van onachtzaamheid zijn begaan. Als dat wel zou gebeuren, zou dat leiden tot een buitensporige uitbreiding van het delict, tot handelingen en gedragingen die absoluut niet thuishoren onder het witwasdelict.
Een dergelijke buitensporige uitbreiding van het delict zou tenslotte de aard van het delict (witwassen van geld) vertekenen; witwassen moet een vorm van zware criminaliteit blijven, die wordt beschouwd als een speciaal geval van het delict heling in verband met georganiseerde criminaliteit, en moet niet, als is het maar ten dele, worden vereenzelvigd met onachtzaamheid.
-
2.Er is op wetgevingsniveau niet gesproken over de invoering in Griekenland van een delict witwassen door onachtzaamheid.
-
4.Het niet melden van een verdachte of ongebruikelijke transactie is, indien het niet wordt bestraft als de daad van een medeplichtige (in gevallen waarin degene die nalaat een verdachte of ongebruikelijke transactie te melden, een specifieke wettelijke plicht heeft dat te doen), strafbaar overeenkomstig artikel 2, lid 2, van wet 2331/1995.
Italië:
-
1.Nee
1.1. Een van de redenen waarom men aarzelt witwassen van geld door onachtzaamheid op te nemen, is dat financiële bemiddelaars die verdachte transacties moeten melden, zouden kunnen besluiten de mogelijkheid van beschuldiging van criminele onachtzaamheid te
verkleinen door een groot aantal meldingen bij de toezichthoudende autoriteit (Ufficio italiano dei cambi - het Italiaans deviezenbureau) te doen, die niet behoorlijk verwerkt zouden kunnen worden. Dat zou kunnen leiden tot een overlast van informatie waarbij witwastransacties verloren dreigen te gaan in de grote massa van gemelde transacties.
13145/99 das/PM/mg NL BIJLAGE I DG H III 13 2. Het is pas de laatste tijd onderwerp van besprekingen geworden.
-
3.De samenwerking met de financiële bemiddelaars die verdachte transacties moeten melden, is de laatste jaren aanzienlijk verbeterd: gedetailleerde gegevens hierover kunnen worden
verkregen van het Ufficio italiano dei cambi, waaraan de meldingen worden gedaan.
-
4.Het niet melden van verdachte transacties is een administratief delict waarop een boete staat van maximaal de helft van de waarde van de transacties (zie de artikelen 3 en 5 van wet
nr. 197 van 5 juli 1991).
-
5.Witwassen door onachtzaamheid moet zorgvuldig worden bestudeerd, onder meer om redenen die zijn genoemd in het antwoord op vraag 1.1.
Luxemburg:
-
1.Bij de huidige stand van de Luxemburgse wetgeving is witwassen door onachtzaamheid alleen strafbaar indien bepaalde personen in de uitoefening van hun beroep nalaten hun beroepsverplichtingen na te komen. Het niet meedelen kan leiden tot afschrikkende boetes.
1.2. Tot nu toe hebben er geen vervolgingen op deze grond plaatsgevonden.
-
2.Er is over gesproken in het kader van de voorbereiding van de wet van 7 juli 1989 (wet nr. 3009) en van de voorbereiding van de wet van 11 augustus 1998 (wet nr. 4294).
-
3.Nee.
13145/99 das/PM/mg NL BIJLAGE I DG H III 14 4. Bij artikel 40, lid 2, van de wet van 5 april 1993 betreffende de financiële sector is de
verplichting vastgelegd om elke verdachte of ongebruikelijke transactie te melden. Dit is een beroepsverplichting; het niet nakomen ervan is strafbaar met strafrechtelijke sancties op grond van artikel 64, lid 2, van genoemde wet, als gewijzigd bij artikel 10 van de reeds genoemde wet van 11 augustus 1998. Hetzelfde geldt voor andere beroepsmensen die onder die wet vallen.
-
5.Onachtzaamheid die strafbaar is volgens het strafrecht kan, net als alle andere delicten, strafrechtelijk worden vervolgd; voor vervolging is de officier van justitie bevoegd.
Portugal:
-
1.De Portugese wetgeving inzake witwassen van geld bevat geen bepalingen betreffende onachtzaamheid. Wat de preventie van het gebruik van het financiële stelsel voor witwasdoeleinden betreft, is in artikel 22 van de Portugese wetgeving bepaald dat onachtzaamheid strafbaar is wanneer financiële instellingen of personen nalaten de verplichtingen na te komen die zijn voorgeschreven bij wetsbesluit nr. 313/93 van 15 september 1993, waarmee Richtlijn 91/308/EEG i in het Portugese recht is omgezet.
1.1. De regel van het strafrecht is dat zware en lichte delicten altijd actief crimineel van aard moeten zijn. Alleen in uitzonderlijke gevallen wordt onachtzaamheid bestraft als strafrechtelijk delict. De Portugese wetgever is van mening dat witwassen een strafrechtelijk delict is wanneer het wils- en bewustheidselement aanwezig zijn, d.w.z. wanneer het opzet om dat delict te plegen aanwezig moet worden geacht.
1.2. De beschikbare statistieken en de in dit verband verkregen veroordelingen hebben alleen betrekking op strafrechtelijke delicten als gedefinieerd in de vigerende wetgeving. Wij hebben geen statistieken over de eerder genoemde situaties waarin het niet melden door financiële instellingen van verdachte of ongebruikelijke transacties als onachtzaamheid is bestraft.
13145/99 das/PM/mg NL BIJLAGE I DG H III 15 2. Nee.
-
3.Nee.
-
4.Het niet melden leidt tot administratieve stappen (lichte delicten) als bepaald in de artikelen 15 e.v. van wetsbesluit nr. 313/93 waarmee Richtlijn 91/308/EEG i betreffende witwassen van geld in de Portugese wetgeving is omgezet.
-
5.Zoals reeds vermeld (in antwoord op vraag 1) geldt alleen voor daden die als zware delicten worden beschouwd, dat opzettelijke strafbare feiten worden bestraft. Wat lichte delicten overeenkomstig de artikelen 3 t/m 6, 8 t/m 11 en 14 van wetsbesluit nr. 313/93 betreft, wordt onachtzaamheid altijd bestraft, omdat die kan worden beschouwd als een belangrijk element in de preventie van witwassen van geld.
Spanje:
-
1.Ja. In artikel 301 van het wetboek van strafrecht, waar het delict witwassen van geld is omschreven, wordt in lid 3 de mogelijkheid genoemd dat zulke daden worden gepleegd door grove onachtzaamheid.
1.2. De reden om dit begrip in witwasdelicten in te voeren, is de algemene omschrijving van lichte of zware delicten in artikel 10 van het wetboek van strafrecht.
-
3.Er zijn ons geen problemen in dit verband bekend.
-
4.Het niet melden leidt tot strafrechtelijke stappen (wet 19/93 en verordening - zie de artikelen 5, 6, 7, 8, 9, 10 en 11 van de wet en artikel 17 van de verordening).
-
5.Ja.
13145/99 das/PM/mg NL BIJLAGE I DG H III 16 Zweden:
-
1.Met ingang van 1 juli 1999 zal het witwassen van geld als een nieuw en afzonderlijk delict ─ hoofdstuk 9, artikel 6 bis (opzettelijk delict) en artikel 7 bis (lichte delicten, waaronder onachtzaamheid) ─ in het wetboek van strafrecht worden opgenomen.
Het nieuwe witwasdelict zal als begrip in dier voege worden uitgebreid, dat het ook betrekking heeft op het onoorbaar meewerken aan het verhullen van het feit dat iemand zich heeft verrijkt door een delict waarbij geen criminele verwerving van goederen is betrokken. Deze begripuitbreiding, die zowel opzet als onachtzaamheid bestrijkt, betekent bijvoorbeeld dat fiscale en douanedelicten als basisdelicten inzake witwassen zullen worden aangemerkt.
1.2. Er zijn geen specifieke statistische gegevens beschikbaar over het aantal vervolgingen voor witwasdelicten op basis van onachtzaamheid. De invoering, op 1 juli 1999, van witwassen op basis van onachtzaam gedrag als een afzonderlijk delict zou het in de toekomst mogelijk moeten maken om cijfermateriaal te verzamelen over vervolgingen en veroordelingen gebaseerd op onachtzaamheid.
-
3.Neen.
-
4.De Wet inzake witwassen van geld is op 1 juli 1999 gewijzigd. Er zijn straffen (geldboetes) ingevoerd (artikel 14) voor personen die opzettelijk of door grove onachtzaamheid de in
artikel 9 opgenomen verplichting om transacties te onderzoeken of te melden naast zich neerleggen, of die, in strijd met afdeling 11, onder andere aan een derde bekend maken dat onderzoek naar een transactie wordt uitgevoerd.
-
5.Onachtzaamheid is een van de vele belangrijke elementen bij de bestrijding van het witwassen.
13145/99 smu/PM/md NL BIJLAGE I DG H III 17 Verenigd Koninkrijk:
-
1.Het Britse witwasdelict dat bestaat in medeplichtigheid aan het bezitten of beheren van fondsen voor terroristische activiteiten, kent mens rea. Een verschoningsgrond is dat de betrokkene niet wist, en redelijkerwijs ook niet kon vermoeden, dat de bewuste handelingen betrekking hadden op fondsen voor terroristische activiteiten.
De Britse witwasdelicten die bestaan in het verbergen of het overbrengen van opbrengsten van misdrijven, met inbegrip van de handel in verdovende middelen, kennen de zogenaamde "geobjectiveerde" mens rea. Van dergelijke delicten is sprake wanneer iemand een zaak verhandelt terwijl hij redelijkerwijs kan vermoeden dat die zaak geheel of gedeeltelijk rechtstreeks of onrechtstreeks andermans opbrengst van crimineel handelen vormt. Het openbaar ministerie moet echter bewijzen dat de witwasactiviteit werd verricht met het doel iemand te helpen aan strafrechtelijke vervolging of de uitvaardiging van een confiscatiebevel te ontkomen.
Hoewel de in de voorgaande alinea genoemde delicten sporen met artikel 6, lid 3, van het Verdrag van Straatsburg, is het discutabel of zij in feite onachtzaam gedrag in de strikte zin van het woord omvatten.
1.1. Bij de vervolging van delicten krachtens artikel 11 van de Wet op de voorkoming van terrorisme (Tijdelijke voorzieningen) (Prevention of Terrorism (Temporary provisions Act)) uit 1989 kan het morele element dat de verdachte kan worden aangerekend, alleen neerkomen op onachtzaamheid. Over het algemeen echter wordt voor witwasdelicten onachtzaamheid niet tot de mens rea gerekend omdat het bij dergelijke delicten hoofdzakelijk om systemen en niet om specifieke transacties gaat, weshalve beter de Wet op het witwassen van geld
(Money Laundering Regulations) kan worden toegepast.
1.2. Er hebben geen vervolgingen of veroordelingen plaatsgevonden voor delicten als bedoeld in artikel 11 van de Wet op de voorkoming van terrorisme (Tijdelijke voorzieningen) uit 1989. Er hebben evenmin vervolgingen of veroordelingen plaatsgevonden voor delicten als
bedoeld in de Wet op het witwassen van geld uit 1993.
13145/99 smu/PM/md NL BIJLAGE I DG H III 18 2. De Britse autoriteiten hebben zich geconcentreerd op een betere handhaving van de Wet op
het witwassen van geld, teneinde het risico van onachtzaam witwassen terug te dringen door
de anti-witwasvoorzieningen van financiële instellingen te verbeteren. Niettemin zullen de
Britse autoriteiten zich beraden over veranderingen met betrekking tot de mens rea voor
witwassen, indien dit zal bijdragen tot verdere verbetering het wettelijk kader (momenteel
worden de delicten inzake witwassen aan een algehele toetsing onderworpen).
Door het invoeren van een expliciete onachtzaamheidstoetsing als drempel voor het morele
element in de voornaamste witwasdelicten zouden bepaalde thans bestaande moeilijkheden
in verband met de bewijslast kunnen worden overwonnen; dit zou echter niet stroken met de
vigerende algemene beginselen inzake strafrechtelijke aansprakelijkheid, zoals ook in doc.
7615/99 CRIMORG 44 wordt opgemerkt.
-
3.Neen.
-
4.Het leidt tot strafrechtelijke stappen.
-
5.Ja, ten aanzien van de wet op de voorkoming van terrorisme en de Wet op het witwassen van geld. De Britse autoriteiten zouden zich echter zeer zorgvuldig moeten beraden over de vraag, of er bij de voornaamste witwasdelicten in het algemeen een onachtzaamheidstoetsing
zou moeten plaatsvinden die verder gaat dan de objectieve toetsing betreffende "het
hebben van redelijke gronden".
_________________
13145/99 smu/PM/md NL BIJLAGE I DG H III 19
BIJLAGE II
Vragen aan de lidstaten betreffende de omkering van de bewijslast
-
1.Voorziet uw wetgeving in omkering van de bewijslast in witwaszaken?
1.1. Zo ja, geef dan uitleg over de voorschriften en procedures (alleen van toepassing in geval van confiscatie na veroordeling enz.)
-
2.Voorziet uw wetgeving in een gedeeltelijke omkering of verlichting van de bewijslast of in een norm voor de bewijslast die afwijkt van de algemene eisen in het strafrecht en zo een
soortgelijk gevolg heeft als een gedeeltelijke omkering? Vermeld dan aan welke norm de handhavingsinstanties en de verdediger respectievelijk moeten voldoen.
2.1. Zo ja, geef uitleg over de procedures (die alleen bij confiscatie na veroordeling enz. van toepassing zijn).
2.2. Zijn er andere bepalingen die de gerechtelijke vervolging en de wethandhaving in deze gevallen kunnen vergemakkelijken?
-
3.Hebben er zich, met betrekking tot de wetgeving betreffende de vragen 1 en 2, constitutionele of andere moeilijkheden of betwistingen voorgedaan?
-
4.Wordt er in uw land gediscussieerd over voorstellen tot omkering van de bewijslast in gevallen van witwassen/confiscatie van activa?
Zo ja, graag nadere bijzonderheden.
-
5.Is er in uw land een discussie gaande over de toepassing van de civiele norm voor bewijsvoering in confiscatieaangelegenheden?
13145/99 smu/PM/md NL BIJLAGE II DG H III 20
Gedetailleerde antwoorden van de lidstaten
Oostenrijk:
-
1.Het Oostenrijkse strafrecht voorziet niet in omkering van de bewijslast in witwaszaken of andere delicten.
-
2.De regelgeving inzake confiscatie van opbrengsten behelst evenwel een tweetal bepalingen welke de bewijslast verlichten. De wet voorziet hierin in twee gevallen:
-
a)het blijvend of herhaald begaan van ernstige delicten:§ 20, 2, van het wetboek van strafrecht
-
b)lidmaatschap van een criminele organisatie:§ 20, 3, van het wetboek van strafrecht.
In beide gevallen gaat het meer om "omkering van de bekentenislast" dan om "omkering van
de bewijslast". In beide gevallen moeten er bepaalde voorafgaande voorwaarden aanwezig
zijn, waarna een weerlegbaar vermoeden van toepassing is:
-
a)krachtens § 20, 1, moet bewezen worden dat de verdachte verscheidene misdrijven heeft begaan (dat wil zeggen: delicten welke bestraft kunnen worden met een gevangenisstraf van ten minste drie jaar) welke hem financieel gewin hebben gebracht, en dat hij nog meer financieel gewin heeft verkregen dat "chronologisch samenhangt" met deze delicten en dat naar redelijkerwijs kan worden aangenomen afkomstig is van andere, soortgelijke misdrijven. Indien de verdachte niet in staat is de wettige oorsprong van de betrokken goederen overtuigend aan te tonen (categorisch bewijs is daarom niet essentieel), zullen ook deze goederen in beslag worden genomen.
-
13145/99 smu/PM/md NL BIJLAGE II DG H III 21
-
b)Wil § 20, 3, van toepassing zijn, dan moet bewezen worden dat de betrokkene lid is van een criminele organisatie en in die hoedanigheid het in § 278a van het wetboek van strafrecht bedoelde delict heeft begaan. Indien de betrokkene geldelijk gewin
heeft verkregen dat chronologisch samenhangt met zijn lidmaatschap van een criminele organisatie en dat naar redelijkerwijs kan worden aangenomen afkomstig is uit misdrijven, dient hij ─ ook in dit geval ─ de wettige oorsprong van de betrokken goederen overtuigend aan te tonen; is hij hiertoe niet in staat, dan kunnen deze in beslag worden genomen.
Tot besluit bestaat er ook een soort verbeurdverklaring die in feite als verlichting van de bewijslast kan worden beschouwd. Krachtens § 20b, 1, van het wetboek van strafrecht moeten goederen waarover de criminele organisatie de beschikking heeft, verbeurd worden verklaard. Bewijs dat de criminele organisatie wettelijk of economisch kan beschikken over deze goederen volstaat derhalve; de goederen hoeven niet de opbrengst van misdrijven te vormen.
-
3.De bovenbedoelde wetgeving blijft binnen het kader van hetgeen volgens de jurisprudentie op basis van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens is toegestaan. Dit verdrag is verwerkt in de Oostenrijkse grondwet. Tot op heden heeft nog niemand beroep aangetekend bij het Constitutioneel Hof of bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens.
-
4.Momenteel worden geen maatregelen overwogen welke verder gaan dan bovengenoemde wetgeving. De invoering van soortgelijke regels ook voor delicten zou te ver gaan en wordt derhalve niet bepleit.
-
5.In het Oostenrijkse rechtssysteem speelt het burgerlijk recht geen rol in confiscatieprocedures.
13145/99 smu/PM/md NL BIJLAGE II DG H III 22 België
-
1.Neen.
1.1. Niet van toepassing.
-
2.Het criminaliseren van het witwassen van geld houdt in dat er straffen zijn bepaald voor personen die uit een delict voortkomende eigendom hebben gekocht, in ruil of om niet hebben ontvangen, in bezit, bewaring of beheer hebben genomen ofschoon zij de oorsprong ervan kennen, of moesten kennen. Zulks leidt uiteraard niet tot een gedeeltelijke omkering of verlichting van de bewijslast maar maakt alleen duidelijk dat de kennis door de witwasser van de illegale oorsprong van de goederen kan worden bewezen door reële en objectieve
vermoedens of feiten.
2.2. Neen.
-
3.Neen.
-
4.In het kader van het actieplan van de regering ter bestrijding van de georganiseerde criminaliteit (28 juni 1996) onderzocht de heer P. Traest, professor aan de Universiteit Gent, de mogelijkheid om de bewijslast gedeeltelijk om te keren voor de bepaling van de oorsprong van goederen waarvan vermoed wordt dat zij de opbrengst zijn van met georganiseerde criminaliteit verband houdende activiteiten.
Op basis van die studie is een wetsontwerp opgesteld dat voorziet in een gedeeltelijke omkering van de bewijslast voor eigendom dat kan worden geconfisqueerd, met name de opbrengsten van ernstige of georganiseerde criminaliteit. Overeenkomstig de basisbeginselen van strafrecht van het Europees Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is gekozen voor een strikte en omzichtige benadering. De bewijslast kan slechts na een veroordelend vonnis worden gedeeld. Het wetsontwerp ligt thans ter advies bij de Raad van State (hoogste administratief rechtscollege in België).
13145/99 mdl/PM/md NL BIJLAGE II DG H III 23 5. Neen.
Op grond van de algemene Belgische rechtsbeginselen is confiscatie een louter strafrechtelijke aangelegenheid.
Denemarken
-
1.Artikel 76 bis van het Deense strafwetboek voorziet bij confiscatie in omkering van de bewijslast.
"76bis.
-
1.Gehele of gedeeltelijke confiscatie is mogelijk voor eigendom dat toebehoort aan een
persoon die schuldig bevonden wordt aan een strafbaar feit indien dat feit:
-
1)een hoge opbrengst kan opleveren, en
-
2)volgens de wet strafbaar is met een gevangenisstraf van ten minste 6 jaar dan wel
een schending is van artikel 286, lid 1.
-
2.Onder de in lid 1 genoemde voorwaarden is gehele of gedeeltelijke confiscatie mogelijk van eigendom dat is verworven door de echtgenoot/echtgenote van de betrokkene of
door de persoon die met hem samenwoont, tenzij 1) het eigendom meer dan 5 jaar vóór het strafbaar feit op grond waarvan krachtens lid 1 tot confiscatie wordt overgegaan, is verkregen, of 2) de betrokkene ten tijde van de verwerving nog niet gehuwd was of samenwoonde.
-
3.Onder de in lid 1 genoemde voorwaarden, is gehele of gedeeltelijke confiscatie mogelijk van eigendom dat is overgedragen aan een rechtspersoon die door de betrokkene alleen of samen met zijn naaste omgeving wordt gecontroleerd. Hetzelfde geldt indien de betrokkene een aanzienlijk deel van de winst van de rechtspersoon ontvangt. Confiscatie is niet mogelijk wanneer het eigendom meer dan 5 jaar vóór het strafbaar feit op grond waarvan krachtens lid 1 tot confiscatie wordt overgegaan, aan de rechtspersoon is overgedragen.
-
4.Confiscatie op grond van de leden 1 t.e.m. 3 is niet mogelijk indien de betrokkene aannemelijk maakt dat het eigendom op rechtmatige wijze of met rechtmatig verkregen
middelen is verkregen.
-
13145/99 mdl/PM/md NL BIJLAGE II DG H III 24
-
5.In plaats van confiscatie van eigendom in de zin van de leden 1 t.e.m. 3 kan ook een daarmee overeenstemmend bedrag of van een gedeelte ervan worden geconfisqueerd.
1.1. De confiscatie wordt door het openbaar ministerie gevorderd en door de rechter uitgesproken.
-
2.Afgezien van de bepaling waarnaar in het antwoord op vraag 1 wordt verwezen, bevat het wetboek van strafrecht geen bepalingen van deze aard.
-
3.Neen.
-
4.en 5. Zie antwoord op vraag 2 van het deel "witwasdelicten, onachtzaamheid".
Finland
-
1.Neen.
-
2.Neen.
2.2. Neen.
-
4.Sinds kort liggen er ontwerpen voor een confiscatiewet ter tafel. De omkering van de bewijslast of een andere manier om confiscatie van activa in gevallen van ernstige criminaliteit efficiënter te maken, zal waarschijnlijk in het wetsontwerp worden opgenomen. Dit werd bijvoorbeeld dit voorjaar in de regeringsverklaring opgenomen en wordt derhalve algemeen als belangrijk aangemerkt.
-
5.Neen.
13145/99 mdl/PM/md NL BIJLAGE II DG H III 25 Duitsland
-
1.Neen.
Omkering van de bewijslast is niet verenigbaar met de beginselen van het Duitse strafprocesrecht.
-
2.De Wet van 15 juli 1992 inzake de bestrijding van illegale drugshandel en andere vormen van georganiseerde criminaliteit (Bundesgesetzblatt, 1992, I blz. 1301) introduceerde het begrip
"bijzondere verbeurdverklaring" (§ 73quinquies van het wetboek van strafrecht) in het Duitse strafrecht.
Dit instrument breidt het toepassingsgebied van verbeurdverklaring (§ 73 van het wetboek van strafrecht) uit door confiscatie van goederen onder bepaalde omstandigheden mogelijk te maken, zelfs indien de voorwaarden voor een gewone verbeurdverklaring niet vervuld zijn, met name wanneer een verdacht voorwerp niet in verband kan worden gebracht met een specifiek delict van de overtreder.
§ 73 quinquies van het wetboek van strafrecht is niet van toepassing op alle delicten. In de omschrijving van het specifieke delict dient namelijk verwezen te worden naar bijzondere verbeurdverklaring. Op grond van § 261, 7, derde en vierde zin, kan tot bijzondere verbeurdverklaring worden overgegaan wanneer het witwassen van geld gebeurt door een bende of met commerciële doeleinden.
Indien aan deze voorwaarden is voldaan, kan bijzondere verbeurdverklaring worden opgelegd indien een veroordeling voor een (al dan niet opzettelijk) misdrijf wordt uitgesproken en er feiten zijn die het vermoeden staven dat de overtreder de goederen met het oog op het plegen van of uit illegale handelingen heeft verkregen.
13145/99 mdl/PM/md NL BIJLAGE II DG H III 26
Het federale Hooggerechtshof (Bundesgerichtshof) heeft bepaald dat een beschikking tot bijzondere verbeurdverklaring alleen kan worden gegeven indien, na het verzamelen van voldoende bewijsmateriaal en het beoordelen daarvan, de feitenrechter absoluut van oordeel is dat de beklaagde de betreffende voorwerpen uit illegale handelingen heeft verkregen (arrest van 22 november 1994, 4 StR 516/94, gepubliceerd in de officiële arrestenbundel, BGHSt 40, 371).
In een zaak die thans bij het federale Grondwettelijke Hof (Bundesverfassungsgericht) aanhangig is, heeft een persoon die bij onherroepelijk vonnis is veroordeeld een exceptie van ongrondwettelijkheid opgeworpen tegen een beschikking tot bijzondere verbeurdverklaring. Er wordt met veel belangstelling naar het arrest uitgekeken daar verwacht wordt dat het Hof een beginselarrest zal vellen over het verband tussen confiscatie van opbrengsten en grondwettelijk recht.
Er bestaat geen wettelijke verplichting voor de beklaagde om bepaalde bewijzen voor te leggen, ook niet in het kader van de bijzondere verbeurdverklaring.
2.2. Op grond van §111 ter, l van het wetboek van strafvordering kunnen voorwerpen worden inbeslaggenomen indien er vermoedens bestaan dat de voorwaarden voor verbeurdverklaring vervuld zijn. Op grond van § 111 ter, 2, en § 111 quinquies, 1, van het wetboek van
strafvordering is ook bewarend beslag mogelijk indien vermoedens bestaan dat de voorwaarden voor verbeurdverklaring van een gelijkwaardig bedrag vervuld zijn.
Dit zijn voorlopige maatregelen om een (eventuele) latere rechterlijke beschikking tot confiscatie van opbrengsten te kunnen uitvoeren.
De Wet van 4 mei 1998 ter intensivering van de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit (Bundesgesetzblatt 1998, blz. 845) maakt dit bewarend beslag door de wethandhavingsinstanties gemakkelijker omdat het niet meer vereist is dat er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat aan de voorwaarden voor verbeurdverklaring is voldaan. De Wet van 4 mei 1998 ter intensivering van de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit vult ook de Wet Financieel beheer aan.
13145/99 mdl/PM/md NL BIJLAGE II DG H III 27 Hierna wordt een speciale regel ter bestrijding van het witwassen van geld op internationaal niveau toegelicht.
Personen die baar geld of equivalente betaalmiddelen ter waarde van meer dan DM 30.000 willen vervoeren over de grens van het douanegebied van de Europese Gemeenschappen dan wel bij binnenkomst in, vertrek uit of doorreis door Duitsland bij zich hebben, moeten - indien zij daartoe door de douaneambtenaren worden verzocht - aard, aantal en waarde alsmede oorsprong, economisch begunstigde en voorgenomen gebruik daarvan aangeven (§ 12 bis, 1 en 2, eerste zinnen van de Wet Financieel beheer). Effecten, cheques, wisselbrieven, edele metalen en edelstenen worden voor de toepassing van deze wet met baar geld gelijkgesteld (§l 12 bis, 1, tweede zin, van de Wet Financieel beheer).
In dit kader zijn douaneambtenaren gemachtigd om het baar geld of de equivalente betaalmiddelen in beslag te nemen tot het einde van de tweede werkdag volgend op de ontdekking ervan indien vermoedens bestaan dat een en ander met het oog op het witwassen ervan worden vervoerd
(§ 12 bis, 3, eerste en tweede zin van de Wet Financieel beheer). Deze termijn kan op grond van een rechterlijke beschikking tot één maand worden verlengd (§ 12 bis, 3, derde zin van de Wet Financieel beheer).
Deze wijziging, die er in de eerste plaats op gericht is de bestrijding van het witwassen van geld te vergemakkelijken, is belangrijk voor de confiscatie van opbrengsten omdat er tevens een boete werd ingevoerd voor het niet of slechts gedeeltelijk aangeven van baar geld of equivalente betaalmiddelen aan de douane- of grensbewakingsautoriteiten.
Volgens de algemene regels van de Wet Onregelmatigheden is confiscatie reeds zeer belangrijk bij de vaststelling van de hoogte van de boete (§ 17, 4, van de Wet Onregelmatigheden). Het beginsel vindt hier toepassing via de bepaling dat in bijzonder ernstige gevallen de hoogte van de boete gelijk kan zijn aan de niet-aangegeven betaalmiddelen (§ 12 quater van de Wet Financieel Beheer).
13145/99 mdl/PM/md NL BIJLAGE II DG H III 28
Dit houdt evenwel geen verband met een gedeeltelijke omkering of verlichting van de bewijslast bij confiscatie van opbrengsten.
-
4.Op 3 februari 1998 dienden de fracties van de regerende coalitie en van de SPD een gezamenlijk wetsvoorstel in om de confiscatie van uit delicten voortkomende goederen, te verbeteren (nota Bundestag, 13/9742). Het wetsvoorstel werd voorgelegd aan de 13e Bondsdag, maar de verkiezingen van 27 september 1998 hebben de goedkeuring ervan tegengehouden en het voorstel ongeldig gemaakt. Het wetsvoorstel was er o.m. op gericht het instrument van de verbeurdverklaring in de praktijk doeltreffender te maken door de bestaande wet te stroomlijnen en te vereenvoudigen. Het bevatte evenwel geen regels voor de omkering van de bewijslast.
Het ministerie van Justitie werkt thans nog aan nieuwe regelgeving voor de strafrechtelijke confiscatie van opbrengsten. Er wordt daarbij niet gedacht aan de vaststelling van een rechtsgrondslag voor de omkering van de bewijslast bij confiscatie van opbrengsten.
Griekenland
-
1.Met betrekking tot het witwassen van geld wordt in de Griekse wetgeving niet voorzien in omkering van de bewijslast in de gewone betekenis van het woord. Artikel 3 van Wet nr. 2331 van 1995 voorziet evenwel in een bijzondere procedure voor de confiscatie van
goederen die tot 5 jaar vóór het plegen van het delict zijn verkregen door een persoon die voor
het witwassen van geld is veroordeeld. In de laatste zin van dat artikel is bepaald dat, tot
bewijs van het tegendeel, een vermoeden bestaat dat die goederen zijn verkregen uit een in
artikel 1 bis van dezelfde wet (inzake basisdelicten) genoemd misdrijf.
Dit artikel luidt als volgt:
13145/99 mdl/PM/md NL BIJLAGE II DG H III 29
"Artikel 3
-
1.Na advies van de Raad van State kan de staat bij de bevoegde burgerlijke rechtscolleges tegen een persoon die bij een onherroepelijk vonnis veroordeeld is tot een opsluiting van lange duur of tot een gevangenisstraf van ten minste 3 jaar voor een delict als genoemd in artikel 1 bis een vordering instellen tot confiscatie van alle goederen die hij uit een misdrijf als genoemd in datzelfde artikel heeft verkregen, zelfs indien voor dat misdrijf geen veroordeling is uitgesproken. In het kader van dezelfde procedure worden alle goederen geconfisqueerd die door de betrokkene zijn verkregen tijdens de 5 jaar die voorafgingen aan het plegen van een in
artikel 1 bis genoemd delict waarvoor een veroordeling is uitgesproken, en dit tot de veroordeling onherroepelijk wordt. Tot bewijs van het tegendeel bestaat een vermoeden dat de verkregen activa voortkomen uit een in artikel 1 bis genoemd misdrijf.".
In juridische kringen wordt vanuit theoretisch oogpunt bezwaar gemaakt tegen deze bepaling. Er is betoogd dat ze in strijd is met de grondwettelijke bepalingen tot vaststelling van de bevoegdheden van de rechtscolleges. Het punt van de grondwettelijkheid van de bepaling is in de praktijk nog niet gerezen en is derhalve nog niet beslecht.
2.1. & 2.2. Het beginsel dat eenieder die iets voor een rechtscollege aanvoert daarvan het bewijs moet leveren (artikel 338, lid 1, van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering), is niet van toepassing in het Griekse strafprocesrecht, waar zowel het openbaar ministerie als de rechter belast zijn met de waarheidsvinding. Niettegenstaande deze algemene regel worden door de rechtscolleges bewijsregels ontwikkeld die hetzelfde effect
hebben als de omkering van de bewijslast. Dit geldt wanneer een beklaagde in een strafzaak een "onafhankelijke verklaring" aflegt waarin hij ontkent dat zijn handeling een delict uitmaakt en derhalve ontkent dat hij schuldig is of waarbij hij aanvoert dat de beschuldiging moet worden ingetrokken of de straf moet worden verminderd. Alleen indien de verklaring van de beklaagde door de noodzakelijke feitelijke gegevens wordt gestaafd, zal de rechter specifieke motieven voor de weigering ervan moeten opgeven.
13145/99 mdl/PM/md NL BIJLAGE II DG H III 30 4. Op wetgevend niveau is de invoering in Griekenland van de omkering van de bewijslast in
witwaszaken niet aan de orde geweest.
-
5.Neen.
Ierland:
-
1.Niet voor witwassen; er is wel een bepaling met betrekking tot drugshandeldelicten die van belang zou kunnen zijn (zie 1.i hieronder).
1.1. Er is een bepaling (artikel 5 van de Wet op de Strafrechtspraak, 1994) (Criminal Justice Act, 1994) luidens welke de rechter, bij de veroordeling van een persoon wegens drugshandel, bij zijn beslissing om al dan niet confiscatie te gelasten, kan aannemen dat al hetgeen door de
veroordeelde in de voorbije zes jaar is verworven, het resultaat is van drugshandel en mitsdien
vatbaar is voor confiscatie, tenzij wordt aangetoond dat een dergelijke aanname onjuist is.
2.2. Nee.
-
3.Ten aanzien van de Wet op de Strafrechtspraak, 1994 is weliswaar betoogd dat deze in strijd met de Ierse Constitutie zou zijn, maar zij wordt tot dusverre door de rechter gewoon
toegepast.
4.1. De witwaswetgeving wordt thans opnieuw bekeken, maar er zijn geen specifieke voorstellen gedaan om nieuwe bepalingen strekkend tot omkering van de bewijslast op te nemen.
13145/99 mdl/PM/md NL BIJLAGE II DG H III 31 5. Volgens een bepaling in de Wet inzake opbrengsten uit misdrijf, 1996 (Proceeds of Criminal
Assets Act, 1996) (zie artikel 3) kan een persoon of orgaan (doorgaans het Criminal Assets Bureau - Bureau crimineel vermogen) de rechter om een voorlopige maatregel verzoeken met betrekking tot alle eigendom die een persoon bezit of onder zich heeft, mits de totale waarde daarvan meer dan IRP 10.000 bedraagt. Indien de rechter op basis van het door de verzoeker gedeponeerde bewijs van oordeel is dat het waarschijnlijk is (civiele toetsingsnorm) dat het bij die eigendom om opbrengsten uit misdrijf gaat, kan hij bij voorlopige maatregel de eigendom laten "bevriezen" voor een periode van ten hoogste zeven jaar en vervolgens, indien daartoe een verzoek wordt ingediend, de vervreemding daarvan gelasten. De gedaagde of enige andere persoon kan echter bij de rechter bewijs deponeren om aan te tonen dat: a) de eigendom niet rechtstreeks of onrechtstreeks uit misdrijf verkregen opbrengsten zijn, of b) de totale waarde van de eigendom minder is dan IRP 10.000. In de tweede plaats kan de rechter tevens beoordelen of er een groot risico bestaat dat een dergelijke beslissing niet juist zou zijn. Het Criminal Assets Bureau is een publiekrechtelijk lichaam dat moet zorgen voor een nauwe en gecoördineerde samenwerking van de overheidsorganen die belast zijn met de bestrijding van georganiseerde criminaliteit. Het bestaat uit leden van de Ierse politie (Garda Siochána), de belastingdienst (Revenue Commissioners) en het Ministerie van sociale, gemeenschaps- en gezinszaken.
Italië:
-
1.Artikel 12 sexies van Wet nr. 356 van 7 augustus 1992 bepaalt dat ten aanzien van personen die veroordeeld zijn voor georganiseerde-criminaliteitsdelicten, witwassen van geld, woekerpraktijken of drugsdelicten, kan worden overgegaan tot rechtstreekse of onrechtstreekse
confiscatie van goederen of andere voorwerpen van waarde indien deze niet in verhouding staan tot het inkomen van deze personen en zij niet kunnen verklaren hoe zij deze hebben verworven.
13145/99 mdl/PM/md NL BIJLAGE II DG H III 32
Deze bepaling is opgenomen nadat het Constitutioneel Hof de ongrondwettigheid had vastgesteld van het tweede lid van artikel 12 quinquies van genoemde wet, dat een vrijheidsstraf van twee tot vijf jaar oplegt ten aanzien van personen die veroordeeld worden voor een van bovengenoemde feiten, met toegang tot de goederen of andere voorwerpen waarvan de waarde niet in verhouding staat tot hun inkomen en waarvoor niet kan worden aangetoond dat zij rechtmatig zijn verworven. Het Constitutioneel Hof oordeelde dat deze bepaling in strijd was met artikel 27, lid 2, van de Grondwet, waarin wordt bepaald dat een verdachte voor onschuldig wordt gehouden totdat zijn schuld is bewezen.
Er bestaat een andere procedure voor het toepassen van preventieve confiscatiemaatregelen zonder voorafgaande veroordeling: Op grond van artikel 2 ter van Wet nr. 575 van 31 mei 1965 inzake maatregelen ter bestrijding van de maffia kan worden overgegaan tot confiscatie van goederen die rechtstreeks of onrechtstreeks toebehoren aan een persoon die ervan wordt verdacht lid te zijn van een maffiose organisatie, indien de waarde van de goederen niet in verhouding staat tot zijn opgegeven inkomen of zijn beroepsactiviteit, of indien er reden bestaat aan te nemen dat die goederen op onrechtmatige wijze zijn verworven of bestaan uit witgewassen onrechtmatig inkomen. De confiscatie kan worden voorafgegaan door conservatoir beslag en wordt toegepast indien betrokkene niet in staat is aan te tonen dat hij het vermogen op rechtmatige wijze heeft verworven.
1.1. Confiscatie krachtens artikel 12 sexies van Wet nr. 356/92 wordt toegepast volgens de procedures en methoden neergelegd in het wetboek van strafvordering; confiscatie krachtens artikel 2 ter van Wet nr. 575/65 wordt door de rechter op vordering van de officier van justitie of een hogere politieambtenaar gelast na een preventieve-maatregelenprocedure, die in raadkamer plaatsvindt en waar ook de officier van justitie en de betrokkene aan deelnemen. De personen bevoegd tot het vorderen van deze maatregel (officier van justitie en hogere politieambtenaar) hebben verregaande onderzoeksbevoegdheden, die veel verder reiken dan de bevoegdheden die hun door het Wetboek van Strafvordering worden toegekend.
13145/99 mdl/PM/md NL BIJLAGE II DG H III 33 2. Krachtens genoemde bepalingen is de omkering van de bewijslast gelegen in het feit dat de
verdachte dan wel de persoon tegen wie de maatregel wordt gevorderd, moet aantonen hoe hij
de goederen heeft verworven die niet in verhouding staan tot zijn inkomen of beroepsactiviteit.
2.2. Er zijn geen andere bepalingen die de taak van de handhavingsinstanties kunnen vergemakkelijken.
-
4.en 5. Nee.
Luxemburg:
-
1.Nee.
-
2.Omkering van de bewijslast is altijd beschouwd als in strijd met de fundamentele beginselen van de Luxemburgse rechtsorde.
In een strafzaak kan het bewijs door alle beschikbare middelen, met inbegrip van aanwijzingen, worden geleverd en de strafrechter kan op basis van zijn overtuiging tot een bewezenverklaring komen. Dit betekent echter niet dat gedeeltelijke omkering of verlichting van de bewijslast, impliciet dan wel anderszins, is toegestaan. De garantie dat de rechter de bewijslast niet heeft omgekeerd of verlicht, is gelegen in het vereiste dat de uitspraak gronden bevat die door de beroepsinstantie kunnen worden getoetst.
2.2. Nee.
13145/99 mdl/PM/md NL BIJLAGE II DG H III 34 3. Als in Luxemburg wetgeving strekkend tot omkering van de bewijslast zou worden ingevoerd,
zou dit waarschijnlijk problemen opleveren ten aanzien van de grondwet en de fundamentele beginselen van de Luxemburgse rechtsorde. Bovendien zou de verenigbaarheid van dergelijke wetgeving met het Europees Verdrag inzake de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden problematisch zijn.
-
4.Bij de behandeling van de wetsontwerpen over witwassen en confiscatie is dit punt weliswaar aan de orde gesteld, maar er is geen inhoudelijk debat over gevoerd.
-
5.Nee.
Portugal:
-
1.Nee. Krachtens artikel 124 e.v. van het wetboek van strafvordering is het aan de onderzoeksorganen en het openbaar ministerie om bewijs te verzamelen voor hetgeen de verdachte ten laste wordt gelegd. In een strafzaak, en derhalve ook voor de hier bedoelde strafbare feiten, geldt dat de verdachte onschuldig is totdat de rechter definitief uitspraak heeft gedaan; dit
beginsel is in de grondwet verankerd.
-
2.De Portugese wetgeving voorziet niet in een dergelijke omkering of verlichting van de bewijslast met betrekking tot witwassen van geld; ook voor deze feiten worden de algemene bepalingen toegepast.
2.2. De bepalingen en algemene beginselen van het strafrecht en het strafprocesrecht worden toegepast.
13145/99 mdl/PM/md NL BIJLAGE II DG H III 35 3. Wij hebben geen specifieke constitutionele problemen of problemen van andere aard ondervonden.
De witwaswetgeving moest worden aangepast aan de constitutionele beginselen, in het bijzonder met betrekking tot de bewijslast, de onschuldpresumptie en de waarborgen voor de verdediging.
-
4.Omkering van de bewijslast is een zeer gevoelig en moeilijk probleem, waarover de laatste jaren vooral in academische kringen veel discussie is geweest. Bij ons weten is er echter van overheidswege nog geen discussie op gang gebracht. Wel is er bij het ministerie van Justitie aandacht aan besteed, met bijdragen van met name de delegaties die deelnemen aan de werkzaamheden van de FATF en de MDG.
-
5.Bij ons weten worden er over dit onderwerp geen specifieke besprekingen gevoerd.
Spanje:
-
1.Neen, gelet op het in de grondwet (artikel 24) verankerde beginsel van vermoeden van onschuld van de beklaagde tot het tegendeel is bewezen.
-
2.Het Spaanse rechtsstelsel voorziet alleen op het niveau van het arbeidsrecht in omkering van de bewijslast.
In witwasdelicten en voor alle andere delicten vindt er geen omkering van de bewijslast plaats
en is men dus gehouden aan de normale bewijsregels in de justitiële praktijk. Het Spaanse
hooggerechtshof heeft reeds bepaald (TS 2 S 23/5/97 nr. 755/97) dat het belangrijkste bewijs
wordt geleverd door een ongebruikelijke toename van goederen of het omgaan met grote
hoeveelheden geld en voorts in de afwezigheid van enige legale commerciële activiteit die de
toename van goederen of de geldtransacties zou rechtvaardigen alsmede de vaststelling dat er
een verband is met criminele activiteiten.
13145/99 mdl/PM/md NL BIJLAGE II DG H III 36 3. Er is reeds verwezen naar artikel 24 van de grondwet (vermoeden-van-onschuld); dit is de
grootste hinderpaal voor een eventuele omkering van de bewijslast.
4.-5. In mei 1997 is er een interministeriële werkgroep opgericht, onder voorzitterschap van de regeringscommissaris belast met drugsbestrijding, die moet nagaan of de bewijslast kan
worden omgekeerd, voornamelijk in het kader van onderzoek naar goederen van drugsdealers.
De groep komt regelmatig bijeen om zich over problemen en mogelijke oplossingen te
buigen.
Opgemerkt zij in dit verband dat het niet de eerste keer is dat deze kwestie aan de orde wordt
gesteld; tijdens een parlementair debat over de hervorming van het wetboek van strafrecht in
1988 werd door een van de fracties een wijziging van artikel 344 bis (dat gaat over drugs)
voorgesteld, met het oog op de inbeslagneming en confiscatie van eigendom dat "rechtstreeks
of onrechtstreeks" tot de schuldig bevonden partij behoort en "waarvan de legale oorsprong
niet kan worden vastgesteld".
De laatste tijd is er echter meer aarzeling, omdat elke oplossing voor dit probleem noodzakelijkerwijs eerst geheel en al moet stroken met grondwettelijke waarborgen en het hierboven reeds genoemde vermoeden-van-onschuld-beginsel.
Zoals gezegd, is dat beginsel een fundamenteel recht in strafzaken dat wordt gewaarborgd door artikel 24, lid 2, van de grondwet. Er mag echter niet uit het oog worden verloren dat het hier gaat om een presumptio juris tantum, een weerlegbaar rechtsvermoeden, dat dus door directe of indirecte bewijzen of vermoedens kan worden weerlegd, alsmede dat die vermoedens bij wet kunnen worden vastgelegd (artikel 1251 van het burgerlijk wetboek).
Dit rechtsbeginsel brengt met zich mee dat onvermijdelijk eerst bewijs moet worden geleverd voor vermoedens omtrent de illegale oorsprong van eigendom alvorens dat eigendom in beslag kan worden genomen (zie ook bovenstaande verwijzing naar de motivering van het arrest van het Hooggerechtshof).
Het moge duidelijk zijn dat niet zelden met vermoedens wordt gewerkt in het strafrechtsysteem.
13145/99 mdl/PM/md NL BIJLAGE II DG H III 37 Het ligt voor de hand dat vermoedens die gebaseerd zijn op een samenloop van objectieve gegevens of feiten waaruit, door logisch te redeneren, voorlopig een illegale oorsprong kan worden afgeleid, nooit de status van presumptio juris et de jure (onweerlegbaar rechtsvermoeden) kunnen verkrijgen. Integendeel, dit zou in strijd zijn met het beginsel van het vermoeden van onschuld.
Het Spaanse rechtsstelsel biedt geen eenvoudig antwoord op deze vraag. Conform het Spaanse wetboek van strafrecht is confiscatie een bijkomende straf, waarvoor het proportionaliteitsbeginsel geldt, die alleen op grond van een strafvonnis kan worden opgelegd.
Een mogelijke oplossing zou er misschien in kunnen bestaan dat confiscatie om te beginnen wordt omschreven als iets wat losstaat van een straf in strafzaken, om het vervolgens te beschouwen als een maatregel die na het delict wordt getroffen en die het volledige eigendom van de beklaagde bestrijkt en waarbij de beklaagde de mogelijkheid wordt geboden de legale oorsprong van de goederen te bewijzen.
Om de effectiviteit van zo'n maatregel te garanderen, zou worden bekeken of overeenstemming kan worden bereikt over aanvullende rechtsinstrumenten, vanuit de volgende twee oogpunten:
-
-enerzijds, de mogelijkheid om omvattende bewarende maatregelen te treffen, die een voorlopige inbeslagneming van alle goederen inhouden, waarbij niet wordt uitgegaan van de
formele juridische eigendom, maar wel van de daadwerkelijke economische zeggenschap over
de goederen;
-
-anderzijds, een uitbreiding van de rechterlijke bevoegdheden, zodat alle rechtshandelingen en transacties die ertoe kunnen hebben gestrekt de echte eigendom van goederen te verhullen of te verbergen, nietig kunnen worden verklaard.
Concluderend zou de groep een aantal vermoedens op eigendoms- en economisch gebied moeten trachten vast te stellen en de rechtsvoorschriften moeten aanpassen aan de realiteit dat financiële spitstechnologie wordt gebruikt om de legale oorsprong van specifieke goederen te verhullen en te verbergen.
13145/99 mdl/PM/md NL BIJLAGE II DG H III 38 Zweden:
-
1.Neen.
-
2.Neen.
2.2. Er zijn geen specifieke bepalingen die een en ander kunnen vergemakkelijken in dit soort zaken.
3.-5. De regering heeft een commissie ingesteld die o.a. moet nagaan - tegen de achtergrond van de groeiende economische en andere zware georganiseerde criminaliteit - of de voorschriften
inzake confiscatie van opbrengsten van misdrijven voldoende zijn om die criminaliteit efficiënt te kunnen bestrijden. Overeenkomstig haar taakopdracht moet deze commissie nagaan welke ervaring op dit punt in bepaalde andere landen met vergaande wetgeving is opgedaan. Als een van haar belangrijkste doelstellingen moet de commissie uitmaken of buitenlandse confiscatiewetgevingen tot voorbeeld en uitgangspunt kunnen dienen voor een mogelijke aanscherping van de Zweedse confiscatiewetten. De commissie moet haar bevindingen en conclusies vóór eind oktober 1999 presenteren.
Verenigd Koninkrijk:
-
1.Ja, maar alleen bij vervolging wegens witwassen van financiële middelen van terroristen. Het standpunt inzake dit delict en inzake de stappen die na een veroordeling worden ondernomen, wordt hieronder uiteengezet.
1.1. Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen omkering van de bewijslast bij vervolging van witwasdelicten en omkering van de bewijslast in confiscatiezaken na een veroordeling wegens een delict.
13145/99 mdl/PM/md NL BIJLAGE II DG H III 39
-
a)Vervolging van witwasdelicten
In het Verenigd Koninkrijk vindt er meestal geen omkering van de bewijslast plaats bij witwasdelicten; de normale bewijslast rust op het OM, dat elk element van de te laste gelegde delicten volgens de strafrechtnorm moet bewijzen (zonder gerechtvaardigde twijfel).
Er is een uitzondering voor het delict verlenen van hulp bij het houden of beheren van financiële middelen van terroristen. Het gaat hier om een zogenoemd absoluut delict, dat erin bestaat betrokken te worden bij een afspraak in verband met dergelijke financiële middelen. Ter verdediging kan worden aangevoerd dat de betrokkene niet wist, en redelijkerwijs niet kon vermoeden dat financiële middelen van terroristen in het geding waren, maar het is wel aan de verweerder dit als verdediging naar voren te brengen en het bewijs te leveren van de juistheid ervan [(de verdediging wordt getoetst aan de burgerrechtelijke norm: de verweerder moet aantonen dat de kennis of het redelijke vermoeden naar alle waarschijnlijkheid niet bestond)].
-
b)Confiscatiezaken
De algemene bewijslast in confiscatiezaken (die losstaan van de vervolging zelf) rust op
het OM, dat volgens de burgerrechtelijke norm moet aantonen dat de overtreder voordeel
heeft getrokken uit het misdrijf (zie echter ook antwoord op vraag 2 hieronder).
-
2.Ja. In confiscatiezaken geldt de burgerrechtelijke bewijsnorm (waarschijnlijkheid). Zoals eerder opgemerkt, rust de algemene bewijslast op het OM, dat volgens de burgerrechtelijke norm het voordeel van de overtreder moet aantonen. Er bestaat echter een gedeeltelijke
verlichting van de bewijslast voor het OM: de rechter kan namelijk (en moet in bepaalde omstandigheden) een weerlegbaar rechtsvermoeden uitspreken dat een bepaald eigendom van de overtreder of een eigendom dat in de laatste zes jaar in het bezit van de overtreder is geweest, opbrengst van een misdrijf is.
13145/99 mdl/PM/md NL BIJLAGE II DG H III 40
De rechter moet er eerst van worden overtuigd (volgens de burgerrechtelijke norm) dat de overtreder specifieke eigendommen heeft in zijn bezit gehad, ontvangen of besteed. Het is dan aan de overtreder te bewijzen (volgens de burgerrechtelijke norm) dat die eigendommen geen opbrengsten van een misdrijf zijn.
In het geval van personen die veroordeeld zijn wegens het witwassen van financiële middelen van terroristen kan de rechter uitgaan van een weerlegbaar rechtsvermoeden dat geld of eigendom in het bezit of beheer van de overtreder kan worden aangewend of gebruikt in het kader van bepaalde terroristische handelingen, en op basis daarvan verbeurdverklaring ervan bevelen. Het is aan het OM aan te tonen dat het geld of eigendom aldus kan worden gebruikt, maar bij gebrek aan tegenbewijs kan de rechter dit ook vermoeden. Het is dan aan de verweerder het tegendeel te bewijzen.
2.1. Na veroordeling van een persoon wordt de confiscatieprocedure gestart: het OM verzoekt de rechter confiscatie in overweging te nemen of (indien zulks niet het geval is) de rechter beslist eigener beweging op te treden. De procedure ziet er nagenoeg altijd als volgt uit: zodra een veroordeling is uitgesproken, verzoekt het OM de rechter de confiscatieprocedure te starten. Het OM legt de rechter en de verdediging vervolgens een gedetailleerde schriftelijke staat
voor van de eigendommen waarvoor wettelijke vermoedens kunnen worden geuit, en alle andere informatie over het voordeel dat de verweerder uit het misdrijf heeft getrokken. Vervolgens schort de rechter normaliter de confiscatieprocedure op teneinde de verdediging de tijd te geven om de staat van het OM te bestuderen en haar zaak voor te bereiden (in ingewikkelde zaken kan de rechter meer dan eens en zelfs verscheidene keren tot opschorting overgaan). Wanneer de zitting wordt heropend, hoort de rechter de argumenten met betrekking tot de staat van het OM, beoordeelt hij het voordeel dat de verweerder uit het misdrijf heeft getrokken en het eigendom dat beschikbaar is voor confiscatie, en vaardigt hij een bevel tot confiscatie uit.
2.2. Een bevel tot confiscatie heeft betrekking op het voordeel uit een inbreuk in het verleden, ongeacht of daarvoor al dan niet een strafrechtelijke veroordeling is uitgesproken.
13145/99 mdl/PM/md NL BIJLAGE II DG H III 41 3. Ja. In het Verenigd Koninkrijk is er momenteel betwisting over andere (niet-financiële)
bevoegdheden in de Wet ter preventie van terrorisme van 1989, die volgens de verdediging neerkomen op een omgekeerde bewijslast. Daarbij wordt aangevoerd dat zo'n "omkering van de bewijslast" in strijd is met artikel 6, lid 2, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, alsmede dat, aangezien het EVRM krachtens de Wet mensenrechten van 1998 in de nationale wetgeving van het Verenigd Koninkrijk is opgenomen, het OM niet zou mogen optreden. Het House of Lords zal zich naar verwachting in juli over deze kwestie buigen.
De onder 1.1, b), hierboven beschreven confiscatiebepalingen worden momenteel betwist voor het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
-
4.Voorzover het om strafrecht gaat, wordt er momenteel niet gesproken over omkering van de bewijslast. Er is echter wel uitvoerig gediscussieerd over de vraag wat de bewijslast zou
moeten zijn in de voorgestelde wetgeving over civiele verbeurdverklaring in het Verenigd Koninkrijk (zie hieronder, punt 5).
-
5.Zoals gezegd, geldt in confiscatiezaken na een strafrechtelijke veroordeling de burgerrechtelijke bewijsnorm.
Afgezien daarvan kan een civiele verbeurdverklaringprocedure worden gestart zelfs indien er geen veroordeling is uitgesproken. Deze procedure (ingevoerd in 1991) geldt wanneer de autoriteiten baar geld in beslag hebben genomen dat het land werd binnengebracht of verliet en waarvan met reden kan worden vermoed dat het opbrengst van drugshandel is of bedoeld is om voor drugshandel te worden gebruikt. In zulke gevallen mogen de autoriteiten een verbeurdverklaringprocedure starten en geldt de burgerrechtelijke bewijsnorm.
13145/99 mdl/PM/md NL BIJLAGE II DG H III 42 In hoofdstuk 4 van het derde verslag van de werkgroep confiscatie van het ministerie van Binnenlandse Zaken (november 1998) zijn voorstellen opgenomen die strekken tot uitbreiding van de rechterlijke bevoegdheden om civiele verbeurdverklaring te bevelen van eigendom dat opbrengst van een misdrijf is of bedoeld is om voor een delict te worden gebruikt. De werkgroep heeft voorgesteld dat de bewijslast op de autoriteiten rust, die de criminele oorsprong of bestemming van eigendom volgens de burgerrechtelijke norm moeten aantonen (zie discussie in de punten 4.56 t/m 4.59 van het verslag). De regering bekijkt momenteel de antwoorden die zijn ingekomen tijdens de periode van openbare raadpleging over de voorstellen, die in februari afliep.
______________
13145/99 mdl/PM/md NL BIJLAGE II DG H III 43