God laat zich niet lasteren - Hoofdinhoud
Wie werkelijk ruimte wil geven aan godsdienst moet een einde maken aan het verbod op godslastering.
Ronald van Raak is Tweede Kamerlid voor de SP
God heeft geen wettelijke bescherming nodig. Als God werkelijk bestaat, is hij zijn eigen rechter. Woensdagavond bespreekt de Tweede Kamer het verbod op godslastering. De Kamerleden Schouw (D66) en De Wit (SP) willen dit verbod afschaffen. Christelijke partijen keren zich tegen dit voorstel. Dat vind ik opmerkelijk: het verbod op godslastering is niet alleen een onnodige beperking van de vrijheid van meningsuiting, maar ook een onwenselijke beperking van de vrijheid van godsdienst.
De discussie over het verbod op godslastering kent een lange geschiedenis, die teruggaat tot 1963, toen Gerard Reve een brief stuurde naar zijn bank. Daarin vroeg de schrijver de bankmedewerkers om geld over te maken, maar maakte hij hen ook deelgenoot van een religieus visioen: ‘Als God zich opnieuw in de Levende Stof gevangen geeft, zal Hij als Ezel terugkeren, hoogstens in staat een paar lettergrepen te formuleren, miskend en verguisd en geranseld, maar ik zal Hem begrijpen en meteen met Hem naar bed gaan, maar ik doe zwachtels om zijn hoefjes, dat ik niet te veel schrammen krijg als Hij spartelt bij het klaarkomen.’
Dit visioen van een miskende God en een lichamelijke vereniging leidde op de bank waarschijnlijk tot veel hilariteit, maar niemand voelde zich gekwetst: het geld werd netjes overgemaakt. Drie jaar later leidde datzelfde visioen wel tot gekrenkte gevoelens bij SGP-Kamerlid Van Dis, die in februari 1966 Kamervragen stelde. In december had deze SGP’er zich kritisch uitgelaten over het werk van Reve. Daarbij speelde Van Dis nogal op de man. ‘Een homoseksueel die echt gelooft, lijkt me echt onmogelijk’, zei hij in een interview in ‘Vrij Nederland’.
Ik vind het opmerkelijk dat iemand die zo duidelijk discrimineert bescherming zoekt bij de rechter. Maar hier was nog iets anders aan de hand. Deze SGP’er voelde zich gekwetst omdat iemand er andere religieuze opvattingen op nahield. Dat bleek ook tijdens de rechtszaak, waarin Reve overtuigend aangaf dat het niet aan de rechter is om een keuze te maken tussen de ene religie boven de andere, om het ene Godsbeeld boven het andere te stellen.
Deze opvatting werd ondersteund toen de katholieke kerk Reve kort voor het proces toestond de doop te ontvangen en lid te worden. Waarmee de katholieke kerk in feite aangaf dat een veroordeling van Reve ook een veroordeling zou zijn van de kerk. Een dapper besluit, maar ook een logisch besluit, het beeld van God die wederkeert in de gedaante van een wijze ezel en de notie van lichamelijke vereniging met God zijn zaken die passen in een traditie van katholieke mystiek.
Reve werd niet veroordeeld - en sindsdien is niemand meer veroordeeld. De rechter kan niet beoordelen in hoeverre mensen zijn gekwetst in hun religieuze gevoelens. De rechter kan ook niet bepalen in hoeverre een verdachte de intentie heeft gehad om iemand te kwetsen. En het is niet aan de rechter om te bepalen wie het ware geloof verkondigt en wie niet. Tijdens dit ‘Ezelsproces’ in de jaren zestig bleek het verbod op godslastering vooral een middel tot religieuze politiek.
Dat was ook al het geval in de jaren dertig, toen dit artikel in het leven werd geroepen. Bij de invoering van het Wetboek van Strafrecht in 1881 was geen bepaling tegen godslastering opgenomen. In 1932 gebeurde dat wel, nadat het linkse blad ‘De Tribune’ vlak voor Kerst 1930 had geschreven dat Christus op de mestvaalt moest, de Heilige Maagd in de stal en de Heilige Vader naar de duivel.
In totaal werden negen veroordelingen uitgesproken. De eerste keer was in 1934, een schrijver van het blad de ‘Vrije Socialist’ kreeg een boete van 30 gulden, omdat hij een God die TBC heeft geschapen een ‘misdadiger’ noemde. De laatste veroordeling was een boete van 100 gulden voor een student die in het blad ‘Propria Cures’ Jezus een ‘amateur-ombudsman’ had genoemd.
Na de vrijspraak van Reve werd niemand meer veroordeeld. Het verbod op godslastering werd feitelijk een slapend verbod. Maar ook een verbod dat gemakkelijk weer tot ontwaken kan worden gebracht. Dat probeerde in 2004 minister Donner, directe familie van de minister Donner die in 1932 de wet had ingevoerd. Na de moord op opiniemaker Theo Van Gogh probeerde de toenmalige minister van Justitie de gevoelens van radicale moslims te beschermen, in de hoop verdere radicalisering te voorkomen.
In de discussie over godslastering wijzen tegenstanders van afschaffing vooral op de vrijheid van godsdienst. Het ‘Ezelsproces’ laat zien dat het verbod op godslastering ook een beperking is van de vrijheid om te spreken over God. Wie godsdienst serieus neemt, zou ook de discussie over God serieus moeten nemen en geen godsbeelden moeten verbieden. Wie werkelijk ruimte wil geven aan godsdienst moet een einde maken aan het verbod op godslastering.