Tijd voor eerherstel 'Indië-weigeraars' - Hoofdinhoud
De Nederlandse regering zou haast moeten maken met eerherstel van soldaten die in Indonesië dienstbevelen negeerden.
Harry van Bommel, Tweede Kamerlid voor de SP en Nicoline de Hoog, dochter van de veroordeelde marinier Johannes de Hoog
Kort na het begin van de koloniale oorlog tegen Indonesië weigerden drie Nederlandse mariniers het dienstbevel om een dorp op Oost-Java in brand te steken. Voor deze weigering kregen zij zware gevangenisstraffen opgelegd.
Inmiddels bestaat er weinig twijfel meer over dat het platbranden van het dorp geen proportionele maatregel was, maar vooral een represaille. Door te weigeren namen de drie mariniers in feite stelling tegen verwerpelijke, misdadige praktijken. Zij verdienen het daarom om postuum alsnog volledig eerherstel te krijgen.
Op 11 augustus 1947 naderde een patrouille van Nederlandse mariniers het dorp Soetodjajan. Aangekomen in het dorp werden de huizen uitgekamd op wapens en werd een deel ervan in brand gestoken. Dit zou nodig zijn geweest om een nabijgelegen weg veiliger te maken. Wie zich verzette, werd ter plaatse geëxecuteerd. De brandstichting was het antwoord op de landmijnen waar Nederlandse voertuigen een dag eerder op liepen.
Drie mariniers - Johannes de Hoog, Louis Stokking en Marinus Smit - weigerden hieraan mee te doen. Zij waren niet overtuigd van de militaire noodzaak van de maatregel. De Hoog en Smit beriepen zich bij hun weigering op hun christelijke principes. Dat een dag na het platbranden de nabijgelegen weg werd afgesloten, wekt sterk de indruk dat de mariniers een terechte inschatting maakten en er inderdaad geen militaire noodzaak was. Sowieso is het moeilijk voor te stellen hoe het platbranden van huizen van burgers iets anders dan een represaille kan zijn.
De argumenten van de mariniers voor het weigeren van het dienstbevel haalden voor het Hoog Militair Gerechtshof in Indonesië niets uit want zij werden in 1948 veroordeeld tot rond de twee jaar gevangenisstraf. Bij het proces werd gesproken over opzettelijke ongehoorzaamheid in tijd van oorlog. Tot nog toe zijn er geen andere gevallen bekend van veroordelingen van uitgezonden Nederlandse weigeraars tijdens de koloniale oorlog tegen Indonesië.
Vijfenzestig jaar later is het beeld van de rol van Nederland tijdens de koloniale oorlog drastisch bijgesteld. Met een flinke dosis propaganda werd kort na de Tweede Wereldoorlog het beeld neergezet dat Nederland in zijn oude kolonie zou afrekenen met de anarchie die door de Japanse bezetting was ontstaan. Er zou weer orde en welvaart gebracht worden. Holland en Indië hoorden immers bij elkaar en wat al eeuwen was verbonden, kon de Jap niet scheiden, aldus een van de propagandaposters.
Met deze gedachten werden meer dan honderdduizend jonge, nietsvermoedende militairen naar de andere kant van de wereld gestuurd. Aangekomen in Indonesië bleek de werkelijkheid een heel andere. Het was een vuile guerrilla-oorlog, waarin geen middel werd geschuwd. Marteling werd door de Nederlandse troepen routinematig toegepast en Soetodjajan was dan ook bepaald niet het enige dorp dat in vlammen opging. In het grove en vaak buitensporige geweld - waarvoor het eufemisme 'politionele acties' werd gemunt - vonden naar schatting zo'n 150 duizend Indonesiërs de dood.
Tijdens de koloniale oorlog stond Nederland aan de verkeerde kant van de geschiedenis. Toenmalig minister van Buitenlandse Zaken Ben Bot gaf dat in 2005 - zestig jaar nadat Soekarno in Indonesië de onafhankelijkheid uitriep - dapper toe. Hij betuigde toen ook zijn spijt voor de pijnlijke en gewelddadige scheiding der wegen van Indonesië en Nederland.
Tijdens een debat eind 2012 herhaalde de huidige minister van Buitenlandse Zaken, Frans Timmermans, het standpunt van zijn voorganger. Timmermans liet er geen misverstand over bestaan het helemaal met Bot eens te zijn en groot respect te hebben voor wat hij hierover heeft gezegd. Eerder dat jaar pleitte Timmermans, toen nog als Kamerlid, al voor eerherstel van de drie mariniers.
In 1969 kreeg historicus Cees Fasseur de opdracht van de Tweede Kamer het grove geweld van de Nederlandse oorlog tegen Indonesië te onderzoeken. Het resultaat daarvan is de Excessennota. Daarin wordt ook de kwestie van de drie mariniers beschreven. Fasseur stelde in een opiniestuk een aantal jaar geleden al dat de drie mariniers zich niet schuldig wilden maken aan wat zij zelf Duitse represailles noemden. Ook Fasseur pleit daarom voor eerherstel.
Als Nederland tijdens de koloniale oorlog aan de verkeerde kant van de geschiedenis stond, volgt daaruit logisch dat de drie mariniers met hun weigering het dorp in brand te steken aan de goede kant stonden. Zij weigerden deel te nemen aan een schending van het oorlogsrecht.
Dit gedrag had niet gestraft, maar geprezen moeten worden en hoewel het rijkelijk laat is, kan dat nog steeds. Wij bepleiten volledig eerherstel voor de drie inmiddels overleden mariniers en hopen en verwachten dat minister Timmermans die daad bij zijn eerdere woorden zal voegen.
Deze opinie verscheen op 16 mei 2013 in Volkskrant