Column: Twee opvattingen over politieke invloed. - Hoofdinhoud
In dagblad Trouw (02-12-2013) sprak de Britse guerrilladeskundige John MacKinlay zich onlangs
uit tegen de Nederlandse missie naar Mali. Zijn boodschap: vredesmissies
brengen geen stabiliteit en zijn binnenlands niet meer te verkopen. Het
werkelijke gevaar bevindt zich hierbij al binnen de grenzen van de Europese
Unie. Of de veiligheid en belangen van handelsland Nederland beter worden
gewaarborgd als wij ons voortaan terugtrekken in Fort Europa en de rest van de
wereld op zijn beloop te laten valt te bediscussiëren.
Ik wil mij hier echter focussen op een tweede claim van MacKinlay, namelijk dat
het meedoen bij internationale missies niet leidt tot internationale prestige.
Deze claim stookt in grote mate met het gesprek dat ik afgelopen week heb
gevoerd met oud diplomaat en minister van Buitenlandse Zaken Ben Bot.
MacKinlay zegt over de link tussen bijdragen aan missies en
internationale prestige het volgende: "Je moet heel goed opletten wie dit zegt. Meestal zijn
het politici of experts met politieke ambities. In dat soort kringen is het
handig om zulke uitspraken te doen, maar het heeft weinig met de realiteit te
maken’’. MacKinlay geeft ter illustratie van deze claim vervolgens de voorbeelden
van regionale supermachten Duitsland, Japan en China die niet meedoen aan missies
maar alsnog internationaal invloed uit kunnen oefenen.
Ik wil Dhr. MacKinlay aanraden de Bosatlas er bij te
pakken en te kijken naar de geografische omvang van deze landen. Vervolgens in
de legenda een aantal economische kerngegevens over deze landen op te zoeken en
zich op basis hiervan af te vragen of de vergelijking tussen deze landen en
Nederland wel opgaat. Maar dan de meer fundamentele
vraag: waarom zou een op export gerichte niet economische supermacht als
Nederland baat hebben bij het aan tafel zitten op hoog internationaal niveau?
Ben Bot zegt hierover het dat door een omvangrijke krijgsmacht en een regering die
bereidwillig is internationaal zijn verantwoordelijkheid te nemen creëert
Nederland zichtbaarheid, aanzien en
persoonlijke contacten op het hoogste niveau. Dit vertaalt zich uiteindelijk in
internationale invloed, die vervolgens kan worden aangewend om voor Nederland
gunstige uitkomsten in de internationale arena te genereren. Is dit een
politiek handige uitspraak die weinig met de realiteit te maken heeft? Of werkt
het principe van ‘voor wat hoort wat’ ook binnen de internationale diplomatiek?
Internationaal bondgenoten uit de brand helpen wordt gezien. Dit maakt Nederland
inderdaad nog geen ‘grote jongen’ zoals MacKinlay betoogd maar het maakt wel
dat Nederland contacten kan leggen, zijn belangen kan vertegenwoordigen
en aanwezig kan zijn op het allerhoogste internationale niveau. Voor een land
als Nederland dat voor 70% van zijn welvaart afhankelijk is van het buitenland is
dat toch niet geheel onbelangrijk.
De vraag of het meedoen aan internationale missies leidt tot
politieke invloed is complex, de opvattingen van MacKinlay en Ben Bot
verschillen staan in ieder geval haaks op elkaar. Mocht MacKinlay gelijk
hebben, kan Nederland zich met een gerust gevoel terugtrekken achter de dijk
zonder zijn onveiligheid te vergroten of op internationaal niveau iets te
missen. Maar als Bot gelijk heeft zal Nederland ook in de komende decennia
internationaal zijn verantwoordelijkheid moeten nemen.
Willem de Grave
02-12-2013
Trouw: 'Niet in Mali of Afghanistan zit de dreiging, maar hier'. 02-2012-2013.