Met belastingplan 2014 meer hoop op een evenwichtige inkomensverdeling - Hoofdinhoud
Het is positief dat het belastingplan 2014 diverse maatregelen bevat die de belastingen eerlijker en socialer maken, en maatregelen die het milieu ten goede komen. In het Belastingplan voor het komende jaar worden volgens Margreet de Boer de noodzakelijke keuze voor sociale en groene belastingheffing vooruit geschoven. Gevolg: vervuilende grootverbruikers blijven profiteren van royale arrangementen en de opwekkers van duurzame energie hebben het nakijken.
De kritiek van GroenLinks op het belastingplan komt eigenlijk ieder jaar op hetzelfde neer: het kan socialer, en het kan groener. Dit jaar is dat niet anders. De eerlijkheid gebiedt echter wel te vermelden dat het belastingplan 2014 diverse maatregelen bevat die de belastingen eerlijker en socialer maken, en maatregelen die milieubelasting belasten.
Mijn fractie kan zich in grote lijnen vinden in het belastingplan. Om die reden hebben wij ervoor gekozen dit jaar geen schriftelijke inbreng op het belastingplan te leveren, maar onze prioriteit te leggen bij de verhuurderheffing en de fiscale maatregelen woningmarkt, waarover wij morgen nog uitgebreid met deze staatssecretaris spreken.
Ook mijn bijdrage in dit plenaire debat zal ik kort houden. Ik zal niet ingaan op alle onderdelen van het wederom omvangrijke wetgevingspakket, maar mij beperken tot de eerder genoemde kernpunten: sociaal en groen.
Om te beginnen de sociale aspecten van het belastingplan.
In de toelichting op het belastingplan geeft het kabinet aan dat zijn uitgangspunten zijn 'een evenwichtige inkomensverdeling' en 'werk moet lonen'. Dat zijn mooie uitgangspunten waar niemand tegen kan zijn, maar wat betekenen ze precies? Wat is een evenwichtige inkomensverdeling? Kan het kabinet dit begrip kwantificeren? Wanneer zou er in de ogen van het kabinet sprake zijn van een onevenwichtige inkomensverdeling? Kent ons land nu een evenwichtige inkomensverdeling?
Ook het uitgangspunt 'werk moet lonen' is weinig SMART geformuleerd. Welk werk moet lonen, en hoeveel? Gaat het bij dit punt vooral om het voorkómen van de armoedeval, of hebben we het hier ook over de beruchte marginale belastingdruk van topinkomens? De vraag is ook welke boodschap het kabinet wil uitzenden met het uitgangspunt 'werk moet lonen'. De lijn tussen het behartigenswaardige 'werk moet lonen' en het hardvochtige 'wie niet werkt zal ook niet eten' is maar dun. En de volgende stap 'eigen schuld dikke bult' is dan gauw gemaakt. Wat bedoelt het kabinet nu precies?
'Werk moet lonen' is een mooi uitgangspunt, als er werk is. Met de huidige hoge werkeloosheid kun je mensen financieel prikkelen wat je wilt, dat zal hen niet aan het werk brengen als de banen er simpelweg niet zijn. Naar onze overtuiging zou het uitgangspunt 'werk moet lonen' er alleen toe mogen - of moeten - leiden dat de koopkracht van werkenden met minimumloon toeneemt, maar mag het er niet toe leiden dat degenen die ongewild zonder werk zitten financieel gestraft worden met een forse koopkrachtdaling.
In dit verband zijn wij nogal geschrokken van de koopkrachtcijfers uit de nota naar aanleiding van het verslag, waaruit blijkt dat de koopkrachtontwikkeling voor de sociale minima tot 2017 negatief blijft; voor alleenstaande ouders zelfs min 3,5 %. Een dergelijke koopkrachtdaling zal betekenen dat de armoede waarin steeds meer kinderen in Nederland opgroeien nog verder toe zal nemen. Kan de staatssecretaris aangeven of het kabinet deze koopkrachtontwikkeling en de bijbehorende toenemende armoede acceptabel vindt?
Bij de alleenstaande ouders lijkt overigens het effect van het adagium 'werk moet lonen' het grootst: de alleenstaande ouder met minimumloon gaat er maar liefst 7,75% aan koopkracht op vooruit tot 2017; een verschil van 10% met de niet werkende alleenstaande ouder die er zoals gezegd 3,5 % op achteruit gaat. Door welke specifieke maatregelen wordt dit grote verschil veroorzaakt? Acht het kabinet een zo groot verschil gerechtvaardigd? Met welke maatregelen zou de koopkracht van de niet werkende minima op peil kunnen blijven, en is de staatssecretaris bereid deze optie uit te werken voor het belastingplan 2015?
Waar in Nederland de inkomensverdeling wellicht nog evenwichtig genoemd zou kunnen worden, is dat zeker niet het geval voor de vermogensverdeling: de vermogensongelijkheid in Nederland is groot, en vermogen wordt hier nauwelijks belast. Waarom heeft de regering er niet voor gekozen om naast een evenwichtige inkomensverdeling ook een evenwichtiger vermogensverdeling als uitgangspunt te nemen? En waarom kiest het kabinet er niet voor om de belasting op arbeid deels te vervangen door een belasting op vermogen? De Partij van de Arbeid heeft hier ook al de nodige vragen over gesteld; wij sluiten ons daar graag bij aan.
Kijkend naar de maatregelen die deel uitmaken van het belastingplan staan wij positief tegenover zowel de verhoging van de Algemene Heffingskorting en de arbeidskorting als de afbouw ervan voor hogere inkomens, hoewel wij de beperking van de afbouw voor de hoogste inkomens betreuren. Ook diverse andere maatregelen, waaronder de verlaging van het tarief voor de eerste schijf, de lastenverlichting voor bedrijven en de verlening van de crisisheffing waarderen wij positief. Kijkend naar de verwachte koopkrachtontwikkeling van met name de minima kunnen we echter niet tevreden zijn met het resultaat van de getroffen maatregelen; waar de armen armer worden wordt de inkomensverdeling er immers niet evenwichtiger op. Het zijn misschien niet de maatregelen uit het belastingplan zelf die deze koopkrachtdaling tot gevolg hebben; maar nu het belastingplan wil bijdragen aan een evenwichtige inkomensverdeling, kun je wel zeggen dat er blijkbaar onvoldoende compenserende fiscale maatregelen zijn genomen om deze evenwichtige verdeling te bereiken. Graag een reactie hierop.
Het belastingplan kan niet alleen socialer, het kan ook groener.
Wederom is het een gemiste kans dat de echt grote stappen, zoals een reële belasting van het energiegebruik door grootverbruikers niet worden genomen.
De fractie van GroenLinks is wel blij met de kleinere stappen die wel worden genomen, zoals de herintroductie van de heffing op het storten van afval, de belasting van het grootverbruik van leidingwater en de begunstiging van de lokaal opgewekte energie.
Over dat laatste hebben wij nog wel een aantal vragen.
In de eerste plaats wil ik even ingaan op de criteria welke gelden voor de vrijstelling van energiebelasting bij het salderen achter de meter. In de nota naar aanleiding van het verslag geeft de staatssecretaris een interpretatie van hiervoor geldende regels die ons zeer verontrust ons zeer. Hij doet het voorkomen alsof de wet belastingen op milieugrondslag deze vrijstelling alleen mogelijk maakt wanneer degene die de energie gebruikt en saldeert ook eigenaar is van de installatie waarmee de duurzame energie wordt opgewekt.
Deze interpretatie is naar het oordeel van onze fractie onhoudbaar.
Ten eerste steunt een dergelijke beperkte uitleg op geen enkele wijze uit de wettekst: die spreekt slechts van de verbruiker die de energie opwekt; niet van het eigendom van de installatie waarmee hij dat doet, of het voor eigen rekening en risico opwekken van energie. De stelling dat er geen sprake kan zijn van het zelf opwekken van energie wanneer dit niet voor eigen rekening en risico gebeurt is niet meer dan dat: een stelling. Een stelling die voor zover kunnen nagaan niet is gebaseerd op jurisprudentie, niet is te vinden in richtlijnen van de belastingdienst, en niet wordt gesteund door deskundigen in het veld. Kan de staatssecretaris aangeven waarop hij zijn stelling precies baseert?
Voor zover wij hebben kunnen nagaan is de gangbare interpretatie van 'het door de gebruiker zelf opwekken' dat dit opwekken achter de meter gebeurt; dus op het niveau van de gebruiker.
De door de staatssecretaris genoemde voorwaarde is ook in strijd met de huidige praktijk, waarin de vrijstelling automatisch verleend wordt wanneer er duurzame energie wordt opgewekt achter de meter en wordt gesaldeerd; wij hebben begrepen dat er niet wordt nagegaan wie de eigenaar is van de installaties, en voor wiens 'rekening en risico' er energie wordt opgewekt. Kan de staatssecretaris dit bevestigen?
Tot slot zou het hanteren van een dergelijke voorwaarde ook onuitvoerbaar zijn: hoe zou de belastingdienst moeten controleren voor wiens rekening en risico er elektriciteit wordt opgewekt? Heeft de staatssecretaris contact gehad met de belastingdienst over de wijze waarop een dergelijke controle plaats zou moeten vinden?
Het stellen van genoemde voorwaarde voor het verkrijgen van belastingvrijstelling achter de meter is niet alleen onhoudbaar, het is naar het oordeel van mijn fractie ook onwenselijk. Doel van de regeling is immers het fiscaal stimuleren van het zelf opwekken van duurzame energie, achter de meter. Het stellen van nadere voorwaarden -naast de voorwaarde dat de stroom achter de meter moet zijn opgewekt- doet afbreuk aan deze doelstelling.
De fractie van GroenLinks roept de staatssecretaris op om zijn schriftelijke antwoorden op dit punt te herzien, en te bevestigen dat de enige voorwaarde voor vrijstelling van de energiebelasting die door de verbruiker zelf is opgewekt is dat deze energie achter de meter is opgewekt.
Het tweede punt dat ik wil maken ten aanzien van de duurzaam opgewekte energie is dat van de postcoderoos. Er is al veel over gezegd en geschreven; dat zal ik niet overdoen.
Op een punt wil ik echter graag een bevestiging van de staatssecretaris. Ik heb begrepen dat het daar waar toepassing van de postcoderoos tot een onredelijke uitkomst leidt die onvoldoende recht doet aan het begrip 'nabijheid' mogelijk zal zijn om aan de inspecteur van de belastingen dispensatie te vragen, en in overleg met de belastingen te komen tot een andere begrenzing. Kan de staatssecretaris dit bevestigen?
Voorzitter, Ik sluit af.
Hoewel het zeker socialer en groener kan, worden in dit belastingplan goede stappen gezet. Ik verwacht dan ook dat mijn fractie, na een adequate beantwoording van onze vragen, zal kunnen instemmen met het belastingplan en de overige fiscale wetgeving.