Richtlijn 2013/54/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 betreffende bepaalde verantwoordelijkheden van de vlaggenstaat met betrekking tot de naleving en de handhaving van het Verdrag betreffende maritieme arbeid, 2006 Voor de EER relevante tekst

1.

Tekst

10.12.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 329/1

 

RICHTLIJN 2013/54/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 20 november 2013

betreffende bepaalde verantwoordelijkheden van de vlaggenstaat met betrekking tot de naleving en de handhaving van het Verdrag betreffende maritieme arbeid, 2006

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 100, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Maatregelen van de Unie inzake zeevervoer moeten onder meer zorgen voor betere leef- en werkomstandigheden aan boord voor de zeevarenden, beveiliging en veiligheid op zee, en het voorkomen van verontreiniging door scheepsongevallen.

 

(2)

De Unie is zich bewust van het feit dat de meeste ongevallen op zee een direct gevolg zijn van menselijke factoren, in het bijzonder vermoeidheid.

 

(3)

Een van de belangrijkste doelstellingen van het maritieme-veiligheidsbeleid van de Unie is schepen die niet aan de normen voldoen, uit te bannen.

 

(4)

De Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) heeft op 23 februari 2006 het Verdrag betreffende maritieme arbeid, 2006 (Maritime Labour Convention 2006 - MLC 2006), vastgesteld, met de bedoeling één enkel coherent en actueel instrument te creëren waarin tevens de grondbeginselen van andere internationale arbeidsverdragen ondergebracht zijn.

 

(5)

Overeenkomstig artikel VIII ervan, moet het MLC 2006 in werking treden twaalf maanden na de datum waarop de bekrachtigingen zijn geregistreerd van ten minste dertig leden van de IAO die in totaal een aandeel van 33 % in de brutotonnage van alle schepen wereldwijd vertegenwoordigen. Die voorwaarde was voldaan op 20 augustus 2012, en derhalve trad het MLC 2006 in werking op 20 augustus 2013.

 

(6)

Bij Beschikking 2007/431/EG van de Raad (3) werden de lidstaten gemachtigd het MLC 2006 te ratificeren. De lidstaten worden aangespoord dat zo snel mogelijk te doen.

 

(7)

Het MLC 2006 bevat wereldwijde minimumnormen om te zorgen voor het recht van alle zeevarenden op fatsoenlijke leef- en werkomstandigheden, ongeacht hun nationaliteit en ongeacht de vlag van de schepen waarop zij werkzaam zijn, en teneinde gelijke concurrentievoorwaarden tot stand te brengen.

 

(8)

Diverse onderdelen van het MLC 2006 zijn opgenomen in verschillende Unie-instrumenten, zowel wat betreft de verplichtingen van de vlaggenstaat als deze van de havenstaat. Deze richtlijn heeft tot doel een aantal nalevings- en handhavingsbepalingen van titel 5 van het MLC 2006 toe te passen op de onderdelen van het MLC 2006 waarvoor de nodige nalevings- en handhavingsbepalingen nog niet zijn vastgesteld. Die onderdelen komen overeen met de elementen die in de bijlage bij Richtlijn 2009/13/EG van de Raad (4) staan.

 

(9)

Richtlijn 2009/13/EG voorziet in de tenuitvoerlegging van de overeenkomst tussen de Associatie van reders van de Europese Gemeenschap (ECSA) en de Europese Federatie van vervoerswerknemers (European Transport Workers’ Federation - ETF) inzake het Verdrag betreffende maritieme arbeid, 2006 („de overeenkomst”), die aan die richtlijn is gehecht. Deze richtlijn geldt onverminderd de bepalingen van Richtlijn 2009/13/EG en moet derhalve zorgen voor naleving van gunstiger bepalingen van het recht van de Unie overeenkomstig Richtlijn 2009/13/EG.

 

(10)

Hoewel Richtlijn 2009/21/EG van het Europees Parlement en de Raad (5) de verantwoordelijkheden van de vlaggenstaat regelt door het vrijwillige auditsysteem voor de Internationale Maritieme Organisatie (IMO)-lidstaten in het recht van de Unie op te nemen, en middels een kwaliteitscertificering van de nationale maritieme instanties, zou een afzonderlijke richtlijn betreffende de maritieme arbeidsnormen geschikter zijn en de verschillende doelstellingen en procedures duidelijker weergeven terwijl geen afbreuk wordt gedaan aan Richtlijn 2009/21/EG.

 

(11)

Richtlijn 2009/21/EG is van toepassing op IMO-verdragen. Hoe dan ook kunnen de lidstaten een systeem voor het kwaliteitsbeheer van de operationele delen van de vlaggenstaatgerelateerde activiteiten van hun maritieme instanties die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, ontwikkelen, implementeren en onderhouden.

 

(12)

De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat hun verplichtingen als vlaggenstaten met betrekking tot de tenuitvoerlegging door schepen die onder hun vlag varen van de relevante onderdelen van het MLC 2006 daadwerkelijk worden nagekomen. Bij het oprichten van een doeltreffend toezichtmechanisme, met inbegrip van inspecties, kan een lidstaat, waar nodig, besluiten publieke instanties of andere organisaties bevoegd te verklaren in de zin van voorschrift 5.1.2. van het MLC 2006 onder de daarin vervatte voorwaarden.

 

(13)

Artikel 2, lid 3, onder c), van Verordening (EG) nr. 1406/2002 van het Europees Parlement en de Raad (6), bepaalt dat het mandaat van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid als kerntaak omvat dat het Agentschap met de lidstaten samenwerkt om op verzoek van een lidstaat toepasselijke informatie te verstrekken, teneinde het toezicht te ondersteunen van de erkende organisaties die namens de lidstaten optreden, onverminderd de rechten en plichten van de vlaggenstaat.

 

(14)

Daar de doelstellingen van deze richtlijn niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen van het optreden beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken.

 

(15)

De toepassing van deze richtlijn mag onder geen beding leiden tot een vermindering van het beschermingsniveau dat zeevarenden momenteel in het kader van het recht van de Unie genieten,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

In deze richtlijn worden de regels vastgesteld om ervoor te zorgen dat de lidstaten zich daadwerkelijk kwijten van hun verplichtingen als vlaggenstaten met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de relevante onderdelen van het MLC 2006. Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de Richtlijnen 2009/13/EG en 2009/21/EG, en evenmin aan daarin vastgelegde hogere normen voor de leef- en werkomstandigheden van zeevarenden.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn geldt, naast de toepasselijke definities in de bijlage bij Richtlijn 2009/13/EG, de volgende definitie:

„relevante onderdelen van het MLC 2006”: de onderdelen van het MLC 2006 waarvan de inhoud geacht wordt overeen te komen met de bepalingen in de bijlage bij Richtlijn 2009/13/EG.

Artikel 3

Toezicht op de naleving

  • 1. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat doeltreffende en passende handhavings- en toezichtmechanismen worden opgezet, met inbegrip van regelmatige inspecties als bepaald in het MLC 2006, om ervoor te zorgen dat de leef- en werkomstandigheden van zeevarenden op schepen die onder hun vlag varen in overeenstemming met de voorschriften van de relevante onderdelen van het MLC 2006 zijn en blijven.
  • 2. 
    De lidstaten kunnen in overleg met de betrokken organisaties van reders en zeevarenden, ten aanzien van schepen met een brutotonnage van minder dan 200 ton die geen internationale reizen maken, krachtens artikel II, lid 6, van het MLC 2006 besluiten de toezichtmechanismen, met inbegrip van inspecties, aan te passen teneinde rekening te houden met de specifieke situatie in verband met deze schepen.
  • 3. 
    Bij het nakomen van de verplichtingen die de lidstaten op grond van dit artikel hebben, kunnen zij, indien gepast, openbare instellingen of andere organisaties, inclusief die van een andere lidstaat, als deze daarmee instemt, die volgens hen voldoende capaciteit hebben en die zij erkennen als voldoende bevoegd en onafhankelijk, machtigen om inspecties uit te voeren. In ieder geval blijven een lidstaat volledig verantwoordelijk voor de inspectie van de leef- en werkomstandigheden van de betrokken zeevarenden op een schip die onder de vlag van die lidstaat vaart. Deze bepaling doet geen afbreuk aan Richtlijn 2009/15/EG van het Europees Parlement en de Raad (7).
  • 4. 
    De lidstaten stellen duidelijke doelen en normen vast die betrekking hebben op de administratie van hun inspectiesystemen, alsmede geschikte algemene procedures voor de beoordeling van de mate waarin die doelen en normen worden gehaald.
  • 5. 
    Elke lidstaat zorgt ervoor dat zeevarenden aan boord van schepen die onder de vlag van die lidstaat varen, een exemplaar van de overeenkomst kunnen raadplegen. Dat kan langs elektronische weg.

Artikel 4

Personeel belast met toezicht op de handhaving

  • 1. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat personeel, met inbegrip van personeel van instellingen of andere organisaties („erkende organisaties”, in de zin van het MLC 2006) die gemachtigd zijn inspecties uit te voeren overeenkomstig artikel 3, lid 3, en belast zijn met de controle op de correcte tenuitvoerlegging van de relevante onderdelen van het MLC 2006, de opleiding krijgen en over de competentie, het mandaat, de volledige wettelijke bevoegdheid, het statuut en de onafhankelijkheid beschikken die nodig of wenselijk zijn om die controle te kunnen uitvoeren en om te zorgen voor de handhaving van de relevante onderdelen van MLC 2006. Overeenkomstig het MLC 2006 zijn inspecteurs bevoegd om de stappen te ondernemen die nodig zijn om een schip te verbieden de haven te verlaten voordat de noodzakelijke acties zijn ondernomen.
  • 2. 
    Alle machtigingen met betrekking tot inspecties geven de erkende organisatie, ten minste, de bevoegdheid om te eisen dat tekortkomingen die zij heeft vastgesteld in de leef- en werkomstandigheden van zeevarenden worden verholpen en om hieromtrent inspecties uit te voeren op verzoek van de havenstaat.
  • 3. 
    Elke lidstaat stelt het volgende in:
 

a)

een systeem om de geschiktheid te garanderen van het door erkende organisaties uitgevoerde werk, dat informatie bevat over alle toepasselijke nationale wet- en regelgeving en relevante internationale instrumenten, en

 

b)

procedures voor communicatie met en toezicht op dergelijke organisaties.

  • 4. 
    Elke lidstaat verschaft het Internationaal Arbeidsbureau een geldige lijst van alle erkende organisaties die gemachtigd zijn in zijn naam te handelen, en werkt deze lijst regelmatig bij. De lijst specificeert de taken waartoe de erkende organisaties gemachtigd zijn.

Artikel 5

Procedures voor klachten aan boord, klachtenbehandeling en corrigerende maatregelen

  • 1. 
    Elke lidstaat zorgt ervoor dat in zijn nationale wet- en regelgeving passende procedures voor klachten aan boord zijn opgenomen.
  • 2. 
    Indien een lidstaat een klacht ontvangt die hij niet als kennelijk ongegrond beschouwt of bewijsmateriaal ontvangt waaruit duidelijk blijkt dat een schip dat onder zijn vlag vaart niet aan de voorschriften van de relevante onderdelen van het MLC 2006 voldoet of dat de tenuitvoerleggingsmaatregelen ernstige tekortkomingen vertonen, neemt die lidstaat de nodige maatregelen om deze zaak te onderzoeken en zorgt hij ervoor dat de nodige stappen worden genomen om alle geconstateerde tekortkomingen weg te werken.
  • 3. 
    De bron van grieven of klachten in verband met gevaren of tekortkomingen op het gebied van de leef- en werkomstandigheden van zeevarenden of een inbreuk op de wet- en regelgeving wordt door personeel dat klachten behandelt of kennis krijgt van klachten vertrouwelijk behandeld; dat personeel deelt aan de reder, zijn vertegenwoordiger of de exploitant van het schip niet mee dat een inspectie wordt uitgevoerd naar aanleiding van een grief of klacht.

Artikel 6

Rapportage

  • 1. 
    De Commissie rapporteert over aangelegenheden die binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen in de verslagen die zij overeenkomstig artikel 9 van Richtlijn 2009/21/EG moet opstellen.
  • 2. 
    Uiterlijk op 31 december 2018 doet de Commissie het Europees Parlement en de Raad een verslag toekomen over de uitvoering en toepassing van voorschrift 5.3 MLC 2006 inzake verantwoordelijkheden van staten betreffende arbeidsaanbod. Zo nodig bevat het verslag voorstellen voor maatregelen ter verbetering van de leef- en werkomstandigheden in de maritieme sector.

Artikel 7

Omzetting

  • 1. 
    De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 31 maart 2015 aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie onverwijld de tekst van die bepalingen mede.

Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De methoden voor die verwijzingen worden vastgesteld door de lidstaten.

  • 2. 
    De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 8

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 9

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 20 november 2013.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

  • M. 
    SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

  • V. 
    LEŠKEVIČIUS
 

  • (2) 
    Standpunt van het Europees Parlement van 8 oktober 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 15 november 2013.
  • (3) 
    Beschikking 2007/431/EG van de Raad van 7 juni 2007 waarbij de lidstaten worden gemachtigd in het belang van de Europese Gemeenschap het geconsolideerde Verdrag 2006 van de Internationale Arbeidsorganisatie betreffende maritieme arbeid te bekrachtigen (PB L 161 van 22.6.2007, blz. 63).
  • (4) 
    Richtlijn 2009/13/EG van de Raad van 16 februari 2009 tot tenuitvoerlegging van de overeenkomst tussen de Associatie van reders van de Europese Gemeenschap (ECSA) en de Europese Federatie van vervoerswerknemers (ETF) inzake het verdrag betreffende maritieme arbeid van 2006 en tot wijziging van Richtlijn 1999/63/EG (PB L 124 van 20.5.2009, blz. 30).
  • (5) 
    Richtlijn 2009/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de naleving van de vlaggenstaatverplichtingen (PB L 131 van 28.5.2009, blz. 132).
  • (6) 
    Verordening (EG) nr. 1406/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 tot oprichting van een Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (PB L 208 van 5.8.2002, blz. 1).
  • (7) 
    Richtlijn 2009/15/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties (PB L 131 van 28.5.2009, blz. 47).
 

Verklaring van de Commissie

„De Commissie vindt dat de titel het toepassingsgebied van de richtlijn niet goed weergeeft.”

 

2.

Verwante dossiers

 
 

3.

Uitgebreide versie

Van deze pagina bestaat een uitgebreide versie met de juridische context.

De uitgebreide versie is beschikbaar voor betalende gebruikers van de EU Monitor van PDC Informatie Architectuur.

4.

EU Monitor

Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.

De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.