Maiden Speech Chantal Nijkerken-de Haan - Hoofdinhoud
Voorzitter, vandaag behandelen wij een wijziging van de Participatiewet. De wet die op 21 februari 2014 is aangenomen. Een wet die ook als voormalig wethouder Sociale Zaken in de gemeente Onderbanken en de gemeente Meerssen al mijn bijzondere interesse had.
Voorzitter. Zoals voor alle Kamerleden die hier voor het eerst in de plenaire zaal hebben gesproken is het ook voor mij een bijzonder moment om vandaag mijn eerste inbreng in het openbare debat te mogen geven.
Vandaag behandelen wij een wijziging van de Participatiewet. De wet die op 21 februari 2014 is aangenomen. Een wet die ook als voormalig wethouder Sociale Zaken in de gemeente Onderbanken en de gemeente Meerssen al mijn bijzondere interesse had.
Voorzitter, lang geleden waren het liberalen die zijn gestart met de bouw van sociale wetgeving in ons land. Als u mij toestaat neem ik u graag mee terug in de tijd. Thorbecke schreef in 1848 in artikel 195 van de Grondwet: “Het Armenbestuur is een onderwerp van aanhoudende zorg der regering en wordt door de wet geregeld”. Toch waren inwoners van Nederland die niet in staat waren voor zichzelf te zorgen nog steeds afhankelijk van liefdadigheidsinstellingen. In 1854 kwam daar verandering in door de invoering van de eerste Armenwet. De zorg voor armen werd vanaf dat moment een taak van de overheid, er werden wel strenge voorwaarden gesteld. Alleen hulpbehoevenden die tot geen enkele kerk behoorden mochten door de overheid, lees de gemeente waar men geboren was, worden geholpen.
Deze wettelijke regeling kan worden beschouwd als het eerste sociale grondrecht. Op 1 september 1912 volgde een aanpassing van de armenwet, die was gericht op een versterking van samenwerking tussen hulpverlenende instanties. Hiertoe in grotere gemeenten Armenraden werden ingericht. Deze Armenraden kregen de verplichting om informatie in te winnen over de inwoners die om ondersteuning vroegen. Toen al ter voorkoming van het verlenen van onnodige hulp.
Het is onder verantwoordelijkheid van Marga Klompé, de eerste vrouwelijke minister van de KVP onder het centrum rechtse kabinet De Quay dat, ter vervanging van de Armenwet, in 1963 de Algemene Bijstandswet werd aangenomen. Deze wet was een keerpunt in de sociale geschiedenis van Nederland. “Van genade naar recht” zo typeerde Klompé deze radicale wijziging. De wet beschermde burgers niet alleen tegen armoede, maar gaf ook de emancipatie een enorme boost. Vrouwen kregen namelijk de mogelijkheid om financieel onafhankelijk te worden van hun man. De toenmalige VVD fractie had grote waardering voor het wetsontwerp. De kern was het zoveel mogelijk tot recht laten komen van de waardigheid van de mens.
Tijdens de wetsbehandeling in de kamer op 2 april 1963 uitte Mejuffrouw Ten Broecke Hoekstra namens de VVD de zorg of de voorwaarden gesteld in de Wet wel voldoende zouden zijn om misbruik van de wet te voorkomen.
Een zorg die reëel bleek. Want in de jaren die volgden steeg het aantal uitkeringen enorm, meer dan je zou mogen verwachten op basis van de nationale economische omstandigheden. De wet vormde niet alleen een laatste vangnet maar voor velen een permanente inkomensvoorziening met veel rechten en weinig verplichtingen.
Pas in 2003 werd de Algemene Bijstandswet vervangen door de Wet Werk en Bijstand. Het voornaamste doel van die wijziging was om mensen weer aan het werk te krijgen. Het aantal mensen afhankelijk van een bijstandsuitkering liep onder de nieuwe wet gestaag terug. Toch was het met de komst van de Wet Werk en Bijstand nog steeds mogelijk voor iemand met een uitkering om aangeboden werk te weigeren. In 2009 kwam daar verandering in, de wet bepaalde vanaf dat moment dat iemand zonder werk na een jaar verplicht is elke baan te accepteren. Het begrip “passende arbeid” wordt dan geschrapt.
Voorzitter, met de komst van de Participatiewet in 2015 is een grote wens van de VVD in vervulling gegaan. Door de verdere aanscherping is een uitkering weer echt een laatste vangnet. Mensen die ondersteuning nodig hebben, kunnen bij gemeenten terecht voor een helpende hand. Maar wie kan werken moet zo snel mogelijk weer aan de slag.
De wet biedt ruimte voor maatwerk, we zijn immers allemaal anders. Maar de wet voorkomt vooral de ondermijning van het eigen verantwoordelijkheidsbesef. Het uit handen nemen van deze verantwoordelijkheid is, ondanks wellicht goede bedoelingen, jarenlang juist niet sociaal en mensonwaardig geweest. En dat is ook belangrijk voor het draagvlak in onze samenleving. Draagvlak dat nodig is om mensen die het écht nodig hebben, ook in de toekomst, te kunnen blijven helpen. Ik hoor wel eens mensen zeggen: de overheid kan dat toch best opbrengen? Maar mensen lijken soms te vergeten dat WIJ met elkaar die overheid zijn. Dat ons goede sociale vangnet, dat tot ver buiten onze grenzen bekend staat, wordt opgebracht door mensen die iedere dag vroeg opstaan om aan het werk te gaan, in de bouw, of als verpleegster in de zorg, in het onderwijs, of als groenteman op de hoek. Het zijn al deze mensen die het met hun belastinggeld mogelijk maken een goed sociaal vangnet in stand te houden. Daar moeten we zuinig op zijn.
Voorzitter dan nu naar de wetswijziging die voor ons ligt. De VVD heeft met belangstelling kennis genomen van de antwoorden van de staatssecretaris naar aanleiding van de vragen die hierover door de Kamer zijn gesteld.
Tot op heden heb ik alleen in brede zin gesproken over groepen mensen die noodgedwongen maar soms ook vanuit een comfortabele positie afhankelijk waren van bijstand en dat soms generaties lang. Onder deze groep is ook een groep mensen die door ziekte of gebrek niet in staat is zelfstandig het wettelijk minimumloon te verdienen en deze groep moeten we helpen. We moeten toe naar een samenleving waarin het weer normaal en geaccepteerd is dat ook iemand met een arbeidsbeperking aan de slag kan bij een reguliere werkgever.
Te lang hebben deze mensen aan de kant gestaan en zijn we daarbij uitgegaan van wat iemand niet kan, in plaats van wat iemand wél kan. De VVD vindt het niet sociaal om mensen op te sluiten in een uitkering. Ook niet de groep mensen met een arbeidsbeperking. Ik geloof - en ik denk dat bijna iedereen in deze zaal dat met mij eens is - dat werk veel meer is dan alleen een inkomen. Ik denk aan die leuke collega die je op het werk ontmoet, je komt s’-avonds thuis met een verhaal, je kunt jezelf blijven ontwikkelen, het is goed voor je eigenwaarde. Werk maakt je zelfstandig. Bovendien blijkt uit onderzoek dat werk mensen gelukkiger maakt.
Tijdens werkbezoeken als wethouder en als lid van de Tweede Kamer heb ik gezien hoe trots mensen met een arbeidsbeperking zijn als zij gewoon aan het werk zijn voor een gewone werkgever. Dat zij net als ieder ander een kans krijgen zichzelf te ontplooien. Dat zij er, net als ieder ander bij horen en niet worden weggestopt achter vier muren.
Gelukkig zijn er inmiddels al veel maatschappelijk betrokken werkgevers die in hun bedrijf ruimte maken voor mensen met een arbeidsbeperking. Vanuit een ideologische overtuiging of gewoon omdat zij een gemotiveerd iemand zoeken voor bepaalde werkzaamheden. Deze werkgevers zowel groot als klein zijn onze ambassadeurs. Zij kunnen binnen hun eigen netwerk andere werkgevers in het hart raken met positieve ervaringen en hen daarmee overtuigen de werkprocessen binnen hun eigen bedrijf onder de loep te nemen. Om op die manier iemand met een arbeidsbeperking een kans te geven.
Voorzitter, de nu voorliggende wetswijziging is tot stand gekomen na uitvoerig overleg met de Werkkamer. In deze Werkkamer zijn de partijen vertegenwoordigd die iedere dag met de voeten in de klei staan om de Participatiewet uit te voeren. Dit zijn ook de partijen die betrokken waren bij het Sociaal Akkoord waarin afspraken gemaakt zijn over het realiseren van 125.000 garantiebanen door zowel het bedrijfsleven als de overheid.
De Participatiewet is een gedecentraliseerde wet, de Kamer heeft met het aannemen van de wet een gedeelte van het werk gedaan. Het is nu de verantwoordelijkheid van anderen om de uitvoering ter hand te nemen. Niet alleen in de korte tijd dat ik namens de VVD het woord mag voeren over dit onderwerp, maar ook in de periode daarvoor als gemeentebestuurder, heb ik altijd op het standpunt gestaan dat je partijen deze verantwoordelijkheid dan ook moet geven en dat de Kamer met het aannemen van de wet moet loslaten.
Gemeenten en werkgevers hebben door de decentralisatie juist de ruimte om samen invulling te geven aan de uitvoering van de wet, om nieuwe en innovatieve manieren te ontwikkelen om ook echt inhoud te geven aan het doel om te komen te een arbeidsmarkt waarin iedereen meetelt. Ik realiseer mij dat dit tijd kost. Als wetgever mogen we natuurlijk niet blind zijn en moeten we oog hebben voor signalen van betrokken partijen. Soms moet je voorzichtig aan een knop draaien om daarmee regelingen te ‘fine tunen’.
De VVD wil werkgevers die extra banen creëren voor de doelgroep faciliteren bij het in dienst nemen van de mensen die hiertoe behoren. Door het aanbieden van een uniforme no-riskpolis hoeven werkgevers niet te vrezen voor loondoorbetaling bij ziekte, een belangrijk punt voor de VVD. Ik ben blij dat de staatssecretaris hier ook het belang van in ziet. Door een verschuiving van middelen wordt de regeling eenduidig en eenvoudiger. En dat helpt werkgevers op weg naar een inclusieve arbeidsmarkt. Door het beschikbaar stellen van een mobiliteitsbonus voor de totale doelgroep van de banenafspraak, en niet alleen voor de Wajong doelgroep, hoeven beiden groepen niet onderling met elkaar te concurreren. De VVD gaat ervan uit dat met voorliggende wijziging werkgevers dus beter ondersteund worden in het aannemen van iemand uit de doelgroep. En dát is wat we willen bereiken. Dat ook mensen met een arbeidsbeperking aan de slag gaan op de werkvloeren van Nederland.
Het zal u dan ook niet verbazen dat de VVD kan instemmen met het voorstel zoals het er nu ligt.
Wel heb ik nog een tweetal aanvullende vragen voor de staatssecretaris: Voordat je als gemeente een werkgever een no-riskpolis of mobiliteitsbonus kunt aanbieden moet er natuurlijk een match zijn tussen de werkgever en iemand die voor een garantiebaan in aanmerking komt. In het doelgroepenregister worden mensen opgenomen die na indicering door het UWV niet in staat worden geacht om zelfstandig het wettelijk minimum loon te verdienen. De staatssecretaris heeft aangegeven, na overleg met de Werkkamer, enkele wijzigingen door te voeren in de werkprocessen van de doelgroep beoordeling banenafspraak, waardoor het register beter gevuld kan worden. Nog steeds bereiken mij echter berichten dat ondanks deze aanpassingen in de werkprocessen de match tussen werkgever en beoogde werknemer uit de doelgroep niet goed verloopt en dat werkgevers hierdoor afhaken. Herkent de staatssecretaris deze signalen en is zij bereid hierover met de Werkkamer in overleg te treden, naar een oplossing te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
De media hebben de laatste tijd aandacht besteed aan de organisatie van beschut werk door gemeenten. In eerdere communicatie hierover heeft de staatssecretaris aangegeven de inspectie SZW te laten onderzoeken wat de stand van zaken is. Kan de Staatssecretaris aangeven wanneer zij hierover de resultaten verwacht en wanneer de Kamer hierover geïnformeerd wordt?
Voorzitter, ik kom tot de afronding van mijn inbreng met een kleine persoonlijke noot. Ik heb van jongs af aan altijd een enorme drang gehad om zo snel als mogelijk op eigen benen te staan. Hoe kan ik voor een ander zorgen als ik niet voor mijzelf kan zorgen? Niet iedereen heeft het geluk geboren te worden in een gezin waar je bewust of onbewust wordt uitgedaagd het beste uit jezelf te halen. Maar je hebt wel iedere dag de keuze hoe je hier zelf mee omgaat. Mijn wieg stond in Rijswijk, hier niet ver vandaan in een flat, tien hoog. Ik kom uit een gewoon gezin waar mijn vader en moeder beiden ha