Schriftelijk overleg beursgang ABN AMRO - Hoofdinhoud
De leden van de VVD zijn het eens met de beursgang van ABN AMRO. Het runnen van een bank is namelijk geen overheidstaak, het verstoort de markt én de concurrentieverhoudingen. En het zorgt uiteindelijk voor minder scherpe tarieven voor consumenten en MKB-ers. Op 12 november 2015 vond hier een schriftelijk overleg over plaats waarin de VVD vragen heeft gesteld over met name de kosten van de beursgang.
Inbreng schriftelijk overleg van het lid Aukje de Vries (VVD) ten aanzien van de brief “Aankondiging Intention to float ABN AMRO” (activiteitennummer 2015A04518)
De leden van de VVD-fractie hebben met instemming kennisgenomen van de aankondiging van de Intention to Float van ABN AMRO. De VVD was en is voor een snelle en verantwoorde beursgang. Deze
route wordt nu uitgewerkt, waardoor de eerste tranche aandelen naar de beurs nog dit jaar haalbaar is. Dit is weer een belangrijke en goede stap. Het is nu aan de adviseurs en NLFI om exacte moment te bepalen. Want de Tweede Kamer heeft het besluit voor de beursgang eerder al genomen. En daarom heeft de VVD over dat onderdeel ook geen vragen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de uitgaven die samenhangen met de beursgang (de verkoopkosten) via de 2e suppletoire begroting van het ministerie van Financiën (begroting IX) worden verwerkt in de begroting. Het gaat hier om een bedrag van € 9,5 miljoen aan uitgaven, waaronder een vergoeding voor de zakenbanken en kosten voor juridisch advies. Hoe is dit bedrag opgebouwd en verdeeld over de verschillende categorieën (zoals vergoeding zakenbanken, kosten juridisch advies, etc.)? In hoeverre is dit het volledige bedrag voor de 1e tranche van aandelen bij de beursgang?
In de brief van 22 mei 2015 over de beursgang ABNA AMRO is aangegeven dat NLFI en de externe deskundige de verwachte kosten aan zakenbanken bij een beursgang schatten tussen de 0,9% en 1,3% van de opbrengst van de eerste transactie. NLFI streeft ernaar de vergoeding voor het bankensyndicaat onder 1% te houden (inclusief de eerder genoemde “greenshoe”). Hoe moet dit gezien worden tot het genoemde bedrag van € 9,5 miljoen ? In de brief van 22 mei 2015 werden de totale verkoopkosten voor de staat (beursgang en vervolgtranches) geschat op circa € 90 miljoen. Hoe moet dit gezien worden tot de genoemde € 9,5 miljoen in de brief van 27 oktober 2015?
Waarom lopen de kosten voor de beursgang niet via de begroting van NLFI en moeten er extra uitgaven worden geraamd in de begroting van het Ministerie van Financiën? Wat is het bedrag dat NLFI in
2015 krijgt vanuit de Begroting van Financiën?