Roel Kuiper: "geef gemeenten middelen om nieuwe natuurwet te handhaven" - Hoofdinhoud
Voorzitter,
De wet die voor ons ligt kent een lang voortraject, met een cruciale tussentijdse aanpassing onder invloed van een kabinetswissel en met inbreng vanuit bevriende fracties in de Tweede Kamer, te weten D66 en GroenLinks, die samen met de Partij van de Arbeid nadachten over hoe mooi Nederland kan zijn. Over dat laatste zijn wij het eens en ook over de gewenste inspanning om daar veel voor te doen. Deze wet brengt samenhang in een veelheid aan wetten en regels en neemt onder meer de Flora- en faunawet en de Boswet in zich op, alsmede de regels die voortvloeien uit de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Zo ontstaat er één wettelijk regime, dat bovendien de taken opnieuw verdeelt tussen Rijk en provincie.
Een ander winstpunt is de erkenning van de intrinsieke waarde van de natuur en de daaruit voortvloeiende zorgplicht. Die betekent in de ogen van onze fractie een afwijzing van een instrumentele omgang met dieren, planten en de aarde en haar ecosystemen, en de erkenning dat alles wat leeft een eigen zin heeft, los van het gebruik dat de mens ervan kan maken. Christenen spreken over de aarde bij voorkeur als schepping, niet alleen als verwijzing naar een Schepper, maar ook om uit te drukken dat mensen niet de eigenaar zijn van de aarde. Het woord "rentmeester" is al gevallen bij collega Verheijen. Daar sluiten we ons natuurlijk graag bij aan. Wij nemen zelf als mens een plaats in tussen alle leven dat wij niet zelf hebben voortgebracht, maar dat aan onze zorg is toevertrouwd. Vandaar dat paus Franciscus in zijn mooie ecologische encycliek de aarde onze "zuster" noemt. Het is ons eigen idee dat we heer en meester moeten zijn, maar het is die houding, versterkt door de mogelijkheden van wetenschap en techniek, die ongekende schade heeft toegebracht. Ik citeer een klein stukje uit deze encycliek, Laudato Si.
"Het zou verkeerd zijn te denken dat de andere levende wezens - dus andere dan de mens - beschouwd moeten worden als pure objecten die onderworpen zijn aan de willekeurige heerschappij van het menselijk wezen. Wanneer de natuur alleen maar wordt gezien als een object van profijt en belang, dan brengt dat ook ernstige gevolgen voor de maatschappij met zich mee. De opvatting die de willekeur van de sterkste ondersteunt, heeft een geweldige ongelijkheid, ongerechtigheid en geweld voor het grootste gedeelte van de mensheid bevorderd, omdat de hulpbronnen het eigendom worden van wie het eerste komt of van wie de macht heeft: de winnaar krijgt alles."
Tot zover het citaat van paus Franciscus. Wat ons betreft is de notie van de intrinsieke waarde van betekenis om in de juiste verhouding tot onze natuurlijke omgeving te worden gezet en onze zorgplicht nader te motiveren. Overigens herinner ik eraan dat wij ook uitdrukkingen kennen als "de inherente waardigheid van de mens". Ik denk dat die hier dichtbij liggen als we spreken over de intrinsieke waarde van dieren, planten en de natuur.
Over de wet die voorligt, is in de Tweede Kamer in de afgelopen vier jaar in verschillende rondes uitvoerig gedebatteerd. Mijn fractie heeft niet de behoefte om die discussie over te doen. Waar het op aan zal komen, is of in de nieuwe opzet die nu gekozen is, de beoogde beschermingsniveaus voor dieren, planten en landschappen voldoende zullen zijn afgedekt. Een volgende vraag voor ons is of er bij gedecentraliseerd beleid voldoende sturingsmogelijkheden blijven om richting en samenhang, en dus regie, te houden in de Nederlandse aanpak. Dit zijn de twee hoofdvragen waar ik in dit debat een aantal opmerkingen aan wil wijden.
De eerste vraag gaat over de beschermingsniveaus in Nederland. Deze staan onder druk in een dichtbevolkt en intensief gebruikt land met een agrarische sector die een stevige milieudruk met zich meebrengt. Nu stemt dit wetsvoorstel af op Europese normen, die, zo wordt gesteld, hoge beschermingsniveaus kennen. Dat laatste is echter allerminst zeker, aangezien bijvoorbeeld de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen ook zelf onder druk staan. Enkele collega's hebben daar al op gewezen. De huidige evaluatie ervan - ook ik noem de fitnesscheck - zal tijdens het Nederlandse voorzitterschap aan de orde komen. Is het denkbaar dat Europa de normen naar beneden bijstelt? Wat is de Nederlandse opvatting daarover? Mogen wij die kennen, ook in dit debat? Wij zijn in elk geval benieuwd hoe de nieuwe staatssecretaris daarover denkt.
Nederland zal boven op wat Europa aan richtlijnen heeft, eigen beleid moeten voeren. Nederland moet maatwerk leveren, juist vanwege de kleinschaligheid van onze natuur, en eigen doelen stellen. Wat dit betreft, verontrust het ons dat de wet zo weinig resultaatsverplichtingen kent en zo veel inspanningsverplichtingen. Komen die resultaatsverplichtingen er wel in de verschillende natuurvisies die Rijk en provincie gehouden zijn te gaan maken? Graag hoor ik de staatssecretaris op dit punt.
Om een goed beleid te voeren, is goede en betrouwbare informatie van groot belang. Het Planbureau voor de Leefomgeving zal eens in de twee jaar een stand van zaken geven, zo wordt gezegd in artikel 1.9 van de wet. Ook wordt ingezet op de vergroting van ons wetenschappelijk inzicht, onder meer ten behoeve van flora- en faunabeheer. Wat zijn de plannen? Hoe denkt de regering dit te realiseren? Wij zouden daar graag meer over horen. Het is belangrijk dat het planbureau niet als enige instantie informatie verzamelt en analyseert. Het zou goed zijn als een breed palet aan deskundigheid tot ontwikkeling komt. Wellicht zouden universiteiten, bijvoorbeeld die van Wageningen, daarin een rol kunnen spelen. Graag ontvang ik een reactie op dit punt.
Een andere vraag is hoe we samenhang en richting in het beleid houden als provincies straks vanuit hun eigen visie en verantwoordelijkheid aan de slag gaan. Het Rijk houdt een eigen systeemverantwoordelijkheid en is eraan gehouden zich te verantwoorden over het generieke beleid. Ik geef een voorbeeld. De provincies zijn verantwoordelijk voor de soortenbescherming, maar het Rijk is aansprakelijk voor de vraag of we aan de Vogel- en Habitatrichtlijn voldoen. In de Tweede Kamer is gedebatteerd over de wijze van monitoring van natuurwaarden om te voorkomen dat iedere provincie dat op eigen wijze doet. Ook is gedebatteerd over de gegevens, die onderling compatibel moeten blijven. De staatssecretaris, destijds weliswaar een andere persoon, kon daar slechts in algemene zin op antwoorden. Zij verwees naar het overleg dat tussen Rijk en provincies moet plaatsvinden. Is dat al gebeurd? En wat is daar dan het resultaat van? Mijn fractie meent dat het Rijk hoe dan ook formats moeten blijven aanbrengen om eenheid van beleid mogelijk te maken.
Provincies zullen ook onderling goed moeten samenwerken. Kan de staatssecretaris inzicht geven in de stand van zaken? Speelt het IPO hierin een rol? Wij zien het als winst dat provinciale bestuurders duidelijk in actie moeten komen, maar van hen worden veel flexibiliteit en een coöperatieve houding gevraagd. Wie heeft uiteindelijk de regie?
Tot slot vraag ik naar de rol van gemeenten. Zij worden niet genoemd, maar hebben wel een eigen rol, zeker straks, als deze wet moet indalen in de Omgevingswet en het gemeentelijk vergunningenbeleid hierop moet worden afgestemd. Bij gemeenten leeft de vraag hoe ze dit moeten doen en of er middelen beschikbaar komen voor de gemeentelijke taken van onder meer toezicht en handhaving. Nu al is er een handhavingstekort geconstateerd, zo zegt de commissie-Mans. In het kader van de Omgevingswet wordt gewerkt aan opschaling en uitbreiding. Ook voor de natuurbescherming moet er een extra inspanning worden geleverd. Gemeenten hebben naar de mening van mijn fractie een punt als zij hierover aan de bel trekken. Wij horen graag de reactie van de staatssecretaris en overwegen op dit punt een motie in te dienen in tweede termijn.
Mijn fractie ziet in deze wet in veel opzichten een verbetering, vooral doordat schotten verdwijnen en diverse regelingen worden samengebracht in één wettelijk kader. Wij hebben er echter zorgen over of we zo onze doelen wel blijven halen. Wij vragen de regering te tonen dat het haar ernst is met onze zorg voor de schepping, nu zo nadrukkelijk wordt gesproken over de intrinsieke waarde ervan. Ook in het licht van de klimaatconferentie in Parijs en de geconstateerde samenhang tussen menselijk gedrag en klimaatverandering mag onze zorgplicht geen sluitpost zijn, maar moet deze een serieuze behartiging zijn van een urgente verantwoordelijkheid. Wij hopen dat die geest vaardig is over deze staatssecretaris en volgende bewindspersonen.