WMO in betere banen - Hoofdinhoud
Hoe wordt ervoor gezorgd dat de gelijkwaardigheid en beschikbaarheid van voorzieningen in de zorg beter uit de verf komt dan nu het geval is?
Vandaag was er overleg over de initiatiefnota ‘WMO in betere banen’, ingediend door Kamerlid Renske Leijten van de SP. Dit was mijn inbreng bij het notaoverleg:
“Als eerste wil ik collega Leijten danken voor deze initiatiefnota. Haar streven om meer rechtsgelijkheid en zekerheid rondom de WMO te bouwen is ook dat van 50PLUS. Wat dat betreft dus zeker steun!
Wel heeft 50PLUS nog enkele vragen. Wij lezen dat zij wil vastleggen dat gemeenten het basispakket moeten bieden aan hun inwoners, maar niet hoe. Nu moet je niet alles willen dichtregelen, maar is indienster niet bang dat hierdoor toch weer ongelijkheid ontstaat? Hoe wordt ervoor gezorgd dat de gelijkwaardigheid en beschikbaarheid van voorzieningen beter uit de verf komt dan nu het geval is? Hoe worden zij op deze wijze beter in staat gesteld om hun taken te kunnen uitvoeren? Kortom: tot welk punt acht indienster gemeentelijke beleidsvrijheid acceptabel?
50PLUS is het ermee eens dat niet elke weggereorganiseerde gemeenteambtenaar geschikt is om een hulpvraag vast te stellen. Dat zien we in de praktijk al veel te vaak. Maar waarom heeft indienster ervoor gekozen om niet vast te leggen wie de indicatie stelt? Zou niet vooraf duidelijk moeten zijn wie er leading is bij het vaststellen van de hulpvraag, om klip en klaar duidelijk te hebben wie het aanspreekpunt is? Anders wordt het nog een zoekplaatje per gemeente, en daar wil volgens mij ook indienster zo snel mogelijk vanaf. Mensen weten immers nu al vaak de weg naar voorzieningen niet te vinden. Die horde moet worden genomen!
Dan het welzijnsbezoek aan 70-plussers. 50PLUS deelt de gedachte dat preventie een hoop leed kan voorkomen en snapt het doel. Maar is dit daarvoor het beste middel? 50PLUS vraagt indienster nader in te gaan op de manier waarop zij dit voor zich ziet. Is dit geen betutteling van 70-plussers, waarvan een behoorlijk groot deel actief en vitaal in het leven staat? Draagt dit niet bij aan stigmatisering van deze leeftijdsgroep, die hiermee in feite wordt gelabeld als potentieel probleemgeval? Is een jaarlijks bezoek aan het toenemend aantal ouderen praktisch gezien een haalbare kaart? Wie bepaalt of de oudere hulp nodig heeft en wat als deze geen hulp wil? Is er een tussenoplossing denkbaar, bijvoorbeeld door middel van een schriftelijke aankondiging van het bezoek, waar iemand op kan reageren?
Tot slot aan staatssecretaris Van Rijn de vraag waarom hij in zijn reactie in feite stelt dat het onderbrengen van genoemde voorzieningen in een basispakket nu juist niet bijdraagt aan het leveren van maatwerk. Daarnaast de vraag of hij bereid is financiering op basis van behoefte, zoals indienster voorstelt, nader te onderzoeken.”