Fragmentatie of concentratie - Hoofdinhoud
In toenemende mate is in veel landen sprake van politieke fragmentatie, soms aangeduid als versplintering. In onder meer Zweden, Oostenrijk, Finland, Italië en Duitsland zijn populistische partijen opgekomen of in opkomst. En in Griekenland en Spanje werd de positie van de (twee) traditionele hoofdrolspelers aangetast door nieuwe partijen. Zelfs in het Verenigd Koninkrijk met een van oudsher op tweepartijen gebaseerd politiek stelsel zijn nieuwe spelers; niet alleen LibDem, maar ook de Schotse Nationale Partij en mogelijk UKIP. Dat maakt het vormen van regeringen moeilijker. In het VK was er in 2010 voor het eerst een coalitiekabinet en in Spanje lijkt een impasse te zijn ontstaan.
Deels hangen de problemen samen met het kiesstelsel. Het systeem van 'first past the post' in het Verenigd Koninkrijk werkt eigenlijk alleen echt democratisch als er twee partijen zijn. Kiezers hebben in dat geval de macht om te bepalen wie er gaat regeren en wie er in de oppositie komt. Het wordt echter anders als er vier of vijf serieuze kandidaten in een district zijn. Een gefragmenteerde uitkomst kan betekenen dat een kandidaat met bijvoorbeeld slechts een derde van de stemmen toch wordt gekozen. De kans is dan groot dat verhouding tussen aantallen kiezers en gekozen afgevaardigden sterk uiteen gaan lopen. Als er, zoals in Spanje, twee grote partijen zijn die zelf geen meerderheid hebben en dat evenmin weten te bereiken door samenwerking met één andere kleinere partij, is er kans op onregeerbaarheid. De echte oplossing zou zijn samenwerking tussen die twee grote partijen, maar dat vergt wel heel veel politieke wil. In een sterk gepolariseerd politiek bestel lijkt dat bijna onmogelijk.
Het bij ons bestaande stelsel van evenredige vertegenwoordiging heeft als gevaar dat er sprake is van te grote versplintering. Partijen, ook nieuwkomers, hebben redelijk snel kans op zetels. De afgelopen decennia drongen 'nieuwe' partijen als AOV, Lijst Pim Fortuyn (LPF), Leefbaar Nederland, Partij voor de Dieren, PVV en 50PLUS door tot de Tweede Kamer. LPF en PVV wisten zelfs veel zetels te winnen. Het is denkbaar dat er na de volgende verkiezingen opnieuw nieuwkomers bijkomen, zoals DENK en/of VoorNederland. Ons stelsel heeft als voordeel zeer democratisch te zijn, maar nadeel is onmiskenbaar dat een duidelijke regeringskeuze onmogelijk is. Of winnaars gaan regeren is de vraag en bovendien kunnen partijen die in de verkiezingsstrijd uitgesproken rivalen waren, later samen gaan regeren. Dat bleek weer in 2012. Het ontstaan van D66 in de jaren zestig en het daarop gevolgde streven naar politieke blokvorming (met name ter linkerzijde) kwamen voort uit onvrede over het ontbreken van die duidelijke keuzemogelijkheid.
De vraag of een systeem dat dwingt tot blokvorming, om kiezers zodoende een duidelijke keuze voor te leggen, beter is, is nog niet zo eenvoudig te beantwoorden. Aan het Britse (en Amerikaanse) stelsel waarbij degene met de meeste stemmen een zetel verovert, zitten onmiskenbare ook grote (democratische) nadelen. In 2000 kreeg Al Gore meer stemmen dan George Bush, maar de laatste werd gekozen.
Los daarvan is het de vraag of die grote blokken wel de duidelijkheid opleveren, die wordt beoogd. De Franse sociaaldemocraten zijn weliswaar verenigd in één partij, maar die kent verschillende vleugels. Bij het Britse Labour zien we een duidelijke scheiding optreden tussen de linkervleugel van Corbyn en een meer gematigd deel als politieke nazaten van Tony Blair. Ook de twee partijen in de Verenigde Staten kennen intern grote verschillen, wat bleek uit de onvrede over de genomineerde kandidaten.
Een kiesstelsel met twee rondes kan als 'middenweg' worden gezien. In de tweede ronde staan daarbij de (twee) kandidaten die in de eerste ronde de meeste stemmen behaalden tegenover elkaar (voor zover er niemand was met een absolute meerderheid). Kiezers moeten dan alsnog een duidelijke keuze maken. Een dergelijk stelsel kenden wij tot 1918 ook. Het 'dwong' socialisten soms om toch maar op een rechtse liberaal te stemmen om te voorkomen dat de zetel naar een christelijke kandidaat zou gaan, zoals christelijke kiezers soms liberaal moesten stemmen om een socialist dwars te zitten. Recenter, bij de Franse presidentsverkiezingen van 2002, stonden linkse kiezers voor een keuze tussen Sarkozy en Jean-Marie Le Pen en dit jaar moeten alle Oostenrijkers kiezen tussen een Groene presidentskandidaat en een populist.
Fragmentatie van de politiek heeft onmiskenbaar nadelen, maar als partijen elkaar niet uitsluiten bij de regeringsvorming dan zijn die te overzien. Kiezers blijken bovendien wel uit te waaieren over verschillende partijen, maar ze doen dat wel - niet geheel verrassend - grotendeels binnen blokken. Er kan zo wel sprake zijn van flinke verschuivingen in de krachtsverhoudingen tussen bijvoorbeeld SP, PvdA, D66 en GroenLinks, maar dat hoeft niet te gelden voor de verhouding van dat blok ten opzichte van 'rechts'. Voor zover die laatste verschuiving wel optreedt, zal juist dat richtinggevend kunnen zijn voor de coalitievorming, zoals in 2010 het geval was.
Daarmee hebben kiezers bij ons feitelijk een veel betere mogelijkheid om zich uit te spreken, dan in een stelsel met slechts twee of drie blokken.