Blog: "Een begroting die bij onze ambities past" (8 januari 2018, Conference "Shaping our Future") - Hoofdinhoud
Het meerjarig financieel kader (MFK) voor het komende decennium is dan ook maar één onderdeel van het instrumentarium waarover de EU beschikt om vorm te geven aan de toekomst. Maar het is wel een belangrijk onderdeel. Evenals met communicatie en regels, kunnen wij met financiële middelen de koers voor Europa in het komende decennium uitzetten op basis van solidariteit tussen de 27 lidstaten van de Europese Unie.
Maar eerst moeten wij ons bezighouden met twee cruciale reeksen vraagstukken: inhoudelijke vraagstukken en formele vraagstukken. Ik wil u vandaag een twaalftal voorlopige standpunten presenteren die thans in de Europese Commissie worden besproken, en ik verzoek u om ons uw feedback daarover te geven. Het gaat in alle gevallen om voorlopige standpunten, en als u betere argumenten of ideeën hebt, zouden wij deze graag vernemen en opnemen in het voorstel van de Commissie dat voor mei van dit jaar gepland is.
Wij krijgen te maken met twee financiële tekorten: één aan de ontvangstenzijde en één aan de uitgavenzijde van de begroting. Het tekort aan de ontvangstenzijde is te wijten aan het feit dat het Verenigd Koninkrijk de Unie helaas zal verlaten. Aangezien wij een nettobetaler verliezen, zullen wij na een overgangsperiode waarover momenteel wordt onderhandeld door onze hoofdonderhandelaar Michel Barnier, te maken hebben met een structureel tekort van naar raming 12 tot 13 miljard euro per jaar. Daarnaast krijgen wij te maken met een tekort aan de uitgavenzijde, aangezien wij steeds meer nieuwe taken op ons moeten nemen die in de jaren 2011, 2012 en 2013 nog niet ten volle konden worden voorzien, maar die beter op Europees niveau kunnen worden uitgevoerd, of die enkel op Europees niveau met succes kunnen worden aangepakt: terrorismebestrijding, interne en externe veiligheid, grenscontrole, investeringen in defensie en defensieonderzoek in het belang van onze belastingbetalers en burgers, alsmede grote onderzoeksprojecten om ons concurrentievermogen in het digitale tijdperk te vergroten. Voor al deze maatregelen is geld nodig.
Laten we nu bekijken hoe we deze twee "gaten" kunnen dichten. Onze standpunten hierover hebben nog een voorlopig karakter, maar ik wil ze u vandaag toch voorleggen, zodat u weet welke richting wij willen inslaan.
Het gat als gevolg van de Brexit kan worden gedicht met een 50:50-aanpak. Dat wil zeggen dat 50 procent wordt gedicht met bezuinigingen in de huidige begrotingsstructuur door te snoeien in bestaande programma's, terwijl de andere 50 procent wordt goedgemaakt met "vers geld".
Met betrekking tot nieuwe taken bovenop hetgeen wij in het verleden hebben gedaan, stel ik een verhouding 20:80 voor, dat wil zeggen 20 % bezuinigingen en 80 % vers geld. Dit is naar mijn mening gerechtvaardigd, aangezien wij deze taken juist in het belang van de lidstaten uitoefenen en hen zo helpen geld te besparen, zoals bij defensieonderzoek het geval is. Ik weet dat voor sommigen van u 80 of 50 procent vers geld veel lijkt, terwijl het voor anderen niet genoeg is.
Om overeenstemming over het meerjarig financieel kader te bereiken, is unanimiteit vereist. Wij hebben de instemming nodig van 27 regeringen - 27 ministers van Europese Zaken en 27 ministers van Financiën - plus, voor het besluit over de eigen middelen, de instemming van de parlementen op nationaal niveau. Zij moeten allemaal akkoord gaan. Daarom doe ik een beroep op u en alle regeringen en parlementen om flexibel te zijn. Als er geen speelruimte is, zullen wij geen compromis bereiken en komt er geen meerjarig financieel kader. Maar als wij erin slagen om een akkoord te sluiten, zou dit een prachtig teken zijn van goed bestuur, vooral als dit gebeurt op het moment waarop het Verenigd Koninkrijk de EU verlaat. Het zou wellicht ook een verrassing kunnen zijn voor onze vrienden in Azië, de Verenigde Staten en de heren Erdogan, Poetin en Trump dat wij daadkrachtig kunnen handelen, op een democratische manier, en op basis van unanimiteit tot besluiten kunnen komen. Als wij flexibel blijven, is er ruimte om een compromis te sluiten.
Wij zijn ook van mening dat nieuwe taken niet met schulden mogen worden gefinancierd. Een leidend beginsel sinds de oprichting van de EU is dat zij geen schulden mag maken. Wij hebben nu geen schulden, en wij mogen ook in de toekomst geen schulden hebben. Vraag aan de mensen in Berlijn, Stuttgart, Wenen, Parijs of Rome hoe hoog hun overheidsschuld is. De onze is nul.
Als wij beide tekorten willen dichten, moeten wij ergens bezuinigen. Daarom hebben wij de uitgaven doorgelicht, waarbij wij naar de efficiëntie van elk bestaand programma hebben gekeken. Wij moeten op de meeste programma's bezuinigen zonder evenwel afbreuk te doen aan ons bestaande beleid. Wat betekent dit voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) en het cohesiebeleid? Zij blijven in het volgende MFK belangrijk, met een aandeel van ongeveer 30 % van de begroting. Momenteel is dat ruim 35 %.
Er zijn twee programma's waarop wij niet willen bezuinigen, aangezien zij nauw verband houden met jongeren en onze toekomst. Het gaat hierbij in de eerste plaats om het programma Erasmus+ voor de jonge generatie. Wij willen dat meer jongeren, of het nu gaat om studenten, academici of werknemers, door Europa reizen en kennismaken met de culturen, talen en arbeidsmarkten van onze landen. Wij hebben dus meer geld nodig voor Erasmus+ in plaats van minder. Dit geldt ook voor ons onderzoeksprogramma Horizon na 2020.
Hiervoor zou ik een nieuwe rubriek in onze EU-begroting willen voorstellen: "Toekomst, innovatie en jeugd". De benamingen van de nationale begrotingsrubrieken in de lidstaten maken meestal meteen duidelijk wat zij dekken. Zij heten "cultuur", "infrastructuur", "welzijn", "milieu", "defensie", enz. Onze vijf rubrieken heten 1a, 1b, 2, 3, 4 en 5. Slechts weinig mensen weten wat er achter onze huidige begrotingsrubrieken zit. Ik ben ervan overtuigd dat wij de gehele begroting begrijpelijker moeten maken voor een groter publiek. De rubrieken moeten de beleidsterreinen en doelstellingen duidelijk vermelden. Erasmus +, Horizon, ons Europees solidariteitskorps en alle andere projecten in verband met jeugd en innovatie zouden onder "Toekomst, innovatie en jeugd" kunnen vallen.
Wij zijn ook vastbesloten om in ons toekomstige financiële kader alleen programma's of projecten met een duidelijke Europese toegevoegde waarde op te nemen. Er zal geen euro worden uitgegeven als niet aan de voorwaarden wordt voldaan. Dit is voor mij een cruciaal punt. Ik geloof in subsidiariteit, en mijns inziens moet de Europese Unie een duidelijke Europese meerwaarde opleveren. Hoe wij dit begrip in politiek en juridisch opzicht nauwkeuriger gaan omschrijven, moeten wij in de komende weken bespreken. In sommige gevallen is de Europese meerwaarde duidelijker dan in andere. Eerste voorbeeld: neem de elektrificatie van een grensoverschrijdende spoorlijn van de Zwarte Zee langs de Donau. Dat is een duidelijk geval van Europese meerwaarde, aangezien zij mobiliteit en grensoverschrijdende infrastructuur oplevert. Tweede voorbeeld: om op onderzoeksgebied te kunnen concurreren met andere regio’s in de wereld, heeft onze onderzoekssector misschien 3 supercomputers in de Europese Unie nodig die tot de top 10 van de wereld behoren, en geen 27 verschillende. Ook dit is een duidelijk geval van Europese meerwaarde. Het derde voorbeeld is iets uitdagender: hoe zit het met de financiering van een spoorlijn in Bulgarije die Sofia met het platteland verbindt? Heeft die ook een meerwaarde voor de Europese Unie? Of alleen voor Bulgarije?
Naar mijn mening moeten wij kijken naar het bbp per hoofd van de bevolking. Wereldwijd is het gemiddelde bbp per hoofd van de bevolking 16 000 euro per jaar. In de Europese Unie is dat 25 000 euro. In Luxemburg 103 000 euro. In Ierland 62 000, Zweden 52 000, Duitsland 42 000, Frankrijk 38 000 en Bulgarije 7 000 euro. We hebben in de Europese Unie dus een minimum van 7 000 en een maximum van 103 000 euro. Dit verschil in bbp per capita drijft een wig tussen de leden van onze Europese familie. Daarom moeten wij deze verschillen verkleinen, niet door het niveau in Luxemburg te verlagen, maar door het niveau in Bulgarije te verhogen.
Hoe succesvol het cohesiebeleid kan zijn, is het best te zien aan nieuwe lidstaten. Hun economische ontwikkeling is indrukwekkend en sommige van hen hebben het EU-gemiddelde bijna bereikt. Ik weet niet of wij het cohesiebeleid in 2050 nog nodig zullen hebben, maar in het komende decennium is het noodzakelijk als wij concurrerend willen blijven en een verstandige keuze willen maken.
Waarom? Ik zal nog een voorbeeld geven: de stad Görlitz aan de Duits-Poolse grens. Voor mij is Görlitz dé Europese stad. Het was Boheems onder Karel IV uit het huis Luxemburg, daarna Duits en vervolgens werd het in tweeën verdeeld: een Poolse en een Duitse helft. Na de hereniging van Duitsland heeft Görlitz meer dan 14 jaar aanzienlijke financiële steun uit het Westen ontvangen, waardoor de streek tussen 1990 en 2004 is opgebloeid. Het oostelijke deel van Görlitz in Polen heeft pas financiering in het kader van het cohesiebeleid van de EU ontvangen nadat Polen tot de Unie was toegetreden. Sindsdien is er sprake van sterke verbetering, maar het heeft nog steeds een aantal jaren lang cohesiemiddelen nodig om ervoor te zorgen dat niet wordt tenietgedaan wat is begonnen, maar nog niet is voltooid,. Görlitz laat zien dat het cohesiebeleid resultaten oplevert en dat dat enige tijd vergt.
Dames en heren, ik ben van mening dat landen zoals Bulgarije slimme financiële transfers moeten kunnen blijven ontvangen. In Duitsland wordt de term "transferunie" nogal negatief opgevat. Ik ben voorstander van slimme transfers. Elke begroting op lokaal, regionaal en nationaal niveau berust grotendeels op transfers van de ene zijde naar de andere. Ik zal alles in het werk stellen opdat het debat niet louter meer gaat om het begrip nettobetaler. Weet u trouwens wie de grootste nettobetaler is? Dat is niet Duitsland. Het is Luxemburg, als je het per hoofd van de bevolking bekijkt. In Duitsland denken de mensen dat zij de grootste nettobetalers zijn, maar dat is niet juist. Qua bbp per hoofd van de bevolking is het Luxemburg, terwijl België en Denemarken tweede en derde zijn. Bovendien is het zo dat ten minste 70 % van de cohesiemiddelen die aan de nieuwe lidstaten worden betaald, terugvloeit naar de Duitse economie in de vorm van orders bij alle sectoren van het Duitse bedrijfsleven.
Wij moeten duidelijk maken dat het goedkope, populistische argument dat de wereld opdeelt in nettobetalers en netto-ontvangers, geen steek houdt als je nagaat wat je allemaal voor je geld terugkrijgt. In Europa profiteren wij allemaal van dezelfde normen op onze interne markt plus de markten van Zwitserland, Noorwegen en de geassocieerde Balkanlanden. Daarom pleit ik voor een intelligente definitie van wat een begunstigde is.
Dan is er nog het vraagstuk van traditionele en nieuwe uitgaven. Als je wat wij aan migratie uitgeven, wilt financieren door te bezuinigen op het cohesiebeleid, dan scheur je de Europese familie nog verder uit elkaar. En er is al genoeg verdeeldheid... wij moeten slimmer zijn dan dat. Wij kunnen redelijke bezuinigingen doorvoeren - misschien 5 tot 10 % - maar we hebben ook vers geld nodig voor migratie, grensbeheer en ontwikkelingsbeleid.
Europa blijft aantrekkelijk. Dat zeg ik zonder arrogant te zijn. Qua levensstandaard, democratie en mensenrechten blijven wij aantrekkelijk, vooral in vergelijking met onze tamelijk instabiele omgeving. Griekenland, Bulgarije, Italië en Spanje hebben in hun onmiddellijke omgeving te maken met aanzienlijke instabiliteit. Daarom zijn het Middellandse-Zeegebied en het Midden-Oosten onze gezamenlijke verantwoordelijkheid, ons gezamenlijke lot. Wij moeten daar samenwerken. Dat is de intelligente handelswijze.
Dames en heren, wij hebben geen 2 % van het Europese bbp nodig, maar slechts iets meer dan 1 %. Ik zou zeggen: 1,1x procent. Iets meer dan 1,1 %. Help mij dit argument kracht bij te zetten. Draag het uit bij uw nationale parlementen. Van elke 100 euro op uw salarisafrekening gaat gemiddeld 50 euro naar de belastingen. Van de 50 euro die de Europese burger aan belastingen betaalt, gaat er slechts 1 naar de begroting van de Europese Unie. De rest blijft in de lidstaten, op nationaal, regionaal en lokaal niveau. Als je het over een "slank Europa" hebt, iets waar mijn Beierse vrienden voorstander van zijn - sta er dan even bij stil dat de EU-begroting slechts 1 van de 50 euro vertegenwoordigt. Als je nog verder afslankt, kun je niet veel meer doen.
Ik heb het dus niet over 2 % van het bbp van de EU, maar over slechts 1,1x %. Daar sta ik voor. Ik heb al vele hoofdsteden bezocht om deze zaak te bepleiten en er alles aan te doen om iedereen nu te overtuigen, en ik zal dit in mei, als wij ons formele voorstel indienen, nogmaals doen.
Door sommigen is het idee van een begroting voor de eurozone geopperd. Dat idee dateert uit 2011. Toen was het misschien passend, maar nu is het achterhaald. In 2011 behoorden 17 van de 28 EU-lidstaten tot de eurozone. Nu zijn het er 19 van de binnenkort 27 lidstaten. En onze Bulgaarse vrienden en anderen overwegen serieus om tot de eurozone toe te treden. Zodra het Verenigd Koninkrijk ons heeft verlaten, zullen de 19 landen van de eurozone 85 % van het bbp van de EU vertegenwoordigen. Moeten wij de overige 15 % buitensluiten? Nee, dat vind ik niet. En daarom is een begrotingsonderdeel voor de eurozone in de gemeenschappelijke begroting in orde, maar hebben we geen aparte begroting voor de eurozone nodig.
De door Mario Monti voorgezeten Groep op hoog niveau heeft gekeken naar mogelijke nieuwe eigen middelen. Momenteel bekijken wij wat we in ons voorstel kunnen opnemen. De Groep op hoog niveau bestond uit 3 vertegenwoordigers van het Parlement, 3 vertegenwoordigers van de Commissie en 3 vertegenwoordigers van de Raad. Zij hebben unaniem beslist. Daarom is mijn boodschap aan de lidstaten: gooi dit document niet onmiddellijk in de prullenmand. Het gaat om iets wat unaniem is besloten. Onder de ideeën die wij overwegen, zou ik de klimaatbescherming als Europese taak kunnen noemen, aangezien wij duidelijke doelstellingen voor de vermindering van de CO2-uitstoot in de EU hebben. Wij hebben in Parijs met één stem gesproken. Het Europese emissiehandelssysteem (ETS) is Europees beleid. Het enige niet-Europese onderdeel is dat de opbrengsten van het ETS naar de nationale begrotingen gaan. Het lijkt mij zinvol dat de opbrengsten van ons klimaatbeschermingsbeleid, van wat in Parijs en Marrakesh is besloten en wat wij met het ETS doen, daadwerkelijk naar de Europese begroting gaan.
Nog een voorbeeld. Een belangrijk deel van het milieubeleid zal betrekking hebben op plasticafval. Wij hebben teveel verpakkingsmateriaal en plasticafval dat onze zeeën en oceanen vervuilt. En begin dit jaar heeft China zijn markt gesloten, omdat zij dit materiaal niet meer nodig hebben als grondstof. In het verleden hebben zij van ons plastic- en kunststofafval speelgoed gemaakt. Dus nu rijst de vraag: moeten wij de productie van plastics en kunststoffen niet gaan belasten? Dat zou een instrument kunnen zijn waarmee het beleid van de lidstaten kan worden gestuurd. Sommige lidstaten doen dit al, maar niet allemaal, dus we riskeren een gefragmenteerde markt. En op de interne markt voor goederen, invoer en uitvoer in Europa, hebben wij een gemeenschappelijke aanpak nodig. Dat zou dus een optie kunnen zijn voor nieuwe EU-middelen.
Vervolgens moeten we beslissen hoe lang het financiële kader moet gelden. 5 of 7 jaar? Wij hebben alle opties bestudeerd: Moeten wij het met twee jaar verlengen omdat het Verenigd Koninkrijk uittreedt en de uitgaven toenemen? De Raad is voor zeven jaar, het Parlement voor vijf jaar om de financiële en de democratische cyclus op één lijn te brengen; het Parlement en de Commissie hebben immers een ambtstermijn van vijf jaar. Als de Commissie-Juncker nu een voorstel indient waarmee de volgende Commissie moet werken, en als het huidige Parlement een begroting goedkeurt waarmee het volgende Parlement zal moeten leven, dan is dat niet meer zo democratisch. Ik stel daarom voor dat wij voor de laatste keer een 7-jarig kader overeenkomen, gevolgd door financiële kaders voor perioden van 5 jaar, in overeenstemming met de democratische cyclus van de ambtstermijnen van het Parlement en de Commissie. Deze periode van 7 jaar zou dienen als brug naar een democratischer systeem op basis van perioden van 5 jaar.
Een paar woorden over de kortingen. Als er een einde komt aan de Britse korting, de moeder van alle kortingen, dan moeten wij ook toestaan dat de kinderen het huis uit gaan. Dus geen kortingen meer! Dit zou de administratieve rompslomp terugdringen, en wij zullen zeker voorstellen dat er in het nieuwe MFK geen sprake meer zal zijn van kortingen.
Ten aanzien van wat de heer Arthuis de melkweg noemt, d.w.z. de EU-financiën buiten het meerjarig financieel kader en de EU-begroting: begrotingssoevereiniteit is een zeer belangrijke verantwoordelijkheid van het Europees Parlement. Het is naar mijn mening een pertinente vraag welke financiële instrumenten die momenteel buiten de EU-begroting vallen, in de begroting moeten worden geïntegreerd. Het Europees Ontwikkelingsfonds is hiervan een bekend voorbeeld.
Wanneer wij het over bezuinigingen hebben, moeten wij ook naar de huidige rubriek 5 kijken: personeel en administratie. Deze discussie is niet te vermijden. Maar als Commissaris voor begroting en personeel verzoek ik om het volgende: de laatste 5 jaar is het personeelsbestand van de Commissie verminderd met 5 %. Er zijn grenzen aan wat haalbaar is, aan wat doenbaar is. Dus zorgt u er alstublieft voor dat de Commissie nog steeds in staat zal zijn om te handelen, dat zij over voldoende mensen beschikt. Wanneer het aantal lidstaten daalt, moeten wij misschien het aantal personeelsleden verlagen, maar laten we de komende jaren werken op basis van een stabiel personeelsbestand en daarna, als duidelijk is waar wij heen gaan, het personeelsbestand van de Commissie op passende en verstandige wijze verminderen omdat het Verenigd Koninkrijk geen lidstaat van de EU meer is.
Nog een laatste punt. Wanneer moet ons voorstel worden goedgekeurd? Laat mij even terugblikken. In juni 2011 heeft de voorzitter van de Commissie zijn voorstel ingediend, maar daarna gebeurde er niet veel. In mijn vorige functie als minister-president van Baden-Württemberg in Duitsland was ik ook verantwoordelijk voor de begroting. Wij dienden in september onze begroting voor het volgende jaar in. In de EU doen we dat gewoonlijk eind december van het voorafgaande jaar. Kan iemand ons eens uitleggen waarom het financieel kader voor het volgende decennium dan zo vroeg af moet zijn? Dat is alleen zinvol als het niet in een la wordt gestopt om pas veel later te worden besproken. Onze partners hebben behoefte aan juridische en financiële zekerheid. Dat geldt voor alle uitgavenprogramma's, en met name voor Horizon na 2020, het GLB en het cohesiebeleid. De belanghebbenden willen zo spoedig mogelijk weten waar ze aan toe zijn, hoeveel er bezuinigd zal worden. Het voorstel van de Commissie-Barroso werd pas eind december 2013 goedgekeurd. Waarom? Ik zal er geen doekjes om winden: omdat het geen prioriteit was voor de Raad, de Duitse verkiezingen zaten eraan te komen en pas daarna kwam men in beweging. Zo serieus neemt men de Europese begroting blijkbaar. Ik wil de regeringen dus in alle bescheidenheid vragen wanneer zij voornemens zijn het Europese begrotingskader goed te keuren. Zullen zij bereid zijn om in mei 2018 met de besprekingen te beginnen?
Het volgende MFK is het zesde. Het eerste begon in 1988. Er vonden nooit begrotingsbesprekingen plaats die werden onderbroken door Europese verkiezingen, met één uitzondering. In 1999 werd het begrotingskader voor 2000-2006 goedgekeurd, maar destijds had het Europees Parlement nog geen beslissende rol in EU-begrotingsaangelegenheden. Dat is nu wel het geval. Er zijn dus twee mogelijkheden. De eerste zou zijn het voorstel in te dienen en dan te kijken wat er gebeurt. Dan is het heel waarschijnlijk dat we een verkiezingscampagne krijgen waarin de ene kandidaat "een paradijs met meer geld" belooft en de andere "minder uitgaven, zo min mogelijk geld voor Brussel". Dan kun je wel voorspellen wat aantrekkelijker klinkt en dus waarschijnlijk zal gebeuren. Zodra het Parlement is aangetreden, alle 27 nieuwe Commissarissen heeft gehoord en wij een nieuwe Commissie hebben, dan zullen sommige van onze voorstellen moeten worden gewijzigd en zal de Commissie een nieuw voorstel moeten indienen. En dan zal het december 2020 zijn, zitten we in dezelfde situatie en hebben we niets geleerd van de vorige keer.
Daarom ben ik voorstander van goed bestuur: wij dienen ons voorstel in mei in, en ik doe een beroep op het Bulgaarse voorzitterschap en onze Oostenrijkse en Roemeense vrienden om het daarna onmiddellijk op te pakken en tijdig op de agenda van de Europese Raad te zetten. Als zij beginnen het in februari te bespreken en het een prioriteit wordt, hopen wij dat de onderhandelingen in mei 2019 in Sibiu kunnen worden afgerond. Als wij hierin slagen, zou dat een krachtige boodschap aan de wereld zijn: Europa is in staat om te handelen en zelfs om dat met eensgezindheid te doen.
De krachtlijnen van de boodschap zijn: veiligheid, economische kracht, concurrentievermogen, solidariteit en duurzaamheid. Wij zullen alleen geld uitgeven, als het aantoonbaar toegevoegde waarde oplevert. En met deze instelling vragen wij de lidstaten om ons de nodige middelen te geven om beleid met een Europese meerwaarde te voeren.
Meer over ...