Kamer moet controle krijgen over besluit tot steun aan gewapende groepen - Hoofdinhoud
In 2013 bezocht ik voor een televisiereportage Noord-Syrië. Ik sprak daar onder andere met een commandant van het Vrije Syrische Leger, een van de belangrijkste koepels van de zogenoemde gematigde gewapende oppositie. Ik vroeg hem of hij samenwerkte met de aan Al Qaida gelinkte Jabhath Al Nushra, na juli 2016 bekend als Jabhat Fatah al Sham. Het antwoord was dat het Vrije Syrische Leger met iedereen meevocht om het Assad regime uit Damascus te krijgen, vooral met Al Nushra omdat zij beschikten over modernere wapens dan het Vrije Syrische Leger.
Na meerdere gesprekken in Syrië was het voor mij wel duidelijk dat het onmogelijk was om alleen de zogenaamde gematigde oppositie te steunen. Die gedachte was echt een farce. De strijd was fluïde en de mee- en tegenstanders wisselden constant.
Toen de toenmalige Nederlandse regering dan ook in april 2015 voorstelde om hulpgoederen, de zogenaamde non-lethal assistance, te leveren aan groepen die deel uit maken van het Vrije Syrische Leger, leek me dat geen goed idee. Daarom diende ik op 29 april 2015 namens de ChristenUnie een motie in om dit vooral niet te doen. De motie kreeg te weinig steun in de Kamer en de hulp ging van start.
Onder de koepel van de vrije Syrische Leger vochten onder andere ook mee de Sultan Murad Brigade, de 13e divisie en Suquor al-Jabal en veel andere strijdgroepen. Deze groepen kwamen in de afgelopen weken naar voren in het onderzoek van Nieuwsuur en Trouw. Ze bleken op verschillende manieren betrokken (geweest) te zijn bij mensenrechtenschendingen. Om een voorbeeld te noemen, de Sultan Murad Brigade vuurde raketten af op de Koerdische wijk Sheikh Maqsoud van Aleppo, waarbij 83 burgers omkwamen, onder wie 30 kinderen. Het toenmalige kabinet had toegezegd te stoppen met de Nederlandse hulp, zodra er sprake zou zijn van mensenrechtenschendingen. Toch ging de hulp gewoon door, ook nadat er schokkende rapporten verschenen van organisaties als Amnesty International en de VN Mensenrechtenraad.
Ondertussen wist het parlement niet wie de hulp kreeg, welke hulp ze precies kregen en waar de hulp naar toe ging. Er was geen parlementaire controle.
Vandaag voeren we, na meerdere moties en tal van schriftelijke vragen, hierover het debat met minister Blok van Buitenlandse Zaken. Een zeer belangrijk debat waarin de minister op een hoop vragen duidelijkheid moet geven. Dit had echt anders gemoeten. Daarom moeten we dit moment ook aangrijpen om duidelijke lessen te leren voor de toekomst. Op zijn minst moet er een helder toetsingskader komen waarmee duidelijk wordt op basis waarvan we besluiten bepaalde groepen wel of niet te ondersteunen. Daarmee kan de Kamer haar parlementaire werk blijven doen en houden we als Nederlandse politiek de vinger aan de pols.