Het is uur U in ons onderwijs - Hoofdinhoud
Het is uur U in ons onderwijs. Scholen zien zich genoodzaakt om klassen naar huis te sturen of zelfs een vierdaagse schoolweek in te voeren. Simpelweg omdat er geen leraar te vinden is. Onvoorstelbaar in een rijk land als Nederland, zou je zeggen.
En toch is dit voor steeds meer kinderen en hun ouders de realiteit. Tegelijkertijd nemen kansenongelijkheid en segregatie in ons onderwijs toe, en lijken we wat betreft emancipatie soms de tijd terug te hebben gedraaid. Deze week debatteert de Tweede Kamer over de begroting van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Media. Hét moment om deze belangrijke thema’s aan te kaarten, en met voorstellen te komen over hoe het beter kan. Zodat iedereen zeker is van een eerlijke start.
Onze inzet:
De loonkloof tussen leraren in het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs overbruggen;
Snel méér handen in de klas op scholen die kampen met het lerarentekort;
Gratis voorschool voor elk kind;
Extra aandacht voor kwetsbare kinderen en studenten;
Eerlijke beloning van leraren in het voortgezet speciaal onderwijs;
Schrappen van de bezuiniging op leerwerkplekken voor mbo’ers;
Betere representatie van vrouwen in politiek en (school)bestuur;
Werk maken van de aanpak van geweld tegen LHBTI’s.
Nieuwsgierig naar onze andere voorstellen? Lees hier mijn inbreng. ⇓
Voorzitter, het is uur u in het onderwijs. Scholen die zich genoodzaakt zien klassen naar huis te sturen of zelfs een vier-daagse schoolweek in te voeren? Onvoorstelbaar in een rijk land als Nederland, zou je zeggen. En toch is dit voor steeds meer kinderen en hun ouders de realiteit.
Tegelijkertijd zien we dat de tweedeling in onze samenleving toeneemt. Ook, of misschien wel juist, in ons onderwijs. Steeds vaker kiezen ouders met een hoger inkomen of opleidingsniveau voor scholen waar de meeste kinderen op elkaar lijken. Het particulier onderwijs groeit als kool. Steeds meer kinderen met rijke ouders maken gebruik van betaalde bijlessen, waardoor de kansenongelijkheid nog meer groeit. En uit onderzoek van de OESO bleek onlangs dat kinderen met een migratie-achtergrond in Nederland nog steeds op extra achterstand staan in het onderwijs.
Het inkomen, het opleidingsniveau of de achtergrond van je ouders mag niet bepalen wat je kansen zijn op school. Kwaliteitsverschillen tussen scholen zijn onacceptabel. En, voorzitter, het kan niet zo zijn dat investeringen in het bedrijfsleven belangrijker zijn dan in ons onderwijs. Sterker nog, bedrijven zelf geven aan dat ze zitten te springen om gekwalificeerd personeel. Zonder goed onderwijs vandaag, zijn er morgen geen werknemers. Daarom kiezen wij voor sterk beroepsonderwijs, dat studenten voorbereidt op de arbeidsmarkt van morgen en dienen we een amendement in om de bezuiniging op praktijkleren terug te draaien. En daarom kiezen wij voor gratis voorschool voor ieder kind. Voor betere beloning en minder werkdruk voor leraren. En voor extra ondersteuning voor alle kinderen die dat nodig hebben.
Voorzitter, bovenop de problemen die er al zijn, kijkt het onderwijs aan tegen een extra taakstelling van 163,5 miljoen. Misschien wel de belangrijkste vraag vandaag: wat gaat dit kabinet doen om haar toezegging waar te maken dat dat niet ten koste gaat van het zogenaamde primaire proces; van de werkdruk voor leraren, kansengelijkheid en onderwijskwaliteit? Want ieder kind moet zeker zijn van gelijke kansen op goed onderwijs. En dat begint bij een goede leraar voor de klas.
Leraren
Voorzitter, vorig jaar hield ik hier samen met mijn collega’s van onder meer GroenLinks en de SP een pleidooi voor het dichten van de loonkloof tussen salarissen in het primair en voortgezet onderwijs. Een belangrijke maatregel in de strijd tegen het groeiende lerarentekort. Voorgaande sprekers refereerden er al veelvuldig aan. We zijn inmiddels een jaar verder, met veel debatten en Kamervragen. En nog belangrijker: leraren die van zich lieten horen en van Groningen tot Rotterdam met tienduizenden de straat op gingen om luid en duidelijk aan te geven dat het water ze aan de lippen staat. Dat ze niet overdrijven, lijkt me duidelijk. Want nog steeds worden klassen noodgedwongen naar huis gestuurd, of worden ouders gevraagd om op te passen. Simpelweg omdat er geen leraar te vinden is. Met als voorlopig dieptepunt de vierdaagse schoolweek in Zaanstad en het uitvallen van nagenoeg een hele lesweek in Lelystad. En dan is de griepgolf nog niet eens begonnen. De oplossing van het lerarentekort begint met de aantrekkelijkheid van het beroep. En die kan en moet beter. Zo verdienen docenten in het PO nog steeds minder dan in het VO. Terwijl ze beiden dezelfde opleiding en verantwoordelijkheid hebben. Wij dienden daarom samen met GroenLinks een amendement in dat vraagt om een begin te maken met het dichten van de loonkloof.
Als er één ding is waar leraren trots op kunnen zijn, is het hun emancipatie als beroepsgroep, verenigd in bestaande bonden en nieuwkomers als PO in Actie. Dat er een werkdrukakkoord is, is daar een concreet resultaat van. Maar daarmee zijn we er niet. Want leraren staan nog te vaak buitenspel als het om belangrijke beslissingen gaat. De schaalvergroting in het onderwijs speelt daarbij een belangrijke rol. Daarom breek ik vandaag nogmaals een lans voor het behouden van de fusietoets.
Want niemand wordt beter van kolossale koepels, waarbij niemand bovenin zicht heeft op wat er op de werkvloer gebeurt, en waar leraren zo ver verwijderd zijn van waar de besluiten worden genomen dat praktijk en bestuur soms een parallel universum lijken. Is de minister het met ons eens dat het belangrijk is dat de stem van de leraar wordt gehoord? En zo ja, wat gaat de minister doen om te borgen dat dat ook daadwerkelijk gebeurt, en dat schaalvergroting niet leidt tot losgezongen leiderschap dat zelfs met een verrekijker niet goed kan zien wat de werkvloer wil?
Transparantie is ook in het onderwijs belangrijk. Want hoe weten we of de lumpsum toereikend is, en of extra middelen ook daadwerkelijk gaan naar waarvoor ze bestemd waren?
Hoe kan het dat er nog steeds duizenden kinderen thuiszitten, omdat er geen passend onderwijs voor hen gevonden kan worden, en er tegelijkertijd samenwerkingsverbanden zijn met miljoenen op de bank? En hoe kunnen bonden eerlijk onderhandelen als zij van tevoren al met 1-0 achterstaan, doordat zij- in tegenstelling tot werkgevers - geen inzage hebben in de feitelijke financiële ruimte, de zogenaamde ‘ruimtebrief’? Ik overweeg een motie op dit punt.
Voorzitter, het redden van ons onderwijs, waarbij het oplossen van het lerarentekort essentieel is, vraagt om meer dan wijzen naar de CAO tafel. Het vraagt om gedeelde verantwoordelijkheid en een deltaplan met innovatieve ideeën om de dijken duurzaam te verhogen. Maar terwijl wij hierover in Den Haag staan te debatteren, breekt menig schooldirecteur haar of zijn hoofd over hoe ze komende winter, komende week of morgen gaan voorkomen dat kinderen naar huis worden gestuurd. De noodkreten vanuit zowel de sector als ouders liegen er niet om.
Ook al zouden de debatten hier soms anders doen vermoeden, toch ben ik ervan overtuigd dat wij als Kamer het met elkaar eens zijn dat het lerarentekort zo belangrijk is dat het alle politieke verschillen overstijgt. We zien ook dat de minister dit aan het hart gaat en hij naar oplossingen zoekt. Maar voorzitter, dat is niet genoeg. Hoe gaan we voorkomen dat er de komende dagen, weken, maanden geen kinderen meer naar huis worden gestuurd? Kortom: hoe zorgen we naast dijkverzwaring ook voor zandzakken? Wat gaat de minister op korte termijn doen, naast de aangekondigde handreiking? Welke oplossingen kan hij bieden waar schoolleiders morgen al wat aan hebben? Want elk kind dat een dag onderwijs moet missen omdat er geen leraar is, is er een te veel.
Noodpakket
Daarom lanceerde de PvdA onlangs het Noodpakket Leraar voor de Klas. Met zowel een aantal oplossingen voor de korte en langere termijn. Bijvoorbeeld door pro-actief de stille reserve uit zowel overheid als bedrijfsleven in te zetten. Door mensen die langer willen blijven doorwerken daarvoor te belonen. En door op korte termijn te zorgen voor meer handen op school, bijvoorbeeld conciërges, klassenassistenten en pauze-surveillanten. Maar ook door eindelijk die loonkloof tussen PO en VO te dichten. En door te investeren in het carrièreperspectief van leraren.
Want ook leraren moeten zich hun leven lang kunnen blijven ontwikkelen. We zien nu dat dat helaas door werkdruk en lerarentekort op veel scholen onder druk staat.
Juist door te investeren in ontwikkelkansen voor leraren maken we het beroep aantrekkelijk.
En dat is belangrijk, want niet alleen in het primair onderwijs, maar ook in het voortgezet en beroepsonderwijs dreigen grote tekorten. Wat gaat de minister doen om ook daar te zorgen voor voldoende gemotiveerd personeel? En is de minister het met ons eens dat juist in het beroepsonderwijs kansen liggen om carrières minder lineair in te richten? Veel vakmensen die ik spreek geven aan best een aantal jaren voor de klas te willen staan, maar niet hun hele carrière. Of het lesgeven te willen combineren met een andere baan in het vak dat ze onderwijzen. Welke mogelijkheden ziet de minister op dit gebied?
Ja, voorzitter, dat alles kost geld. Maar het goede nieuws is: dat geld is er. Het is alleen een kwestie van kiezen. Zijn deze ministers bereid terug te gaan naar hun collega’s in het kabinet en een lans te breken voor leraren, kinderen maar evenzeer ook bedrijven die afhankelijk zijn van goed opgeleid personeel. Nu en in de toekomst? Want zonder investeringen vandaag, heeft het bedrijfsleven waar dit kabinet het beste mee voorheeft morgen geen vakkundig personeel.
VSO
Voorzitter, er is één beroepsgroep die ik vandaag in het bijzonder wil benoemen: de leraren in het VSO. Leraren die werken met kwetsbare kinderen die extra aandacht nodig hebben. Of, zoals een leerling tijdens een werkbezoek aan het prachtige Leo Kannercollege het onlangs zelf zei: in het VSO ben ik tenminste geen nummer maar weten ze wie ik ben.
Voorzitter, de leraren in het VSO vallen nog steeds onder de cao van het primair onderwijs, in plaats van het voortgezet onderwijs. De minister antwoordde op eerdere vragen van collega’s Westerveld, Kwint en mij dat dit nu eenmaal zo gegroeid is in de loop der jaren. En in reactie op een motie die vroeg om de cao in het vso gelijk te trekken met die van het vo, stelde hij dat er simpelweg geen geld beschikbaar was. Hij daagde ons daarbij wel uit om met een “geweldige dekking” te komen. Ik proefde daaruit toch enige welwillendheid. We weten inmiddels dat het opschalen van deze cao voor vso-leraren ongeveer 20 miljoen euro kost. Wij weten ook dat de enige beschikbare dekking in de OCW begroting zou betekenen dat we moeten snijden in de lerarenbeurs en de zij-instroomsubsidie. Dat lijkt mij niet de oplossing. Tegelijkertijd mogen we de docenten in het VSO niet in de kou laten staan. Dus ik leg de bal toch weer terug bij de minister: ziet hij kans om die 20 miljoen beschikbaar te maken zodat de sociale partners kunnen toewerken naar een eerlijker cao?
Gelijke kansen
Voorzitter, een zorg die minstens zo groot is als het oplopende lerarentekort, is de toenemende kansenongelijkheid in het onderwijs. Steeds vaker bepaalt de wijk waar je woont, of het diploma of de dikte van de portemonnee van je ouders welke kansen je krijgt. Dat is onacceptabel. Elk kind moet zeker zijn van een eerlijke start.
Voorschool voor iedereen
Voorzitter, jong geleerd is oud gedaan. Het maakt uit of je als peuter met andere kinderen speelt. Of er volwassenen zijn die met je oefenen om je spraak te verbeteren. Of je uitgedaagd wordt om je te ontwikkelen. Ik zou elk kind een warme en liefdevolle omgeving gunnen in die vroege jaren. Zeker kinderen waar dat thuis minder vanzelfsprekend is moeten zeker zijn van een veilige plek, waar je persoonlijke aandacht krijgt om spelenderwijs te groeien. Die plek is er: de voorschool. Maar ook hier zien we dat juist kinderen die dat nodig hebben, lang niet altijd gebruik maken van de voorschool.
Onder meer in Amsterdam zien we dat ouders die minder te besteden hebben, hun kinderen steeds vaker thuishouden. Voor hen heeft het kabinet geld vrijgemaakt om ze financieel tegemoet te komen, maar ze lijken door de bureaucratische bomen het bos niet meer te zien. Met als gevolg dat deze kinderen tot hun vier- of vijfde levensjaar vooral thuis zitten. Een leraar van groep 3 legde mij onlangs haarfijn uit wat de gevolgen voor zo’n jong kind zijn als ze eenmaal bij haar in de klas komen. Dat hun taalniveau achterblijft. Dat de overgang naar de basisschool voor hen erg groot is. En dat ze veel extra aandacht nodig hebben. Aandacht die juffen en meesters in groep 3 niet altijd kunnen bieden.
Om dit te veranderen, moeten we beginnen om kinderopvang niet langer als een arbeidsmarktvraagstuk te beschouwen. We moeten het gaan zien als het startpunt voor gelijke kansen voor kinderen.
De keuze om de kosten voor voorscholen voor minder kapitaalkrachtige gezinnen te compenseren is op zichzelf mooi. Nadelig bijeffect is echter, dat het een tweedeling creëert in de voorscholen. Te vaak zien we nu dat de zogenaamde gecompenseerde doelgroeppeuters met elkaar op dezelfde opvang terechtkomen, terwijl peuters van ouders die de kosten zelf kunnen ophoesten naar betaalde, andere, opvang gaan. Het begin van onwenselijke segregatie.
Voorzitter, ik ben ervan overtuigd, dat als we onze gedeelde wens voor gelijke kansen scherp in het vizier houden, er eigenlijk maar een echt eerlijke oplossing is: we maken de voorschool voor ieder kind gratis. Net zoals dat nu werkt op de basisschool. Wij hanteren nu een leerplicht vanaf vijf jaar. Maar vrijwel alle kinderen (98 procent) gaan al vanaf hun vierde levensjaar naar school. Simpelweg omdat het gratis is en gaandeweg de norm is geworden.
Zou de minister bereid zijn om in kaart te brengen hoe een gratis aanbod van voorschool voor elk kind van bijvoorbeeld 16 uur per week eruit zou kunnen zien? Met als uitgangspunt dat we uitgaan van een aanbiedingsvorm, in lijn met hoe we onderwijs in het basisonderwijs hebben geregeld. Zodat elk kind zeker is van een eerlijke start, en het niet langer afhangt van de portemonnee van je ouders of de wijk waar je woont?
Voorzitter, ook in het basis en voortgezet onderwijs spreken gelijke kansen helaas niet altijd voor zich. Dat heeft met de mogelijkheden voor bijlessen, examentraining en huiswerkbegeleiding te maken. Maar ook met schooladviezen en het type school waar je dan afhankelijk van de reisafstand, uit kan kiezen.
Schaduwonderwijs
Dat eerste punt, in het jargon aangeduid als schaduwonderwijs, bespraken we onlangs in kleiner verband. Ik ben erg blij met het bredere onderzoek dat de minister gaat doen naar de kwaliteit en toegankelijkheid van de extra ondersteuning die veel kinderen gebruiken naast hun reguliere onderwijs. Want elk kind moet zeker zijn van gelijke kansen in het onderwijs, en ook hier geldt dat je wijk of portemonnee daar geen invloed op mogen hebben.
Brede scholen
Voorzitter, helaas zien we dat de vrijheid om te kiezen voor de middelbare school die het beste bij je past, steeds verder onder druk is komen te staan. De minister erkent dit: door teruglopende leerlingaantallen zal ook het aantal scholen afnemen. Maar dat roept wel de vraag op hoe we onder deze druk wel een zo breed mogelijk aanbod kunnen blijven leveren. Dat aanbod wordt bij uitstek geleverd door brede scholen, waar van vmbo tot en met vwo wordt onderwezen, liefst onder één dak. Waar je als leerling zonder van school te wisselen kan op- of afstromen. Een richting kan volgen die het beste bij je past. Het zijn exact dit type scholen, waarvan wij uit het hele land zorgelijke berichten ontvangen. Uit grote steden zoals Amsterdam en Rotterdam. Maar ook uit krimpregio’s. Zij dreigen niet uit te komen met het nieuwe bekostigingsmodel. Onder de streep dreigen zij te weinig over te houden. De oorzaken hiervan lopen uiteen. Enerzijds kampen de scholen uit de genoemde krimpregio’s met teruglopende leerlingaantallen wegens een krimpende bevolking. Maar tegelijkertijd zien we de populariteit en daarmee het aanbod van categorale gymnasia de afgelopen jaren in rap tempo toenemen. Hierdoor kiezen steeds minder leerlingen voor het vwo op een brede school, waardoor er uit die tak minder geld binnenkomt. Het pijnlijke gevolg, is dat de school met de middelen vanuit vmbo en havo de afslankende vwo-afdeling open moet zien te houden.
Natuurlijk staat het ouders vrij te kiezen voor het schooltype dat het beste bij hun kinderen past. Maar dan moet er wel daadwerkelijk wat te kiezen zijn. Het maatschappelijk belang van brede scholen wil ik hier nogmaals onderstrepen. Want in een tijd van steeds verdere segregatie is juist de brede scholengemeenschap een plek waar verschillende kinderen elkaar tegenkomen. Waar niet alleen kinderen rondlopen die op elkaar lijken, maar juist ook kinderen met heel verschillende achtergronden elkaar ontmoeten. Deelt de minister deze mening en is hij bereid om nog eens te onderzoeken hoe de financiering van brede scholengemeenschappen zo kan worden ingericht dat VWO afdelingen kunnen worden behouden en scholengemeenschappen ook echt breed blijven?
Voorzitter, ook in het hoger onderwijs maken wij ons zorgen om de kansengelijkheid. Zowel de toegankelijkheid als de kwaliteit ervan staan steeds vaker onder druk, onder meer vanwege de eerder genoemde doelmatigheidskorting.
Het voorstel van dit kabinet om de rentemaatstaf op studieleningen te wijzigen van 5- naar 10-jaarsrente zal juist kwetsbare studenten harder treffen. Hun kosten lopen nog verder op, waarmee de voordelen van de verlaging van het collegegeld dreigen te verdampen.
Wat betreft de kwaliteitsimpuls in het hoger onderwijs hebben wij al eerder een voorstel gedaan samen met CDA en GroenLinks om te zorgen dat studenten ook echt wat gaan merken van de beloofde kwaliteitsinvesteringen. Maar er is meer nodig voor goed en toegankelijk hoger onderwijs.
We zien dat juist studenten die als eerste in hun omgeving gaan studeren, maar ook studenten met een beperking, en studenten met een migratie-achtergrond, extra kwetsbaar zijn voor uitval. Daarom pleiten wij voor maatwerk voor deze groepen. Bijvoorbeeld door in te zetten op buddy-systemen, zoals dat op sommige Amerikaanse universiteiten al gebeurt. Peer-to-peer begeleiding is een bewezen effectieve methode om kwetsbare groepen te helpen hun weg te vinden en te voorkomen dat ze voortijdig uitvallen. Ik hoor graag de ideeën van de minister hierover, ik overweeg op dit punt een motie.
Voorzitter, dan tot slot het thema Emancipatie. Een thema waar we hier in de Kamer wat mij betreft veel te weinig over spreken.
Net als de liefde trouwens. En liefde is liefde, wie je ook bent. Helaas is dat nog niet voor iedereen realiteit. Te veel kinderen voelen zich niet veilig genoeg om in de klas uit te kast te komen. En te veel LHBT-ers kunnen niet zichzelf zijn op hun werk. Met het vorig jaar gepresenteerde Regenboogakkoord, kunnen we het tij keren. Wanneer pakt de minister door met de uitvoering van dit akkoord? Onder meer het opnemen van LHBT acceptatie in het curriculum van lerarenopleidingen is een belangrijke stap die nog gezet moet worden. Datzelfde geldt voor de LHBT veiligheidsagenda. Nog vaak wordt ook Nederland opgeschrikt door homofobe of transfobe geweld, zoals vreselijke incidenten in Dordrecht, Amsterdam en elders laten zien. Onacceptabel, want iedereen moet zeker zijn dat-ie overal zichzelf kan zijn. Kan de minister aangeven hoe het staat met de uitvoering van de aangenomen motie Van den Hul-Sjoerdsma, die vroeg om een actieplan voor de aanpak van geweld tegen LHBT?
Voorzitter, ook voor vrouwen is er nog veel te winnen als het om veilig jezelf kunnen zijn gaat. Maar liefst één op de drie vrouwen wordt slachtoffer van psychisch, fysiek of seksueel geweld. Vaak achter de voordeur. Ik ben blij dat het kabinet een aantal van mijn voorstellen uit de initiatiefnota De schaamte voorbij: Geweld achter de voordeur heeft omarmd, maar we zijn er bij lange na nog niet. Betere samenwerking tussen de verschillende departementen bijvoorbeeld, ook op het gebied van preventie. Wat doet deze minister om te zorgen dat er genderspecifiek beleid wordt ontwikkeld bij de bestrijding van geweld tegen vrouwen, ook op de andere betrokken ministeries? En is de minister het met ons eens dat juist de rol van mannen en jongens bij het bestrijden van geweld erg belangrijk is? Toch lezen we in de emancipatienota vooral over vrouwen. En dat is een gemiste kans, wat ons betreft. Want de emancipatie gaat niet alleen over vrouwen, maar juist ook over mannen.
De IPU kwam onlangs met een groot onderzoek waaruit bleek dat maar liefst 85 % van de vrouwelijke volksvertegenwoordigers in Europa te maken krijgt met psychisch geweld, bijna de helft wel eens was bedreigd met de dood of verkrachting, 68 procent geregeld seksistisch commentaar kreeg en 25% slachtoffer was van seksueel grensoverschrijdend gedrag of seksueel geweld. Ook op de werkvloer.
Voorzitter, dit zijn schokkende cijfers. Waar ik - en een boel vrouwelijke collega’s- helaas over mee kunnen praten. Ook ik krijg tweets waarin mannen menen te moeten melden dat ik lekker ben, of juist een enge feminazi. Waarin wordt gezegd dat er nodig een niet nader te noemen mannelijk lichaamsdeel in moet. Of waarin mijn haarkleur aanleiding is voor kwalificaties over mijn IQ.
Is de minister bereid om te onderzoeken hoe de schrikbarende uitkomsten van dit Europese onderzoek zich verhouden tot de Nederlandse context? En is de minister het met ons eens dat het bestrijden van geweld tegen vrouwelijke volksvertegenwoordigers een belangrijke rol speelt bij het verbeteren van de vertegenwoordiging van vrouwen in de politiek?
En voorzitter, ik hoef u niet te vertellen dat dat hard nodig is. Waar een aantal kabinetten geleden het aantal vrouwen in de Kamer nog op 65 stond, zijn we inmiddels gezakt tot 49. Niet heel representatief, voor een representatieve democratie. Honderd jaar nadat Suze Groeneweg als eerste vrouw plaatsnam in deze Kamer, en werd uitgelachen als ze het woord nam, moeten wij helaas constateren dat vrouwen nog steeds ondervertegenwoordigd zijn in de top van bedrijfsleven, wetenschap, media en politiek. En dat sommige mannen het nog steeds nodig vinden om te gniffelen zodra het over emancipatie gaat.
En ook moeten we constateren dat niet alleen het bedrijfsleven, maar helaas ook besturen in het onderwijs, zoals collega Westerveld terecht al aangaf, het domein blijven van oudere, witte mannen. Er worden hele kleine stapjes gezet, maar even zoveel stappen terug. Of, zoals een van mijn studenten zei: ‘niet echt een verhaal om heel vrolijk van te worden’. En dat is zonde, want met meer diversiteit in de top presteren organisaties aantoonbaar beter.
Dus mijn vraag is: wat gaat de minister doen om het tij te keren en te zorgen dat elke vrouw niet alleen veilig is maar ook gezien en gehoord wordt? Zien de ministers voor zichzelf een rol om te zorgen dat schoolbesturen diverser worden? En wat gaat de minister doen om te zorgen voor een betere representatie van vrouwen in politiek en bestuur? Is zij het met ons eens dat hierbij ook haar collega’s op andere departementen een belangrijke rol te spelen hebben, en spreekt zij hen hier ook daadwerkelijk op aan?
Voorzitter, vandaag had ik het over gelijke kansen. In het onderwijs, in het werk, in de politiek. Want wie je ook bent, iedereen moet zeker zijn dat je het beste uit jezelf kan halen. Niet omdat het moet, maar omdat het werkt.