Pygmalion-effect

Met dank overgenomen van W.P.H.J. (René) Peters i, gepubliceerd op vrijdag 15 februari 2019.

“Het aantal kinderen met een diagnose neemt toe. Daar zijn veel oorzaken voor te vinden. Van ouders die hoge verwachtingen hebben, via leerkrachten die naarstig zoeken naar handvatten om gedrag te verklaren, via psychologen die van het begeleiden van kinderen hun werk hebben gemaakt tot de farmaceutische industrie. Het is een feit dat veel meer kinderen een diagnose krijgen dan er in medische zin lijden aan een kwaal.”

Dat was nog al een stelling van de emeritus hoogleraar psychologie die bij me op de koffie kwam. “Mensen horen het niet graag. Maar het hebben van een diagnose lijkt op korte termijn te lonen. Een beetje extra hulp, een beetje meer tijd, een geruststellende verklaring voor gedrag. Een diagnose haalt schuldgevoel weg en biedt toegang tot hulpverlening. En natuurlijk hebben kinderen met een serieus probleem baat bij serieuze hulp die past bij hun stoornis. Toch is het hebben van een diagnose vaak helemaal geen goed idee.”

Ik had er nog nooit zo over nagedacht. Maar de hoogleraar ging verder. “Heb je er wel eens over nagedacht wat een diagnose met een kind kan doen? Voor je het weet gaat het zich gedragen zoals op basis van zijn of haar kwaal verwacht mag worden. Het is tenslotte een officieel hersenprobleem. En dan heb je nog het pygmalion-effect. De omgeving van het kind stelt onbewust de verwachtingen van kinderen met een diagnose bij. Het is de vraag of je er iets over moet schrijven. Je maakt je er niet populair mee.”

Dat van die verwachtingen, dat klopt zeker. Ik heb me er als beginnend leerkracht tot mijn grote schande zelf nog schuldig aan gemaakt. Van alle kinderen werd in de eerste klas een intelligentietest afgenomen. Die kwamen dan in hun dossier. Dat die testen niet altijd even betrouwbaar zijn daar stond ik niet bij stil. En dat schoolprestaties sowieso maar zeer ten dele verklaarbaar zijn uit intelligentie wist ik ook nog niet. Tijdens een rapportbespreking kwam de vraag naar voren of een leerling met hoge cijfers ‘op mocht stromen’. Mijn stem was niet doorslaggevend. Maar, kijkend in zijn dossier, stemde ik tegen. Ik schaam me er nog een beetje voor. De hoogleraar heeft een punt.