Goed voor elkaar

Met dank overgenomen van W.P.H.J. (René) Peters i, gepubliceerd op zondag 3 maart 2019.

Carnaval is karakteristiek voor een achterlijke samenleving.” Dit citaat van historicus Maarten van Rossum, liet iemand achter op mijn Facebook tijdlijn. “Carnaval zou aardig kunnen zijn in een onderdrukte samenleving. Maar toch op zijn best overbodig in een samenleving waar ieder mens iedere dag kan doen wat hij of zij wil.” Ik geniet van zulke aardige provocaties op Facebook. Het zet je aan het denken. Van Rossum heeft ongelijk. En hoe.

De Franse filosoof Alexis de Tocqueville, vroeg zich in de negentiende eeuw af waarom er in het rijkste land op aarde (toen was dat Engeland), zoveel meer mensen afhankelijk waren van de overheid, dan in een arm land als Spanje. Dat kwam, aldus de Tocqueville, omdat in Engeland de mensen niets meer met elkaar te maken hadden. En iedere menselijke verbinding tussen arm en rijk door de overheid overbodig was gemaakt.

Als hulp van mens tot mens overbodig wordt, door van overheidswege die hulp als ‘recht’ te formuleren, gebeuren er volgens de Tocqueville vier dingen. Er is voor de ontvanger van hulp geen enkele reden om dankbaar of tevreden te zijn. Je hebt er immers recht op. De morele plicht om alles te doen die hulp niet nodig te hebben vervalt. En omdat de geboden hulp per definitie eindig is, behoudt men het gevoel tekort te zijn gedaan.

Voor mensen met geld is het omgekeerde aan de hand. Zij voelen geen enkele verbondenheid meer met mensen die het minder hebben getroffen. “Ik betaal toch belasting”. En zij hebben constant het gevoel teveel te betalen voor mensen die zij meer en meer zullen zien als uitvreters, die nota bene nog ontevreden zijn met alle geboden hulp ook. Volgens de Tocqueville verscheurt deze manier van sociaal denken de samenleving. En laat mensen naast elkaar leven en niet meer met elkaar. Tot zover de negentiende eeuw.

Het is nog niet eens zo lang geleden dat arm en rijk in ons land nog iets met elkaar te maken hadden. Binnen de verzuilde samenleving had ieder zijn rol en plaats. Met de kerk als bindmiddel. En tijdens de dienstplicht lag de timmerman samen met de basisarts in een schuttersputje. Maar ons land is steeds verder geïndividualiseerd. Mensen zien elkaar niet meer. Men gaat naar andere scholen, beoefent andere sporten, woont in andere wijken, luistert naar andere muziek en kijkt naar andere programma’s op TV. En de overheid zorgt voor hen die dat nodig hebben…

Terug naar carnaval. Net als ieder jaar begint het traditionele carnaval met een carnavalsmis. Daar vieren we dat we nog wel iets met elkaar hebben. Dat het leven ons gegeven is. En dat we dat mogen, nee moeten vieren. Niet alleen. Maar met elkaar. Tijdens carnaval bestaan geen ‘rangen en standen’. Er bestaat geen arm of rijk. En doet iedereen er toe. De wagenbouwer of muzikant van een dweilorkest, is net zo belangrijk als prins carnaval en de feestvierders in de tent.

Wie een beetje rondneust op Social Media, zou wel eens kunnen denken dat de Tocqueville gelijk had. We zijn rijker dan ooit. Maar iedereen lijkt ontevreden. Want iedereen krijgt te weinig of betaalt teveel. En mensen leven meer en meer langs elkaar heen. Dat het anders kan bewijst dat achterlijke carnaval. We houden elkaar letterlijk en figuurlijk vast. De pastoor zei het treffend wat mijn betreft. “Waar mensen goed zijn voor elkaar, hebben ze het goed voor elkaar.” Alaaf.