We hebben geen enkel idee

Met dank overgenomen van W.P.H.J. (René) Peters i, gepubliceerd op donderdag 20 juni 2019.

Laten we eerlijk zijn. De transitie van de jeugdzorg heeft (nog) niet opgeleverd wat we er van gehoopt hadden. Er zitten nog steeds ongeveer even veel kinderen in instellingen dan vroeger. (Al zijn het wel andere instellingen.) Een gezin kan nog steeds tien of twintig hulpverleners tegelijkertijd hebben. We medicaliseren onze kinderen nog steeds bij bosjes. De instroom naar de duurdere, zware zorg neemt niet af. En de jeugdzorg kost meer geld dan ooit. En hoe dat komt? En hoe kan het beter? We hebben eigenlijk geen flauw idee. En we doen er ook geen structureel onderzoek naar.

Op zich is het best verbazingwekkend. We constateren met zijn allen dat het beter moet. Maar we komen niet veel verder dan het uitgeven van steeds meer geld en het roepen om meer regels en handhaving. Of we verzanden in de verzuchting dat het voor de transitie allemaal veel beter was. En we gedragen ons soms alsof de problemen in de jeugdzorg een natuurverschijnsel zijn. Iets waar we geen enkele invloed op kunnen uitoefenen.

Het beeld is anders. Maar het aantal kinderen dat niet thuis maar in een voorziening woont neemt niet af. Niemand vind dat wenselijk. En het is inmiddels wel duidelijk dat het ook echt anders kan. Maar waarom verandert er dan niks? Waarom onderzoeken we niet welke factoren invloed hebben gehad op de plaatsing van al deze kinderen? Is daar een patroon in te herkennen? Welke conclusies kunnen we daar dan uit trekken? En wat betekent dat voor ons handelen?

Waarom interviewen we niet per gemeente alle gezinnen met meer dan zes hulpverleners? En waarom nodigen we die hulpverleners niet bij dat gesprek uit? Op welke manieren zijn de hulpverleners bij het gezin betrokken geraakt? Tot wiens heil? Met welke resultaten? Is daar een patroon in te herkennen waar we van kunnen leren? Is het misschien beter om eerst de financiële situatie van een gezin te stabiliseren voordat er allerhande andere hulpverleners worden binnengevlogen?

Waarom verwijst de ene huisarts vooral naar de GGZ en de andere alleen naar opvoedondersteuning? Welke conclusies kunnen we trekken wanneer we de verwijzingen van huisartsen binnen een gemeente structureel zouden monitoren en met elkaar zouden bespreken? Waarom werkt het ene wijkteam heel goed en de andere bar slecht? Wat zijn de overeenkomsten tussen goed werkende wijkteams? Welke maatregelen die we preventie noemen werken en welke maatregelen kunnen we scharen onder het kopje ‘nutteloze overheidsbemoeienis.’

De apostel Paulus zei het al. “Onderzoek alles en behoud het goede.” Hij had gelijk. Ik pleit niet voor een revolutie of een stelselwijziging. Integendeel. En veel kennis over wat werkt en wat juist niet is ook al aanwezig. De vraag is of die wetenschap ook bij iedereen bekend is. En of we er naar handelen. Maar hoe mooi zou het zijn als we in de geest van Paulus structureel en gestructureerd zouden werken aan verbeteren van onze jeugdzorg? Als we op een wetenschappelijke manier kennis zouden vergaren en uitbreiden en die kennis ook daadwerkelijk zouden gebruiken. Het kan en moet beter. En dat kan. Maar dat gebeurt niet vanzelf.