Diagnose dyslexie of hulpvraag?

Met dank overgenomen van W.P.H.J. (René) Peters i, gepubliceerd op woensdag 21 augustus 2019.

Zo’n jaar of vijftien geleden volgde ik een leerlijn aan de interactie academie in Antwerpen. Dat is een opleidingsinstituut voor hulpverleners en therapeuten. Naast het geven van les, was onze docent zelf ook hulpverlener. Tijdens de les kwam een man binnen. “Ik ben schitzofreen”, zei hij. “Awel”, was het antwoord, “ge bent een mens en ge hebt een diagnose. Hebt ge nog diagnoses meer?”

Ik moest aan deze anekdote denken tijdens een gesprek met orthopedagoog Luc Koning. Hij is gespecialiseerd in lezen en dyslexie. En samen kwamen we tot een mooi gedachtenexperiment. Wat nu als we leesproblemen niet langer zouden definiëren als een diagnose of handicap van een kind, maar als een hulpvraag aan een docent? Hoe zou de wereld er dan uitzien?

In een eerdere blog heb ik al geschreven over het zogenaamde pygmalion-effect. Docenten en opvoeders passen de verwachtingen die ze van een kind hebben aan op basis van hun diagnose. Ik heb in het verleden menig lerarenvergadering voorgezeten. Het gaat niet altijd zo. Maar het kwam meer dan eens voor dat op de vraag naar het waarom van een bepaalde score het antwoord was: “Maar dat is logisch, hij is een dyslect, daar is niks aan te doen.” En zonder ingrijpen bleef het daar dan bij.

Het aantal kinderen met een diagnose dyslexie neemt belachelijke vormen aan. Ook daar heb ik regelmatig over geschreven. Een diagnose biedt op korte termijn misschien voordelen. Het verklaart en het troost. Maar het is ook een verdienmodel geworden voor bedrijven die er miljoenen euro’s mee verdienen. En als we niet uitkijken ontslaat het leerkrachten van hun verantwoordelijkheid om excellente instructie te geven. En leerlingen van hun verantwoordelijkheid om heel veel te oefenen. Een diagnose kan een handvat zijn. Het is zeker geen excuus om het maar zo te laten.

“Wat nu”, stelt Luc Koning, “als we de kinderen op basis van een testje snellezen, niet meer indelen in A-B-C-D of E-kinderen. Maar indelen op basis van wat ze nodig hebben van de leerkracht. 1) wilt u mij specifieke leesbegeleiding bieden?, 2) wilt u mij met een leesmethode en extra oefeningen laten werken?, 3) mag ik met een leesmethode werken? en tenslotte: 4) ik leer mezelf wel lezen, maar geef me wel materialen in het kader van literatuureducatie. Hoeveel stress en ellende zou dat schelen? En hoe duidelijk zou zijn wat er wel moet gebeuren?”

We gaan verder. “Zodra duidelijk is wat er van de leerkracht verwacht mag worden, gaat men aan de slag. Is de leerkracht handelingsverlegen, dan krijgt de leerkracht in eerste instantie bijscholing. Kinderen goed leren lezen en schrijven is een ambacht. Pas als de school voldoet aan de competenties voor het organiseren en bieden van hulp, kan de school bij ernstige vertragingen in de leesgroei externe hulp inschakelen. Want soms blijft dat nodig. De school (het schoolbestuur of samenwerkingsverband) heeft daar van de overheid zelf geld voor gekregen en koopt zelf die hulp in, of neemt daar zelf mensen voor in dienst.”

Dat zou wat zijn. De vele miljoenen euro’s die nu vanuit de overheid naar commerciële bedrijven vloeien, om eigenlijk niets anders te doen dan wat op een goede school ook gedaan kan worden, zouden terug kunnen vloeien naar het onderwijs. Het geven van goede en effectieve leesinstructie aan kinderen die meer moeite hebben met lezen is een ambacht. Maar het is ook geen rocket science. Deze manier van denken legt de verantwoordelijkheid voor goed leesonderwijs daar waar het hoort, bij de school. En sloopt het verdienmodel van commerciële bedrijven die met agressieve marketing miljoenen euro’s binnen harken. Bovendien haalt het stress en het gevoel gehandicapt te zijn weg bij kinderen. Tenslotte krijgt ieder kind de juiste begeleiding, diagnose, geen diagnose of meerdere diagnoses. Dat klinkt goed toch?