Waarom een rijk land uit armoede z’n bibliotheken en gymzalen sluit.

Met dank overgenomen van W.P.H.J. (René) Peters i, gepubliceerd op donderdag 16 januari 2020.

“Dit is het jaar van de afrekening”, schrijft Toine Heijmans op 13 januari in de Volkskrant. “Dit is een rijk land dat uit armoede zijn bibliotheken sluit, zijn muziekscholen en jeugdhonken - en tegelijk niet weet wat het met de goedkope miljarden moet.” Heijmans beschrijft de schadelijke trend dat de uit de hand gelopen kosten voor met name de jeugdzorg, op de belastingbetaler, verenigingsleven en maatschappelijke organisaties wordt afgewenteld. De strekking: doordat er te weinig geld is voor bijvoorbeeld de jeugdzorg, gaat de zuurstof uit de samenleving. En dat is een schadelijke ontwikkeling.

Deels slaat Heijmans de spijker op zijn kop. Oke, er is een miljard euro voor jeugdzorg extra beschikbaar gekomen. En inmiddels gaat er meer geld dan ooit in de jeugdzorg om. Maar gemeenten komen alsnog veel geld te kort. Daarom moeten gemeenteraden besluiten hoe ze de gaten in de begroting willen gaan dichten. Het meest eenvoudige (of kortzichtige) antwoord op die vraag is inderdaad het sluiten van maatschappelijke voorzieningen. Onverteerbaar, maar aan de andere kant wil niemand dat kwetsbare jongeren iets te kort komen.

De vraag naar jeugdzorg is autonoom: wie hulp nodig heeft, moet hulp krijgen. Maar is het wel zo simpel? Uit een groot onderzoek van het ministerie, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en Jeugdzorg Nederland, kwamen drie conclusies. Gemeenten komen fors geld te kort. Zware gespecialiseerde jeugdzorg komt fors geld te kort. En we zijn met zijn allen ongelofelijk veel meer kinderen hulp gaan bieden, zonder dat we precies in beeld hebben wie dat zijn en welke hulp ze echt nodig hebben. Er zijn gemeenten waar een op de zeven kinderen te maken heeft met een of andere vorm van jeugdzorg.

Sinds de decentralisaties van de jeugdzorg is het aantal kinderen dat professionele hulp krijgt om op te groeien alleen maar gestegen. Tegelijkertijd zijn volgens het CBS negen op de tien jonge Nederlanders uitermate tevreden over hun leven en met name hun vriendenkring en psychische gezondheid. Onze jeugd is volgens onderzoek zo’n beetje de meest gezonde en gelukkigste jeugd ter wereld. Dat roept de nodige vragen op. Zijn we niet een klein beetje doorgeslagen in het bieden van hulp? Zijn we normaal gedrag niet teveel gaan problematiseren en medicaliseren? Krijgen met andere woorden niet veel meer kinderen professionele hulp dan er volgens bevolkingsonderzoeken hulp nodig zou kunnen zijn?

De ongemakkelijke waarheid is dat het antwoord op deze vraag ja is. Het is lastig om hiervoor een verantwoordelijke aan te wijzen. Ligt het aan de doorgeschoten markwerking? Aan het feit dat veel gemeenten letterlijk honderden commerciële aanbieders hebben gecontracteerd die oplossingen verkopen en dus problemen zoeken? Ligt het aan de drukke maatschappij en aan ouders die geen tijd meer zouden hebben om hun kinderen op te voeden? Of moet de belastingbetaler, lokaal of landelijk, niet zeuren en gewoon meer geld vrij maken voor nog meer professioneel hulp?

Het zou in ieder geval een goede zaak zijn wanneer in gemeenteraden, maar ook landelijk, de vraag naar meer geld of meer bezuinigingen gepaard zou gaan met een maatschappelijke discussie. Vinden we echt dat ieder kind individueel en op kosten van de belastingbetaler geholpen moet worden, ongeacht de vraag of iets wel of niet zorg is? Of vinden we dat we maatschappelijke voorzieningen, verenigingen en bibliotheken juist open moeten houden en zorggeld moeten besteden aan kinderen die echt professionele zorg nodig hebben?