Wachtlijsten

Met dank overgenomen van W.P.H.J. (René) Peters i, gepubliceerd op donderdag 13 februari 2020.

Vraag een gemiddelde politicus, of maakt niet uit welke andere betrokken burger, wat hen binnen de jeugdzorg het meest een doorn in het oog is, en de kans is groot dat het woord ‘wachtlijsten’ valt. Het is niet te verteren dat kinderen moeten wachten op hulp. Daar is iedereen het over eens. Toch kun je over wachtlijsten nog boeiende gesprekken hebben. Zo sprak ik laatst een Tweede Kamerlid over precies dit onderwerp.

”Wachtlijsten kunnen echt niet. Er moet meer geld bij om wachtlijsten uit te sluiten.” Ik vond dat een interessante stelling, de moeite waard om een beetje uit te diepen. Dus ik vroeg: “Vind je dat instellingen winst mogen maken, of een buffer mogen aanleggen?” “Nee, winst is uit den boze. En geld oppotten dat voor kwetsbare jongeren is bedoeld, al helemaal. Ben je gek? En ik wil ook geen instellingen met veel overhead. Meer handen aan het bed. Dat is het devies.”

Ik vermoed zo maar dat iedereen het met mijn collega eens is. En ik ben dat ook. “Vind je dan dat gemeenten moeten betalen voor zorg die niet geleverd wordt”, vroeg ik? “Nee natuurlijk niet,” was het antwoord. “Maar dan hebben we een probleem. Instellingen die geen financiële buffer hebben, en waarvan het overgrote deel van de kosten personeelskosten zijn, gaan binnen de kortste keren failliet zodra dat personeel geen declarabele uren kan maken.”

Het is een ongemakkelijke waarheid. Maar door de manier waarop we de zorg financieren, op basis van politieke uitspraken die allemaal waar lijken, kunnen instellingen niet anders dan wachtlijsten zien als werkvoorraad. Het is aan politici om aan te geven welke van de politieke uitspraken bij nader inzien toch niet zo waar zijn als we dachten. Mogen instellingen toch een bescheiden buffer opbouwen? En worden ze daar toe in staat gesteld? Gaan gemeenten ook betalen voor zorg die (nog) niet geleverd is? Of zijn wachtlijsten bij nader inzien toch niet in alle gevallen zo erg?