Rechts-populistische partijen en hun leiders - Hoofdinhoud
Radicaal-rechts populistische partijen en organisatie lijken water en vuur. De implosie van FvD i in de afgelopen tijd week toonde dat opnieuw aan. Na de eeuwwisseling waren achtereenvolgens de Lijst Pim Fortuyn i (LPF), de PVV i en FvD electoraal succesvol, maar zij kregen alle te maken met hoogoplopende interne conflicten – ook al verschilde hun structuur ogenschijnlijk sterk van elkaar. Elke partij beproefde haar eigen organisatorische model, maar alle zonder succes – zij het dat de PVV de afgelopen jaren stabieler lijkt te zijn geworden.
De in februari 2002 opgerichte LPF koos voor een democratische partijstructuur met leden. De partij was een vereniging met congressen waarop alle leden spreek- en stemrecht hadden. Deze bijeenkomsten ontaardden vaak in een Poolse landdag en vergrootten de chaos waarin de partij na de moord op partijleider Fortuyn i in mei 2002 was beland. Fortuyn was in de eerste maanden van de LPF de onbetwiste leider geweest. Na zijn wegvallen ontstond er ruzie in de partijtop, tussen de LPF-bewindslieden, in de Tweede Kamerfractie en op de ledencongressen. De tweespalt leidde tot afsplitsingen en uiteindelijk tot de ondergang van de LPF, die in 2006 uit de Kamer verdween. Fortuyns opvolger Mat Herben i zou het later betreuren dat de LPF leden had toegelaten.
De ondergang van de LPF creëerde op de rechterflank van de Nederlandse politiek een vacuüm waarin in 2006 Wilders i met zijn PVV stapte. Uit angst voor ‘LPF-achtige toestanden’ met rechtsextremisten en querulanten wilde hij geen partijleden. Wilders koos voor een autocratisch en ledenloos partijmodel, waarin zijn macht eigenlijk onbeperkt is. In de rond hem opgetrokken hiërarchische partijstructuur is iedereen van hem afhankelijk, ook bij de (her)kandidering voor vertegenwoordigende organen. De PVV kent wel informele leden zoals vrijwilligers, medewerkers en volksvertegenwoordigers, maar zij hebben in de partij geen invloed, in ieder geval niet formeel. Bij conflicten met de partijleider resteert in laatste instantie slechts de exit-optie: sinds 2006 zijn zeven Tweede Kamerleden opgestapt.
De geleide democratie van FvD kan als de dialectische synthese worden beschouwd van de partijstructuren van de LPF en de PVV. Iedereen kan lid worden van FvD, die uitgroeide tot een massapartij, maar anders dan bij de LPF is de formele invloed van de leden beperkt: het partijbestuur, met tot voor kort Baudet i als voorzitter en onbetwist partijleider (zeker na het vertrek van Otten i) controleert de partijorganisatie. De leden hebben nauwelijks greep op dit orgaan, dat feitelijk zelf zijn samenstelling bepaalt. Wanneer het partijcongres van de bindende voordracht van het partijbestuur wil afwijken, dan kan dat slechts met een twee derde meerderheid, terwijl minstens twee derde van alle leden aanwezig dienen te zijn. Gezien de bijna 44.000 leden die FvD begin dit jaar telde, zouden er op het ledencongres bijna 30.000 leden present moeten zijn. De facto heeft het FvD-bestuur zo het recht van coöptatie.
De organisatiestructuur van de geleide democratie in FvD heeft evenmin conflicten kunnen voorkomen. In het nauw gedrongen door de groeiende oppositie tegen zijn persoon greep Baudet vorige week naar het democratische partijmodel van de LPF: met eigenhandig uitgeschreven lijsttrekkersverkiezingen wilde hij de macht in FvD grijpen om een autocratisch regime te vestigen. Want daarop zou het immers wel neerkomen: Baudet kondigde aan dat wanneer hij het ledenplebisciet zou winnen, hij wilde afrekenen met zijn tegenstanders in het partijbestuur. Zover is het (nog) niet gekomen: het is momenteel niet helder wat er de komende tijd in het geïmplodeerde FvD gaat gebeuren.
Terugblikkend is het evident dat de beide min of meer democratische organisatiemodellen van de radicaal-rechtse populistische partijen die Nederland sinds de eeuwwisseling heeft gekend, niet hebben gewerkt. Na aanvankelijk groot electoraal succes te hebben geboekt, vielen zowel de LPF als FvD in betrekkelijk korte tijd uiteen. Het ledenloze en autocratische model van de PVV lijkt daarentegen een langer leven beschoren, ook al heeft haar Kamerfractie sinds 2006 ruziezoekers gekend en diverse afsplitsingen meegemaakt. De niet door democratische structuren of façades gehinderde alleenheerschappij van Wilders sluit nauw aan bij het autoritarisme (het geloof in een sterke leider) van het rechtse populisme (ook al streeft dat ook naar directe democratie). Het gewezen PVV-Tweede Kamerlid De Mos i, door Wilders in 2012 persoonlijk aan de kant gezet, herinnerde zich recentelijk in De Telegraaf: ‘Er was altijd gezeik, maar het was altijd duidelijk dat Geert de baas was.’
Toch kent ook het autocratische model inherente spanningen, juist door de centrale positie van de leider. De vaak narcistische, grillige en dominante partijleider is weinig ontvankelijk is voor kritiek, wat conflicten als snel persoonlijk maakt en de loyaliteit van medestanders en partijgenoten tot het uiterste beproeft. Daarbij komt dat de organisatorische continuïteit van de partij zelfs niet op elementair niveau gegarandeerd is. Omdat de leider en zijn partij met elkaar samenvallen, is het zeer de vraag of de laatste het uiteindelijk onvermijdelijke vertrek van de eerste overleeft. Radicaal-rechts populistisch leiderschap verdraagt in feite geen partijorganisatie – en al helemaal niet van democratische aard.
Prof. Gerrit Voerman is hoogleraar Nederlandse en Europese partijstelsels en tevens directeur van het Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen (DNPP) van de Rijksuniversiteit Groningen