Stemwijzers, beperkt behulpzaam (2)

vrijdag 12 maart 2021, 8:30, column van Prof.Dr. Joop van den Berg i

De keuze in het stemhokje wordt niet alleen bepaald door de inhoud van de verkiezingsprogramma’s. De kans dat de kiezer die programma’s echt heeft gelezen is buitengewoon klein. Daarvoor zijn die te lang en doorgaans te moeilijk leesbaar. Mede daarom is een reeks stemhulpen hem tegemoet gekomen, zodat hij aan de hand van korte stellingen kan bepalen welke partij het dichtst bij hem staat, althans wat de inhoud van het partijprogramma betreft. De keuze wordt er zo niet subtieler op, maar in elk geval gebeurt die met enig inzicht in wat partijen voor ogen staat.

De Groningse hoogleraar statistiek, prof. Casper Albers, heeft al bepleit de kiezer een ‘bijsluiter’ bij de stemhulp te leveren1). Die hulp is nuttig, maar de vraag is of die voor het besluit van de kiezer beslissend is. De kritiek op de intrinsieke beperkingen van de stemhulp hebben wij al de revue laten passeren2). Er is echter nog wel wat meer aan de hand.

Zoals ook Albers al zegt, stemmen kiezers niet alleen op standpunten maar minstens zo zeer op personen, waarbij de lijsttrekker natuurlijk de hoofdrol vervult. De keuze kan daarnaast uitgaan naar een voorkeurskandidaat op de lijst van wie de kiezer vindt dat die te laag staat. Vaak wordt ook doelbewust op een vrouwelijke of regionale kandidaat gestemd. Er is wel gedacht dat zulke persoonskeuze zich onttrekt aan partijvoorkeur en helemaal door persoonlijke sympathie wordt bepaald, maar dat is apert onjuist. Persoon en partij blijken in de kiezersvoorkeur nauw met elkaar verbonden3).

Sterker nog: soms voelen kiezers aan dat de persoon niet echt het karakter van de partij personifieert of een verleden meedraagt dat met de standpunten van de partij strijdig was. Dat blijkt een sterke belemmering om op die partij te stemmen. Programmateksten zijn alleen geloofwaardig dankzij de betrouwbaarheid van hun woordvoerder.

Een partij is vervolgens niet alleen het toevallige programma maar ook de in jaren opgebouwde cultuur en tradities. Als in een sociaaldemocratische partij levendige interne discussies worden gevoerd, draagt dat nogal eens bij aan haar aantrekkingskracht op vooral hoog opgeleide kiezers. Een liberale partij kan dit soort interne twisten niet hebben; van haar worden die niet begrepen. Er is voorts het belangrijke onderscheid tussen brede volkspartijen (die intussen een kwijnend bestaan leiden) en klasse- of elitepartijen. Je kan het met veel van wat D66 voorstaat eens zijn en niettemin geen aansluiting zoeken, omdat je het te veel een partij voor ‘OSM’ (‘ons soort mensen’) vindt.

Kiezers letten onmiskenbaar op ervaring van kandidaat-politici. Partijen die beschikken over een ervaren kader aan bestuurders krijgen uiteindelijk dikwijls de voorkeur boven partijen die ofwel helemaal nieuw zijn of uitsluitend als oppositiepartijen zijn opgetreden. Al hangt het wel eens af van het humeur van de kiezers, of zij bereid zijn te experimenteren of toch liever met hun stem veiligheid zoeken. Bij dezelfde verkiezing in 2002 waarin Pim Fortuyn werd gekozen - op dat moment al niet meer in leven - trokken ook veel kiezers naar het relatief ‘veilige’ CDA, dat zich daardoor onverwacht van sterke neergang herstelde.

Last but not least is er de ‘machtsvraag’. Gaan verkiezingen over de tweestrijd tussen twee grote en gelijkwaardige stromingen en hun leiders of ontbreekt het echte ‘duel’? In 2012 werd de Kamerverkiezing in hoge mate uitgevochten tussen Mark Rutte i en de VVD enerzijds en Diederik Samsom i en de PvdA anderzijds. Ooit was er de strijd tussen Den Uyl i en Van Agt i (1977). Zulk tweegevecht bevordert de opkomst maar ook het zogenaamde strategische stemmen. De echte sympathie kon in 2012 bij voorbeeld uitgaan naar Groen Links, maar om de VVD te stuiten werd uiteindelijk op de grootste partij van links gestemd, in dat jaar de PvdA. Zo raakt de ChristenUnie nogal eens kiezers kwijt aan het CDA en D66 aan de VVD. Is die machtsvraag er niet, zoals in dit jaar, dan wordt de opkomst makkelijk lager en werkt dit in het voordeel van traditioneel kleinere partijen.

Stemhulpen hebben onmiskenbaar nut, want anders zou er niet zo veel gebruik van worden gemaakt. Tegelijkertijd is het nut beperkt, omdat allerlei andere factoren het stemgedrag mee beïnvloeden. Die kunnen uiteindelijk zelfs van meer gewicht blijken dan het door stemhulpen verkregen inzicht.

Dit is de tweede column in een serie van twee over sterkten en zwakten van ‘stemhulpen’ bij verkiezingen.

 

  • 1) 
    Casper Albers, ‘Eigenlijk moeten alle stemhulpen, net als medicijnen van de apotheek, een bijsluiter hebben’, in: De Volkskrant, 10 februari 2021, 20.
  • 2) 
    J.Th.J. van den Berg, ‘Stemwijzers, beperkt behulpzaam (1)’, column www.parlement.com, 26 februari 2021.
  • 3) 
    J.J.M. van Holsteyn, Het woord is aan de kiezer. Een beschouwing over verkiezingen en stemgedrag aan de hand van open vragen, Leiden: DSWO Press 1994, 187 – 196.

.