Kan de Tweede Kamer optreden tegen uitspraken buiten de Kamer? - Hoofdinhoud
De Tweede Kamer heeft op 18 oktober jl. het Kamerlid Baudet voor een week geschorst, omdat hij weigerde zijn nevenfuncties te registreren in het daarvoor bestemde register, zelfs nadat hij daarvoor eerder al eens was berispt. De Kamer kon hiertoe besluiten op grond van de door de Kamer zelf voor haar leden vastgestelde Gedragscode i en van de Regeling Toezicht en handhaving Gedragscode die op 1 april 2021 in werking was getreden.
In dezelfde oktoberweek ontstond het nodige rumoer over uitspraken die dit Kamerlid had gedaan in een interview voor een wat obscure Engelstalige website, waarin hij onder andere had gezegd: “I believe that we’re being governed by a global conspiracy of evil reptiles”. In reactie op de daarop ontstane commotie beweerde hij dat dit alleen maar moest worden opgevat als een metafoor. Daarbij verwees hij naar het woordenboek van Van Dale, waaruit zou blijken dat met ‘reptiel' ook ‘verachtelijk wezen’ kan worden bedoeld. Hiermee veranderde hij dat wat in eerste instantie slechts een waanzinnige fantasie leek, in een nogal grove belediging van - onder meer - de leden van het kabinet en van de fracties die dit kabinet in de Kamers steunen.
Wanneer Baudet zijn reptielen-metafoor had gebruikt tijdens de beraadslagingen in de Tweede Kamer, dan had de voorzitter hem - vanwege het beledigende karakter ervan - zonder meer kunnen afhameren, hem kunnen vragen zijn woorden terug te nemen en, indien hij dat zou weigeren, hem voor de rest van het debat of zelfs de rest van de dag van de beraadslagingen kunnen uitsluiten (artikelen 8.16 t/m 8.18 van het reglement van orde van de Kamer i). Maar hij deed zijn uitspraken buiten de Kamer. Kan de Kamer daartegen - bijvoorbeeld op grond van de nieuwe Gedragscode - optreden?
Sommige reacties leken dit als een mogelijkheid te zien, waarbij soms werd verwezen naar een zinsnede in de Gedragscode waarin gesproken wordt van "gedragingen die het gezag of de waardigheid van de Kamer in ernstige mate schaden”. De genoemde zinsnede komt inderdaad voor in de tekst van de Gedragscode, maar ze staat daar in de bepaling over de reikwijdte van de code en niet in de bepaling die een opsomming bevat van de (sanctioneerbare) gedragsregels. Toen de Tweede Kamer de Gedragscode vaststelde had ze daarbij ook niet de bedoeling om nieuwe gedragsregels vast te stellen, bovenop de al bestaande.1 Doel was slechts om een handzame opsomming te geven van dat wat op allerlei andere plekken al meer of minder uitgebreid was geregeld en - vooral - om daaraan een mogelijkheid en een procedure voor sanctionering te verbinden. De daarmee mogelijk gemaakte sancties, met name die van schorsing, zijn niet mals en alleen al daarom zal men de tekst van de code restrictief dienen te interpreteren.
De gedragsregels die in de Gedragscode zijn opgesomd, gaan over belangenverstrengeling, omkoperij, vertrouwelijkheid, het voldoen aan de registratieverplichtingen en aan de in het Kamergebouw en de Kamervergaderingen geldende regels en dus niet over het doen van uitlatingen daarbuiten. Het aan die opsomming voorafgaande artikel over de reikwijdte van de code zegt dat de code ziet op al het handelen in het ambt van Kamerlid. Het voegt daaraan toe dat daaronder ook gedragingen worden begrepen “die het gezag of de waardigheid van de Kamer in ernstige mate schaden”. Dat betekent niet meer of minder dan dat serieuze overtredingen van de genoemde gedragsregels ook onder de Gedragscode vallen, wanneer ze zouden zijn gepleegd in bijvoorbeeld de privésfeer of in een andere functie. Hiermee wordt voorkomen dat discussie kan ontstaan over de vraag of bijvoorbeeld bij het schenden van de vertrouwelijkheid of het aannemen van giften of gunsten in voorkomend geval wel is gehandeld “in het ambt van Kamerlid”. Men mag hier niet een extra, nieuwe gedragsregel uit afleiden. Daarvoor is de formulering bovendien veel te wijds en te vaag.
Had de Tweede Kamer ervoor moeten kiezen om in de opsomming van de gedragsregels een nieuwe regel op te nemen die het ook mogelijk zou maken om dit type uitlatingen, indien buiten de Kamer gedaan, te sanctioneren? Me dunkt van niet. Nog los van de vraag of men via zoiets als een interne gedragscode de vrijheid van meningsuiting wel zou kunnen inperken, is het bovendien overbodig. Binnen de Kamer kunnen leden elkaar desgewenst altijd aanspreken op hun uitspraken, ook als die elders zijn gedaan. Buiten de Kamer kan in voorkomend geval langs andere weg worden opgetreden: via de uitingsdelicten in het Wetboek van Strafrecht of via de bepalingen over belediging, smaad en laster in het burgerlijk recht. Die beide wegen lijken me overigens lastig begaanbaar in het geval van de reptielenuitspraak van het Kamerlid Baudet, of die nu wel of niet als metafoor moet worden opgevat. Daarvoor is die uitspraak te ongrijpbaar, anders dus dan zijn eerdere openlijke vergelijkingen tussen corona-maatregelen en Holocaust, die hij op last van de rechter moest verwijderen.2
Bettie Drexhage was voorheen ambtenaar bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, afdeling Constitutionele Zaken.
[1] Kamerstukken II 2019-2020, 35 351, nr. 1.
[2] Rechtbank Amsterdam, 15 december 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:7392.