Meer vrouwen aan de top: weer een stukje in de puzzel gelegd - Hoofdinhoud
Na meer dan tien jaar was het deze week bij de plenaire vergadering van het Europees Parlement in Straatsburg zover: er werd gestemd over de richtlijn voor een vrouwenquotum in raden van bestuur van beursgenoteerde bedrijven. De redactie van Europa Nu sprak met Europarlementariër Lara Wolters i (PvdA), co-rapporteur van dit dossier, over de lange weg van de totstandkoming van dit wetsvoorstel en de gevolgen hiervan voor Nederland.
In juni 2022 gingen de lidstaten na tien jaar tegenstribbelen eindelijk akkoord met de richtlijn voor een vrouwenquotum in raden van toezicht en bestuur. Deze week is de wet aangenomen in het Europees Parlement. Vanaf juni 2026 zullen de raden van commissarissen van beursgenoteerde bedrijven in EU-landen voor minimaal 40 procent uit vrouwen moeten bestaan, of als alternatief uit minimaal 33 procent vrouwen in de raad van bestuur én raad van commissarissen. Dat deze richtlijn hoognodig is om meer gendergelijkheid te creëren in de top van het Europese bedrijfsleven lijkt onbetwistbaar: slechts drie op de tien commissarissen in EU-bedrijven is vrouw en maar 8 procent van alle CEO’s in Europa zijn vrouwen. Enkele lidstaten, waaronder Nederland, hebben ondertussen al een eigen quotaregeling getroffen. Daarbij is duidelijk resultaat zichtbaar. In de zeventien EU-landen zonder wetgeving is echter weinig tot geen vooruitgang te zien. Hongarije, Estland en Cyprus zijn landen waar zelfs nog minder dan 10 procent van de commissarissen in raden vrouw zijn. Hoog tijd om daar verandering in te brengen. ‘‘Waar geen wil is, is (nu) een wet’’, aldus Lara Wolters.
Wolters nam na de Brexit het co-rapporteurschap voor deze richtlijn op zich. Toen de Europese Commissie het eerste voorstel voor deze richtlijn in 2012 indiende verdiepte Wolters zich al in het dossier als stagiair bij PES Women (vrouwenorganisatie van de Partij voor Europese Socialisten). Niet wetende dat het maar liefst tien jaar zou duren voordat deze wet aangenomen zou worden én dat zijzelf uiteindelijk een van de drijvende krachten hierachter zou zijn. Op de vraag waarom er meer vrouwelijke vertegenwoordiging nodig is in de top van bedrijven, noemt Wolters allereerst de bevordering van gendergelijkheid, diversiteit en een afspiegeling van de maatschappij. Maar ze benadrukt ook dat het hierbij gaat om grote bedrijven die impact hebben op de samenleving. ‘‘Tegenwoordig is er besef dat bedrijven in de samenleving staan en veel meer verplichtingen hebben naar die samenleving toe dan alleen volgens de wet te handelen. Als je als modern Europees bedrijf wil profiteren van de interne markt, moet er ook wat tegenover staan’’, aldus Wolters.
Sinds begin dit jaar is er in Nederland al nationale wetgeving voor een verbetering van de man-vrouwverhouding in de top van het bedrijfsleven. Een derde van de leden van de raden van commissarissen moet nu een vrouw zijn. De Nederlandse regering is ervan overtuigd dat Nederland met deze wetgeving in 2026 ook aan de nieuwe Europese richtlijn zal voldoen, hoewel deze ambitieuzer is dan de Nederlandse wetgeving. Voor nu hoeft Nederland deze regeling daarom niet te wijzigen. Blijkt in 2026 het nieuwe Europese quotum niet gehaald te zijn, dan zal Nederland de wetgeving hiervoor alsnog moeten aanpassen. Het geven van deze ruimte aan de lidstaten is volgens Wolters nodig geweest om meer draagvlak te creëren voor het invoeren van deze richtlijn. Lange tijd hebben diverse lidstaten, waaronder ook Nederland en Duitsland, het invoeren van de richtlijn geblokkeerd. Ze vonden het instellen van een vrouwenquotum voor de bedrijventop een nationale aangelegenheid waar de EU zich niet mee zou moeten bemoeien.
Naast de kritische houding van de lidstaten zelf tegenover dit nieuwe stukje wetgeving, maakte ook de conservatieve meerderheid van het Europees Parlement het niet gemakkelijk de richtlijn voort te brengen. Mede doordat de richtlijn eerder op zoveel weerstand stuitte beaamt Wolters dat er wel wat concessies gedaan moesten worden. Wanneer je naar gendergelijkheid streeft is een quotum van 40 procent eigenlijk 10 procent te weinig. 50 procent was echter een brug te ver voor veel lidstaten en sommige collega-parlementariërs. Naast het minimum van 40 procent is er ook nog een kwalificatieclausule waar bij gelijkwaardige gekwalificeerde kandidaten voor een functie het ondervertegenwoordigde geslacht, doorgaans de vrouw, moet worden gekozen. De uitvoering hiervan is echter grijs gebied. Op basis waarvan wordt vastgesteld wat meer of minder gekwalificeerd inhoudt? Daarvoor moet meer transparantie over de criteria en procedure komen. Wederom is het aan de lidstaten om hier zorgvuldig mee om te gaan en resultaten te laten zien.
Een andere tegemoetkoming aan de lidstaten is de invulling van de sancties wanneer bedrijven zich niet aan de richtlijn houden. Deze moeten namelijk ‘proportioneel, effectief en ontmoedigend’ zijn. Mogelijke voorbeelden die hiervan in de richtlijn genoemd worden zijn boetes, het uitsluiten van bedrijven bij aanbestedingsprocedures, en het nietig verklaren van benoemingen die niet in lijn zijn met de richtlijn. Het is echter aan de lidstaten zelf om een invulling te geven aan deze sancties én hierop toe te zien. De controle hierop blijft een heikel punt maar is ook de verantwoordelijkheid van de lidstaten zelf. Wolters had graag ‘‘een stok achter de deur’’ gewild, doelende op bijvoorbeeld minimumsancties en minimumboetes. Hier is hard over onderhandeld maar de lidstaten hapten uiteindelijk niet toe.
Deze kleine aanpassingen en clausules noemt Wolters uiteindelijk ondergeschikt aan de overkoepelende doelstelling. Dat landen die zelf een vergelijkbare quotaregeling hebben nu worden uitgezonderd van deze richtlijn, ziet ze niet als een probleem. “Je moet je niet blindstaren op de uitzonderingen, want er zijn nog steeds zeventien landen die helemaal niks op orde hebben. Voor die landen zet je een enorme stap… Zolang de doelen worden gehaald, ben ik niet dogmatisch over de middelen”, aldus Wolters.
Zoals Wolters en haar Oostenrijkse co-rapporteur Evelyn Regner i zelf benadrukten, is een vrouwenquotum nog lang niet voldoende voor een goede representatie van de samenleving en betere gendergelijkheid in besturen. Wel is hiermee een grote eerste stap gezet. Wolters noemt deze richtlijn een stukje van de puzzel, die verder bestaat uit stukjes als betaalbare kinderopvang, het dichten van de loonkloof en ouderschapsverlof. Dat de wet na tien jaar is aangenomen op de dag van de viering van het 70 jarig bestaan van het Europees Parlement, is een mooi begin van het einde van genderongelijkheid in de EU. Al wordt het volgende stukje hopelijk sneller gelegd dan over tien jaar.
Sophie Semenowicz en Milan Edzes zijn redacteur bij PDC, partner van het Montesquieu Instituut, en in die hoedanigheid actief voor de website Europa-Nu.nl.
Meer over ...