Toelichting stemkeuze: Backpayregeling weduwen van KNIL-militairen - Hoofdinhoud
Op 30 mei heeft de Tweede Kamer gestemd over een backpay-regeling (een soort terugbetalingsregeling) voor weduwen van KNIL-militairen. De ChristenUnie-fractie geeft graag een toelichting op haar stemkeuzes rond dit belangrijke en emotionele onderwerp.
De backpay-kwestie maakt onderdeel uit van het Indisch rechtsherstel. Sinds 1945 zijn er verschillende regelingen geweest die specifiek gericht waren op individueel en collectief rechtsherstel van de Indische en Molukse gemeenschap. Daarnaast kunnen Indische en Molukse oorlogsgetroffenen nu nog in aanmerking komen voor een aanvullende uitkering op basis van diverse wetten. In 2020 is er vanuit de Kamer (ook van de ChristenUnie-fractie) de vraag gekomen om te onderzoeken of er een haalbare en uitvoerbare financiële regeling mogelijk was voor de nog levende weduwen van militairen en ambtenaren in dienst van het Nederlands-Indisch Gouvernement die tijdens de Japanse bezetting niet of niet volledig salaris kregen uitbetaald. Dat verzoek kwam voort uit de ontevredenheid over de doelgroep in een eerdere regeling, de backpayregeling uit 2015. Die ging namelijk over veteranen die op 15 augustus 2015 nog leefden. De weduwen van de inmiddels overleden veteranen konden geen beroep doen op deze regeling. Uit het gevraagde onderzoek bleek dat een regeling technisch niet onuitvoerbaar is, maar wel heel complex is.
Dat zit bijvoorbeeld in de afbakening: als de regeling zou gelden voor de weduwen die in 2015 nog in leven waren, dan gaat de regeling in grote mate gelden voor haar kinderen omdat tweederde van de weduwen uit 2015 in 2022 niet meer in leven zijn. Daarmee zouden de erfgenamen van de weduwe/weduwnaar van de direct belanghebbende de belangrijkste doelgroep worden. In theorie zou bijvoorbeeld een erfgenaam van een weduwe die later met een oud-KNIL-militair (die niet de vader van de erfgenaam is) is getrouwd wél recht heeft op een regeling, maar een erfgenaam van de oud-militair niet. Zo’n situatie kan weer lijden tot een gevoel van onrecht. Bovendien zullen de nabestaanden moeten aantonen dat zij de erfgenaam zijn van de weduwe. Er kan ook gekozen worden voor een meer recente datum, maar dan vallen er ook mensen buiten de regeling die zich juist onterecht buiten de regeling uit 2015 vonden vallen. Ten aanzien van de toekenning van de regeling kan de overheid (via de Sociale VerzekeringsBank (SVB) niet zelf zoeken wie ervoor in aanmerking komt maar zal dat op aanvraag moeten worden beoordeeld. Mensen zullen zelf bewijsmateriaal moeten aandragen over het dienstverband, het huwelijk en/of vertalingen moeten regelen.
Het ontwerp en de uitvoering van de vorige regelingen hebben geleerd dat alleen met breed draagvlak in de Indische en Molukse gemeenschap een nieuwe regeling bijdraagt aan het gevoel van herstel. Als delen van de gemeenschap individuele beslissingen bij de rechter toetsen of het algemene ontwerp bekritiseren, zoals bij de regeling uit 2015 is gebeurd, dan is er van afdoende rechtsherstel nog steeds geen sprake. Een individuele regeling wekt al met al verwachtingen bij individuen die niet waargemaakt kunnen worden, omdat ze bijvoorbeeld buiten de regeling vallen of niet afdoende aannemelijk kunnen maken dat zij wel in aanmerking komen voor de regeling. De SVB geeft aan dat zij alleen met voldoende draagvlak de regeling kunnen uitvoeren.
Staatssecretaris Van Ooijen heeft er daarom voor gekozen om te werken aan meer collectieve erkenning van het leed en dat samen met de Molukse en Indische gemeenschap te verkennen. Vanwege alle bezwaren bij de uitvoering heeft de staatssecretaris ervoor gekozen om een individuele regeling voor weduwen niet uit te werken. De ChristenUnie-fractie ziet dat de staatssecretaris zorgvuldig en invoelend deze afweging heeft gemaakt. Zijn regelmatige contacten met de Indische en Molukse gemeenschap maken ook dat een groot deel van deze gemeenschap het besluit van de staatssecretaris steunt. Als ChristenUnie-fractie kunnen wij daarom dit besluit ook steunen en zullen we de regering blijven aanmoedigen om het leed collectief te erkennen in de vorm van onder andere herdenking en goede zorg, en om het Indische en Molukse erfgoed verder te verankeren in de Nederlandse maatschappij.