Verslag van een nader schriftelijk overleg met de minister van SZW over de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel en het invaren - Wijziging van de Pensioenwet, de Wet inkomstenbelasting 2001 en enige andere wetten in verband met herziening van het pensioenstelsel, standaardisering van het nabestaandenpensioen, aanpassing van de fiscale behandeling van pensioen en enige andere wijzigingen ten aanzien van pensioen (Wet toekomst pensioenen)

Dit verslag van een schriftelijk overleg is onder nr. BY toegevoegd aan wetsvoorstel 36067 - Wet toekomst pensioenen i.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Wijziging van de Pensioenwet, de Wet inkomstenbelasting 2001 en enige andere wetten in verband met herziening van het pensioenstelsel, standaardisering van het nabestaandenpensioen, aanpassing van de fiscale behandeling van pensioen en enige andere wijzigingen ten aanzien van pensioen (Wet toekomst pensioenen); Verslag van een nader schriftelijk overleg met de minister van SZW over de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel en het invaren
Document­datum 12-12-2024
Publicatie­datum 12-12-2024
Nummer KST1174863
Kenmerk 36067, nr. BY
Externe link origineel bericht
Originele document in PDF

2.

Tekst

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2024-2025

36 067    Wijziging van de Pensioenwet, de Wet inkomstenbelasting 2001 en enige andere wetten in verband met herziening van het pensioenstelsel, standaardisering van het nabestaandenpensioen, aanpassing van de fiscale behandeling van pensioen en enige andere wijzigingen ten aanzien van pensioen (Wet toekomst pensioenen)

BY    VERSLAG VAN EEN NADER SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 10 december 2024

De leden van de vaste commissie voor Sociale zaken en Werkgelegenheid1 hebben kennisgenomen van de antwoorden van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op de nadere vragen over de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel en het invaren.2 De leden van de fracties van BBB, 50PLUS en OPNL hebben in reactie op deze antwoorden nog een aantal nadere vervolgvragen.

Naar aanleiding hiervan is op 22 oktober 2024 een brief gestuurd aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

De minister heeft op 9 december 2024 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde nader schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Van der Bijl

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Den Haag, 22 oktober 2024

De leden van de vaste commissie voor Sociale zaken en Werkgelegenheid hebben met belangstelling kennisgenomen van uw antwoorden op de nadere vragen over de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel en het invaren.3 Naar aanleiding van deze beantwoording hebben de leden van de fracties van BBB, 50PLUS en OPNL nog een aantal nadere vervolgvragen.

Vragen van de leden van de BBB-fractie:

Voor hun vragen verwijzen de leden van de BBB-fractie tevens naar de beantwoording d.d. 25 april 2024 van de toenmalig minister van APP.4 De leden van de BBB-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de gedachtewisselingen en hebben nog de volgende vervolgvragen:

  • 1. 
    De aan het woord zijnde leden lezen (impliciet) in het antwoord van de minister van APP op vraag 3 van de leden van de BBB-fractie dat alle pensioengerechtigden erop vooruit zullen gaan in het nieuwe pensioenstelsel. Er wordt hier immers gesproken over indexaties voor gepensioneerden en over een beter pensioencontract voor jongere generaties.5 Kunt u bevestigen dat alle pensioengerechtigden (mutatis mutandis) erop vooruit zullen gaan na invoering van de Wet toekomst pensioenen (Wtp)? Geldt dat ook voor de werkenden ouder dan 50 jaar met een pensioenregeling? Verschillen de risico's van een uiteindelijk goed/hoger pensioen tussen de verschillende generaties (gepensioneerden, oudere werknemers, jongere werknemers, nieuw toe te treden pensioendeelnemers)?
  • 2. 
    We begrijpen dat het pensioenfondsen te allen tijde vrij staat om het nieuwe pensioenstelsel alleen voor (a) nieuwe pensioenrechten van bestaande deelnemers en voor (b) nieuwe deelnemers toe te passen en bestaande pensioenrechten dus niet in te varen. Klopt dit?
  • 3. 
    De door uw geschetste risico's voor het Herstel- en Veerkrachtplan (hierna: HVP) hangen naar de leden van de BBB-fractie begrijpen met name samen met de het daadwerkelijk invoeren van de Wtp zonder dat al te grote wijzigingen in de mijlpalen worden aangebracht. Klopt dit?
  • 4. 
    In het vervolg van voornoemd antwoord op vraag 3 wordt aangegeven: "Het niet behalen van mijlpalen of doelstellingen kan tot een korting leiden van miljoenen euro's, oplopend tot € 600 miljoen per niet (volledig en tijdig) behaalde mijlpaal of doelstelling, afhankelijk van het belang dat de Europese Commissie aan de tekortkoming hecht." Het gebruik van 'doelstelling(en)' leidt bij ons tot de volgende vraag. Speelt het geschetste 'HVP-risico' ook indien een (groot) deel van de pensioenfondsen uiteindelijk besluit om niet in te varen? Met andere woorden, ziet de in het kader van het HVP gemaakte afspraak alleen op nieuwe pensioenrechten?
  • 5. 
    Kunt u aangeven of alle pensioenfondsen de mijlpalen per 1 januari 2025

(arbeidsvoorwaardelijke fase afgerond en transitieplan gereed) zullen gaan halen? Men heeft uiteraard nog enkele maanden tot het einde van dit jaar maar we nemen aan dat er hiervan nu wel een goed beeld bestaat. Hoeveel van de pensioenfondsen zullen deze beide mijlpalen gaan halen; 100%, 90% of een ander percentage? Wat zijn de redenen van het niet halen van de mijlpalen?

Vragen van het lid van de 50PLUS-fractie:

Vragen over inhaalindexatie:

  • 1. 
    Bent u bekend met de bijdrage van Jelle Mensonides van 25 september 2024, getiteld: “Pensioenvermogen invaren en claim inhaalindexering"?6
  • 2. 
    Kunt u een overzicht geven van de omvang van de inhaalindexering bij de 10 grootste pensioenfondsen qua vermogen?
  • 3. 
    Bij de invoering van het nFTK zijn volgens dit lid vanwege onterechte zorgen over de positie van de jongere deelnemers, in pensioenfondsen additionele voorwaarden gesteld voor indexering: de minimale beleidsdekkingsgraad werd verhoogd naar 110% en volledige indexatie werd pas mogelijk voorbij de TBI-grens die voor veel pensioenfondsen ligt bij een dekkingsgraad rond de 127% of hoger7.
  • a. 
    Bewijst de recente AmvB, die de bovengenoemde extra indexeringseisen heeft versoepeld, in overgang naar de transitie-FTK, achteraf dat die zorg inderdaad onterecht was?
  • b. 
    Indien u ontkennend op de vorige vraag heeft geantwoord, wat is dan de reden voor deze AmvB geweest?
  • 4. 
    Het schrappen van de inhaalindexering bij het invaren betekent dat deelnemers de optie op een mogelijk toekomstige aanpassing van hun pensioenaanspraak en -uitkering, in één keer kwijtraken. Deze optie is financieel gezien geld waard en de hoogte ervan hangt onder andere samen met de volatiliteit en hoogte van de nominale rente en dekkingsgraad. Door geen voorrang te geven bij de compensatie van de inhaalindexering wordt bij het invaren de waarde van deze optie genegeerd.
  • a. 
    Wat is uw mening op dit punt?
  • b. 
    Bent u bereid er bij de sociale partners op aan te dringen dat meer prioriteit gegeven moet worden aan compensatie van de inhaalindexatie waar dit speelt bij invaren?
  • 5. 
    Worden naar uw mening de evenwichtigheidscriteria bij invaren niet geschonden wanneer sociale partners bij de vermogensverdeling voorrang geven aan het invullen van de reservebuffers en financiering van de kosten van het afschaffen van de doorsneepremie ten koste van compensatie van de inhaalindexering? Kunt u uw antwoord toelichten?
  • 6. 
    Artikel 129, lid 1, van de Pensioenwet stelt dat geen onttrekking aan het eigen vermogen mag plaatsvinden zolang geen compensatie is toegepast over de niet gegeven voorwaardelijke toeslagen en uitkeringen over de laatste 10 jaar. DNB heeft destijds aangegeven dat hij dit artikel inderdaad zo heeft gelezen waardoor compensatie ten behoeve van de doorsneeproblematiek niet a priori ten laste van het eigen vermogen kan worden gebracht. Uw ambtsvoorganger heeft naar aanleiding van Kamervragen aangeven dat de Wtp daarin wel voorziet. Kunt u aangeven naar welke artikelen wordt gerefereerd? Hoe beoordeelt u deze situatie met de kennis van nu? Is het standpunt van DNB nog steeds dat geen onttrekkingen aan het Eigen Vermogen kunnen plaatsvinden als niet eerst de achterstallige indexatie (over de afgelopen 10 jaar) is gerealiseerd?
  • 7. 
    Wilt u in overleg met sociale partners nog eens wijzen op de ruimte die er binnen de bestaande premies is voor compensatie van de kosten van de doorsneeproblematiek, gegeven de voornemens tot premieverlaging die nu al circuleren?
  • 8. 
    Bent u het eens met de opmerking dat een greep uit het eigen vermogen van pensioendeelnemers, gezien de aanzienlijke achterstand in indexering bij veel pensioenfondsen, opgevat wordt als gedwongen onteigening in de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel? Mogelijk gemaakt door de wetgever? Bent u het eens dat hiermee het vertrouwen in de wetgever wordt aangetast? Bent u bereid maatregelen te nemen, zoals een referendum over het invaren onder de deelnemers, om dit vertrouwen terug te winnen?
  • 9. 
    Bent u bekend met de claimactie die grote financiële gevolgen kan hebben voor de overheid? Welke risico's verwacht u hiervan voor de overheid, voor de pensioenfondsen en voor de deelnemers?
  • 10. 
    In het transitieplan van het grootste Nederlandse pensioenfonds, ABP, is de volgende verdeling gemaakt. De sociale partners van dit pensioenfonds, met een maximale indexeringsachterstand van bijna 20%, achten een tegemoetkoming voor de indexeringsachterstand van 0,75% evenwichtig bij een beleidsdekkingsgraad van 110%. Als deze zou oplopen naar 125% zou maximaal 3% daarvoor beschikbaar worden gesteld. Dit is 7,5%, resp. 12% van het eigen vermogen. Acht u deze verdeling passend met het oog op een evenwichtige belangenafweging?
 

Vermogensverdeling bij invaren bij verschillende dekkingsgraden, enkele regels overgenomen uit tabel 1 concept transitieplan ABP

Invaardekkingsgraa

d

MVEV/OR

Solidarit eits- reserve

Compensatie afschaffen doorsneeprem ie

Tegemoetkoming indexatieachter stand

Aanpassi ng

verwacht

e

pensioen en

90%

1,5%

0%

0%

0%

-11,5%

101.5%

1,5%

0%

0%

0%

0%

107%

1,5%

2,5%

3%

0%

0%

110%

1,5%

4,5%

3%

0,75%

0.25%

114%

1,5%

6%

3%

1,75%

1,75%

118%

1,5%

8%

3%

2,75%

2.75%

125%

1,5%

10%

3%

3%

7.5%

MVEV: Minimaal Vereiste eigen Vermogen; OR Operationeel risico; alle cijfers zijn uitgedrukt als percentages van de Voorziening pensioenverplichtingen. De actuele dekkingsgraad van ABP is eind augustus 2024 114,5%.

De maximale cumulatieve indexatie achterstand eind 2023 bedraagt 19,95%

(Jaarverslag ABP 2023).

Vragen over Financiële risico's pensioenfondsen bij invaren:

  • 11. 
    De overgang van het FTK naar de Wtp gaat gepaard met aanzienlijke risico's.

Vanuit een balansomgeving die in evenwicht kan worden gebracht door maatregelen aan beide zijden van de balans, wordt naar een asset only omgeving overgegaan, de individuele pensioenpotten.

  • a. 
    De EIOPA waarschuwt in zijn recente septemberpublicatie dat financiële instituten rekening moeten houden met de continue invloed van hoge rente en geopolitieke risico's. Voor de reële economie betekent dat herfinancieringskosten kunnen toenemen, alsmede de kansen op default. Voor pensioenfondsen kan dit betekenen dat de waarde van de matching portefeuille afneemt en cash-outflow op rentederivaten toenemen. Dit laatste levert liquiditeitsrisico's op waartegen EIOPA ook waarschuwt.

Bent u het eens met de waarschuwing van EIOPA? Zo ja, hoe beoordeelt u dan de situatie van pensioenfondsen met betrekking tot invaren? Zijn deze risico's met het oog op de relatief korte periode vanwege invaren wel beheersbaar?

  • b. 
    Pensioenfondsbesturen zitten bekneld door de overgang van nFTK naar Wtp. Zolang niet wordt ingevaren geldt het oude regiem waarbij het neerwaartse renterisico groot is. Om dit risico te mitigeren hebben de pensioenfondsen de afgelopen jaren het renteafdekkingspercentage fors verhoogd zoals onderstaande grafiek laat zien (hierin is het gemiddelde van de 10 en 20-jaarsrente genomen en de renteafdekking gewogen met de technische voorziening per pensioenfonds op basis van de statistieken van DNB).

In het tweede kwartaal van 2024 is 2/3e van alle technische voorzieningen afgedekt tegen het neerwaartse renterisico (€850 mld). Elke 1%-punt rentemutatie kost of levert rond €150 mld op. Door de boekhoudkundige keuze van de korte termijn marktrente. Sommigen vergelijken het

Nederlandse pensioenstelsel met een macro rentehedgefonds. Wat is uw oordeel?

  • c. 
    De volgende figuur geeft het rendement van de renteafdekking voor alle pensioenfondsen, gewogen naar vermogen. Duidelijk volgt hieruit dat de rente een plotselinge forse impact op het totale rendement kan hebben. Dit kan ook zo gebeuren in de komende jaren. Sinds 2019 is 30% van het behaalde pensioenrendement verloren gegaan aan de kosten van renteafdekking (sinds 2015 is dit 7%). Hoe beoordeelt u de afweging van het opwaartse en neerwaartse renterisico van pensioenfondsen vooruitlopend op het invaren vanuit het nieuwe WTP-regiem?
  • d. 
    Pensioenfondsen hebben andere verplichtingen dan een handelaar op de financiële handelsvloer die zijn neerwaartse renterisico kan afdekken en zich geen zorgen hoeft te maken over zijn opwaartse risico.

Pensioenfondsen hebben daarentegen belang bij het voorkomen van het opwaartse renterisico omdat ze een koopkrachtambitie willen waarmaken die tenietgedaan kan worden door dit risico. Bent u het met deze afweging eens?

  • 12. 
    Op basis van dezelfde DNB-statistieken kan worden berekend dat sinds 2015 (eerst bekende kwartaalcijfers) de volatiliteit van het jaarlijkse gemiddelde pensioenrendement van alle pensioenfondsen (gewogen naar vermogen) inclusief het rendement op de renteafdekking ruim 10% bedraagt en exclusief deze renteafdekking 5%. De kans dat deze volatiliteit inclusief de rentehedge toeneemt is groot omdat het renteafdekkingspercentage nu hoger ligt dan in de afgelopen 9 jaar. Dit betekent dat in de jaren voorafgaand aan het invaren, de volatiliteit van het rendement en daarmee van het vermogen sterk kan toenemen.

De enige risicobron die de wetgever zelf kan beïnvloeden is deze disconteringsfactor. Daarmee kan dit renterisico worden teruggebracht of geëlimineerd. Voor de relatief korte termijn van invaren van groot belang omdat een herstelperiode niet meer beschikbaar is. Hiervoor is politieke moed nodig en de bereidheid deze tijdelijke stap te zetten.

  • a. 
    Bent u bereid deze stap te overwegen, om al dan niet tijdelijk over te gaan van een variabele naar een vaste disconteringsfactor (rekenrente) van bijvoorbeeld 2%?
  • b. 
    Zo nee, accepteert de politiek dan een verlies van pensioenvermogen dat in een korte periode potentieel kan oplopen tot honderden miljarden euro's?
  • c. 
    De president van DNB heeft in zijn recente bijdrage in de Eerste Kamer toegegeven dat een 100 mld verlies door renteafdekking acceptabel is. Recente historie heeft laten zien dat deze €100 mld zelfs meer dan verdubbeld kan worden. Vindt u dit politiek acceptabel richting alle pensioenpremiebetalers die voor deze €100 mid meer dan 2,5 keer hun jaarpremie verliezen of 2,5 jaar hun pensioenuitkering zien verbranden?
  • d. 
    Accepteert u de mogelijke claims die door deelnemers kunnen worden opgeëist met grote financiële en reputatierisico's voor de overheid? Welke overwegingen gelden voor u om zich hierover geen zorgen te maken?
  • 13. 
    Wat is uw reactie op de brief van 14 organisaties van 3 oktober 2024 over de implementatie van de Wet toekomst pensioenen?8
  • a. 
    Bent u bereid om het invaren uit te stellen, ten minste tot na 2025?
  • b. 
    Bent u bereid om het recht op inhaalindexatie vast te stellen en te erkennen?

Vragen over afdekken renterisico:

  • 14. 
    Door de huidige methode van waardering en de overgang naar het nieuwe stelsel zijn pensioenfondsen in steeds grotere getale de renterisico's gaan afdekken.

Met de opgelopen rentestand heeft dat, volgens de antwoorden van de ministers, geleid tot ongekende verliezen bij de pensioenfondsen. Dat daartegenover een boekhoudkundige daling van de pensioenverplichtingen staat is mooi, maar het zijn harde verliezen tegenover boekhoudkundige winsten.

  • a. 
    Klopt het dat pensioenfondsen een groot ongedekt risico lopen op hogere rentestanden? Niet t.a.v. de dekkingsgraad, maar t.a.v. de vermogensontwikkeling?
  • 15. 
    Steeds meer economen verwachten dat zowel Trump als Harris een offensief budgettair beleid zullen gaan voeren, boven op het al veel te hoge begrotingstekort van dit moment (rond 7% BBP in 2024). Een ongekend hoog tekort, vooral wanneer rekening wordt gehouden met het feit dat er sprake is van hoogconjunctuur. De vrees is dat, bij de krappe arbeidsmarkt in de Verenigde Staten, dit snel tot een stijging van de inflatie kan of zal leiden.
  • a. 
    Wordt erkend dat het risico op hogere rentestanden reëel is?
  • b. 
    Wordt erkend dat de lange rente kan stijgen, ook wanneer centrale banken de (korte) rente verlagen?
  • c. 
    Wordt erkend dat verwachtingen of ramingen van lagere rentestanden in de nabije toekomst, door de markt gelogenstraft kunnen worden?
  • 16. 
    Omdat de Nederlandse pensioenfondsen in feite het opwaartse renterisico volledig open laten staan, is de kans groot dat de vermogensverliezen zeer fors zullen oplopen.
  • a. 
    Het lid van de 50PLUS-fractie vraagt hoe u kijkt naar dit grote vermogensrisico van de pensioenfondsen, rekening houdend met de actuariële werkelijkheid dat een goed pensioen voor zo'n 20% afhankelijk is van de pensioenpremie en voor maar liefst 80% van de vermogensopbrengsten?
  • b. 
    Klopt het dat de rente afdekking door pensioenfondsen, relatief groter is dan het percentage beleggingen in vastrentende waarden? Indien dit klopt, dan klopt het toch dat het rendement op zakelijke waarden zoals aandelen wordt gedempt of zelfs wordt opgeheven door de afdekking van renterisico's?
  • 17. 
    Gepensioneerden merken vrijwel niets van de enorm gestegen aandelenkoersen en vastgoedprijzen, want de pensioenfondsen verkopen aandelen en beleggen steeds meer in vastrentende waarden en verliezen alleen maar geld. Internationaal wordt met de nodige verbazing naar de slechte rendementen van Nederlandse pensioenfondsen gekeken. De timing om naar vastrentende waarden over te stappen kon en kan bijna niet slechter.
  • a. 
    Handelen de Nederlandse pensioenfondsen met een rentevisie?
  • b. 
    Wordt erkend dat pensioenfondsen in voorkomende gevallen stevige verliezen hebben geleden met het speculeren op een lagere dan wel op een hogere rente?
  • 18. 
    Klopt het dat het afdekken van rente risico's door pensioenfondsen, bijdraagt aan liquiditeit in de markt voor staatsobligaties en andere vastrentende waarden? Indien dit klopt, dan is het toch zo dat Europese overheden en centrale banken een (korte termijn) belang hebben bij veel risico afdekking, omdat hierdoor de obligatiemarkten actief ondersteunt worden? Is hier of kan hier sprake zijn van een perverse prikkel?
  • 19. 
    Als overheden en centrale banken een zeker belang hebben bij risico afdekking door pensioenfondsen omdat het zorgt voor liquiditeit op de obligatiemarkten, vraagt dit dan niet om een pensioentoezichthouder die dat 100% onafhankelijk kan benaderen?
  • 20. 
    Over de afgelopen vier jaar is er cumulatief sprake geweest van een inflatie van bijna 20%. De Nederlandse pensioenfondsen hebben in deze periode, door de verliezen op rentederivaten, de beursrally compleet gemist. Hierdoor zijn pensioenfondsen in reële termen 20% armer geworden.
  • a. 
    Wat is uw reactie op deze dramatische ontwikkeling?

Vragen van het lid van de OPNL-fractie:

Het lid van de OPNL-fractie heeft naar aanleiding van de eerdere twee schriftelijke overleggen,9 en gelet op de recente ontwikkelingen omtrent de transitie naar de Wet toekomst pensioenen, enkele vervolgvragen:

  • 1. 
    Het lid van de OPNL-fractie begrijpt dat het aan de pensioenfondsen en sociale partners is om de huidige pensioenopbouwers te compenseren voor de afschaffing van de doorsneesystematiek. Tegelijkertijd vangt dit lid veel signalen op van pensioenopbouwers en pensioenorganisaties die zich zorgen maken dat deze compensatie niet evenredig uitpakt. Recentelijk hebben daarom 14 pensioenorganisaties u opgeroepen om de bestaande rechten in 2025 niet in te varen.10
  • Kunt u reflecteren op de zorgen onder pensioenopbouwers en verschillende pensioenorganisaties? Welke rol ziet u hierin voor uzelf?
  • 2. 
    Daarnaast worden de hierboven genoemde zorgen versterkt doordat veel fondsen besluiten niet te indexeren in aanloop naar de transitie om de reserves aan te vullen. Hierdoor ontstaat het beeld dat de huidige pensioenopbouwers de kosten van de transitie naar het nieuwe stelsel dragen.
  • Kan er een maximum worden gesteld aan de transitiekosten die ten laste komen van de pensioendeelnemers?
  • Hoe ziet u erop toe dat de kosten van de transitie worden gespreid over meerdere generaties?
  • 3. 
    In 2025 zullen er, zoals het er nu naar uitziet, 14 fondsen invaren. In 2026 zijn dat er waarschijnlijk 74, in 2027 staan er 44 gepland en in 2028 wordt van 5 fondsen verwacht dat ze gaan invaren. Verreweg de meeste fondsen zijn dus van plan om in de jaren 2026 en 2027 in te varen.11
  • Kunt u toelichten hoe overbelasting van adviseurs (zoals actuarissen, accountants en IT-consultants) in 2026 en 2027 wordt voorkomen?
  • 4. 
    In de beantwoording van 26 april 2024 geeft de minister van APP aan dat zij de onderhandelende partijen had opgeroepen om zo veel mogelijk gehoor te geven aan het hoorrecht voor gepensioneerden en slapers.12 Uit de transitiemonitor blijkt echter dat slechts 25% van de werkgevers gebruik    heeft gemaakt van    het hoorrecht en slechts

één transitieplan naar aanleiding hiervan    is    aangepast.

  • Kunt u toelichten waarom er, ondanks de inspanningen vanuit het ministerie, in de praktijk amper gevolg wordt gegeven aan het hoorrecht van verenigingen van gepensioneerden en slapers?
  • 5. 
    De Europese Centrale Bank en de Amerikaanse FED hebben afgelopen maand voor het eerst in 2,5 jaar de rente verlaagd omdat    de    inflatie is gedaald naar de streefwaarde van 2 tot 3%. De verwachting    is    dat er komende    maanden (zowel in Europa als in de Verenigde Staten) verdere renteverlagingen zullen worden doorgevoerd.
  • Kunt u het effect van deze lagere rentestanden op de pensioenfondsen in kaart brengen? Zullen de pensioenfondsen in de toekomst wel voldoende houdbaar zijn? Kunt u in zijn beantwoording tevens ten minste één pensioenfonds noemen, dat als fonds net is ingevaren?
  • 6. 
    In de beantwoording van vraag 16 van het lid van de 50PLUS-fractie13 is aangegeven dat het niet verstandig is om een vloer van 2% rekenrente of een variabele rekenrente met een bandbreedte van 2% tot 3% te hanteren. In het verleden was er een groot verschil tussen enerzijds de gehanteerde rekenrente en anderzijds de jaarlijkse inleg van premies (in combinatie met de jaarlijkse uitbetaling van pensioenen plus rendement op beleggingen). Hierdoor steeg het pensioenvermogen jarenlang zelfs tot honderden miljarden, terwijl er niet geïndexeerd mocht worden voor de jaarlijkse algemene kostenstijgingen voor pensioengerechtigden. Het uiteindelijke resultaat hiervan was een koopkrachtverlies voor pensioengerechtigden tot wel 25%.
  • Kunt u toelichten hoe een vergelijkbare scheefgroei van vermogensopbouw kan worden voorkomen, nu een hogere rekenrente dan 2 procent onverstandig wordt genoemd?

De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid zien de beantwoording met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag binnen vier weken.

Dr. M.L. Vos

Voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid

BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaat Den Haag, 9 december 2024

Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van de leden van de fractie van BBB, 50PLUS en OPNL over de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel en het invaren (36067, BT) met als kenmerk 170746.153U.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Y.J. van Hijum

De leden van de vaste commissie voor Sociale zaken en Werkgelegenheid hebben met belangstelling kennisgenomen van uw antwoorden op de nadere vragen over de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel en het invaren.14 Naar aanleiding van deze beantwoording hebben de leden van de fracties van BBB, 50PLUS en OPNL nog een aantal nadere vervolgvragen.

Vragen van de leden van de BBB-fractie:

Voor hun vragen verwijzen de leden van de BBB-fractie tevens naar de beantwoording

d.d. 25 april 2024 van de toenmalig minister van APP.15 De leden van de BBB-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de gedachtewisselingen en hebben nog de volgende vervolgvragen:

Vraag 1

De aan het woord zijnde leden lezen (impliciet) in het antwoord van de minister van APP op vraag 3 van de leden van de BBB-fractie dat alle pensioengerechtigden erop vooruit zullen gaan in het nieuwe pensioenstelsel. Er wordt hier immers gesproken over indexaties voor gepensioneerden en over een beter pensioencontract voor jongere generaties.16 Kunt u bevestigen dat alle pensioengerechtigden (mutatis mutandis) erop vooruit zullen gaan na in- voering van de Wet toekomst pensioenen (Wtp)? Geldt dat ook voor de werkenden ouder dan 50 jaar met een pensioenregeling? Verschillen de risico's van een uiteindelijk goed/hoger pensioen tussen de verschillende generaties (gepensioneerden, oudere werknemers, jongere werknemers, nieuw toe te treden pensioendeelnemers)?

Antwoord 1

Eén van de doelstellingen van de Wet toekomst pensioenen (Wtp) is eerder perspectief op een koopkrachtig pensioen. Dit is georganiseerd met het behoud van risicodeling tussen generaties. De nieuwe pensioencontracten maken het mogelijk om een einde te maken aan de spagaat tussen het streven naar nominale zekerheid én een koopkrachtig pensioen waar pensioenuitvoerders in het oude stelsel mee te maken hadden. Gerealiseerd rendement komt bij de nieuwe contracten eerder beschikbaar voor het verhogen van de vermogens, respectievelijk de opgebouwde pensioenkapitalen. Pensioen gaat directer meebewegen met de ontwikkelingen van de economie met behoud van schokdempers om economische tegenvallers op te vangen. Dit betekent dat in voorspoedige tijden, er eerder geïndexeerd kan worden ten opzichte van het oude stelsel, en dat er in aanhoudende economische tegenspoed gekort zal moeten worden. Binnen de Wtp zijn er verschillende instrumenten die fondsen kunnen inzetten om opwaartse en neerwaartse schokken te dempen, passend bij hun deelnemerscollectief.

In de vraag waar door de leden van de BBB-fractie naar wordt verwezen, wordt gevraagd naar het deelnemersreferendum bij invaren, en of de bezwaren voorkomen kunnen worden door eisen te stellen aan het vereiste opkomstpercentage in totaliteit én per doelgroep van het pensioenfonds.

In het antwoord wordt ingegaan op de inrichting van het pensioenstelsel; een inrichting met sociale partners die afspraken maken in de arbeidsvoorwaardelijke fase en pensioenfondsbesturen die de verschillende belangen waarborgen en afwegen. Pensioen is en blijft een arbeidsvoorwaarde. Deze inrichting is gericht op het behartigen van de belangen van alle deelnemers en het borgen van de evenwichtigheid van de besluitvorming hierbij.

Door de besluitvorming collectief en decentraal in te richten worden de voor- en nadelen van het invaren zorgvuldig afgewogen. In het antwoord staat dat indien een referendum wordt gehouden, in welke vorm dan ook, dat kan leiden tot minder zekerheid over indexaties. Voor jongere generaties kan het leiden tot een langere wachttijd op een beter pensioencontract.

Vraag 2

We begrijpen dat het pensioenfondsen te alten tijde vrij staat om het nieuwe pensioenstelsel alleen voor (a) nieuwe pensioenrechten van bestaande deelnemers en voor (b) nieuwe deelnemers toe te passen en bestaande pensioenrechten dus niet in te varen. Klopt dit?

Antwoord 2

Als het pensioenfonds een verzoek tot invaren krijgt van de werkgever of sociale partners dan besluit het pensioenfonds in beginsel tot invaren tenzij het pensioenfonds concludeert dat invaren tot onevenwichtig nadeel zou leiden, in strijd is met de wet of onuitvoerbaar is. Hierbij betrekt het fonds ook de overweging hoe bij niet-invaren de doorsneecompensatie wordt gefinancierd. Kortom, er zijn dus gronden waarop een pensioenfonds kan besluiten om de opgebouwde aanspraken en rechten niet in te varen. De nieuwe pensioenregeling is dan alleen van toepassing op de nieuwe, nog op te bouwen pensioenrechten, zowel van de bestaande deelnemers als van nieuwe deelnemers. Voor de volledigheid dient opgemerkt te worden dat er geen nader onderscheid gemaakt kan worden tussen verschillende groepen. Het collectief vaart in of niet.

Vraag 3

De door uw geschetste risico's voor het Herstel- en Veerkrachtplan (hierna: HVP) hangen naar de leden van de BBB-fractie begrijpen met name samen met de het daadwerkelijk invoeren van de Wtp zonder dat al te grote wijzigingen in de mijlpalen worden aangebracht. Klopt dit?

Antwoord 3

Ja, dat klopt. De mijlpalen van de transitie zijn belangrijk om te behalen om aanspraak te kunnen maken op de voor Nederland gereserveerde middelen uit het Herstel- en Veerkracht Fonds (HVF).

Vraag 4

In het vervolg van voornoemd antwoord op vraag 3 wordt aangegeven: “Het niet behalen van mijlpalen of doelstellingen kan tot een korting leiden van miljoenen euro's, oplopend tot € 600 miljoen per niet (volledig en tijdig) behaalde mijlpaal of doelstelling, afhankelijk van het belang dat de Europese Commissie aan de tekortkoming hecht." Het gebruik van 'doelstelling(en)' leidt bij ons tot de volgende vraag. Speelt het geschetste 'HVP-risico' ook indien een (groot) deel van de pensioenfondsen uiteindelijk besluit om niet in te varen? Met andere woorden, ziet de in het kader van het HVP gemaakte afspraak alleen op nieuwe pensioenrechten?

Antwoord 4

De mijlpalen uit het Herstel- en Veerkrachtplan (HVP) zien op het aannemen van de Wet toekomst pensioenen, het indienen van transitieplannen, het indienen van implementatieplannen en goedgekeurde invaarbesluiten met een invaardatum per uiterlijk 1 januari 2027.

In het HVP, dat in samenspraak met de Tweede Kamer tot stand is gekomen, is opgenomen dat gedurende de overgangsperiode de nodige stappen worden ondernomen om bestaande pensioencontracten te wijzigen en pensioenactiva uit hoofde van bestaande pensioenovereenkomsten over te dragen naar het nieuwe systeem. Daarmee was het invaren van bestaande pensioenen altijd al doelstelling binnen het HVP, waarop de Europese Commissie zou oordelen. Bij het beoordelen van de mijlpalen en doelstellingen betrekt de Europese Commissie namelijk ook de toelichting van de maatregel. Dit betreft een integraal onderdeel van de beoordeling.

Vraag 5

Kunt u aangeven of alle pensioenfondsen de mijlpalen per 1 januari 2025 (arbeidsvoorwaardelijke fase afgerond en transitieplan gereed) zullen gaan halen?

Men heeft uiteraard nog enkele maanden tot het einde van dit jaar maar we nemen aan dat er hiervan nu wel een goed beeld bestaat. Hoeveel van de pensioenfondsen zullen deze beide mijlpalen gaan halen; 100%, 90% of een ander percentage? Wat zijn de redenen van het niet halen van de mijlpalen?

Antwoord 5

In de wetgeving is de richtinggevende mijlpaal opgenomen dat sociale partners transitieplannen voor pensioenfondsen voor 1/1/2025 hebben afgerond. In het HVP is opgenomen dat deze mijlpaal gerelateerd aan de publicatie van de pensioenregelingen is afgerond uiterlijk in het eerste kwartaal van 2025. Ik heb geen signalen ontvangen dat deze HVP-mijlpaal niet wordt gehaald.

Vragen van het lid van de 50PLUS-fractie:

Vragen over inhaalindexatie:

Vraag 1

Bent u bekend met de bijdrage van Jelle Mensonides van 25 september 2024, getiteld: “Pensioenvermogen invaren en claim inhaalindexering"?17

Antwoord 1

Ja, daar ben ik mee bekend. Ik kan het standpunt van de schrijver, dat onevenredig nadeel plaatsvindt vanwege ontneming dan wel onteigening waardoor strijd zou zijn met het eigendomsrecht, echter niet volgen. Dit heeft ermee te maken doordat artikel 129 Pw waar schrijver naar verwijst, toeziet op pensioenfondsen die (nog) niet zijn ingevaren. Zie ook mijn antwoord op vraag 6.

Vraag 2

Kunt u een overzicht geven van de omvang van de inhaalindexering bij de 10 grootste pensioenfondsen qua vermogen?

Antwoord 2

Hieronder geef ik in een overzicht een indicatie van de cumulatieve inhaalindexatie (cumulatieve indexatieachterstand) over de afgelopen 5 jaar. Zo heeft ABP volgens dit overzicht cumulatief over de afgelopen vijf jaar een achterstand in indexatie van 3,55% in 2023. De consumentenprijsindex (CPI) geeft het prijsverloop weer van een pakket goederen en diensten zoals dit gemiddeld wordt aangeschaft door alle huishoudens in Nederland. Dit cijfer wordt gebruikt om de inflatie weer te geven. In dit overzicht is de afgeleide inflatie gebruikt, waarbij product-gebonden belastingen en subsidies en consumptiegebonden belastingen buiten beschouwing worden gelaten. Echter, pensioenfondsen gebruiken verschillende consumentenprijsindexen voor het bepalen van de indexatie, daarom geeft dit overzicht een indicatie. Hieronder vindt u een overzicht van de indexeringen van de 10 grootste pensioenfondsen qua vermogen over de afgelopen 5 jaar:

 
   

ABP

PFZW

PMT

BPFBouw

Jaar

CPI

(afgeleid

)

Indexat ie

Achter

-stand

Indexat ie

Achter stand

Indexat ie

Achter stand

Indexat ie

Achter stand

2023

121,36

117,81

3,55

113,92

7,44

108,87

12,49

120,59

0,77

2022

117,83

114,35

3,48

108,7

9,13

105,49

12,34

117,64

0,18

2021

105,39

100

5,39

100

5,39

100

5,39

102,02

3,37

2020

102,82

100

2,82

100

2,82

100

2,82

100,26

2,56

2019

101,6

100

1,6

100

1,6

100

1,6

100,26

1,34

 

100

100

0

100

0

100

0

100

0

                   
   

PME

Beroepsvervoer over de weg

PGB

Detailhandel

Jaar

CPI

(afgeleid

)

Indexat ie

Achter

-stand

Indexat ie

Achter stand

Indexat ie

Achter stand

Indexat ie

Achter stand

2023

121,36

110,99

10,37

114,36

7

115,72

5,64

114,2

7,16

2022

117,83

107,49

10,34

106,33

11,5

110

7,83

110,55

7,28

2021

105,39

100

5,39

100

5,39

100

5,39

100,5

4,89

2020

102,82

100

2,82

100

2,82

100

2,82

100

2,82

2019

101,6

100

1,6

100

1,6

100

1,6

100

1,6

 

100

100

0

100

0

100

0

100

0

   

Shell

ABN AMRO

Bank

Jaar

CPI

(afgeleid

)

Indexat ie

Achter

-stand

Indexat ie

Achter stand

2023

121,36

122,57

-1,21

121,02

0,34

2022

117,83

117,52

0,31

112,47

5,36

2021

105,39

108,81

-3,42

105,7

-0,31

2020

102,82

103,63

-0,81

104,04

-1,22

2019

101,6

101,6

0

102,2

-0,6

 

100

100

0

100

0

Bron: DNB voor indexatie (Tabel 8.9 - Gegevens individuele pensioenfondsen, jaar) en CBS voor CPI, eigen berekening van indexatie-achterstand.

Vraag 3

Bij de invoering van het nFTK zijn volgens dit lid vanwege onterechte zorgen over de positie van de jongere deelnemers, in pensioenfondsen additionele voorwaarden gesteld voor indexering: de minimale beleidsdekkingsgraad werd verhoogd naar 110% en volledige indexatie werd pas mogelijk voorbij de TBI-grens die voor veel pensioenfondsen ligt bij een dekkingsgraad rond de 127% of hoger.18

  • a. 
    Bewijst de recente AmvB, die de bovengenoemde extra indexeringseisen heeft versoepeld, in overgang naar de transitie-FTK, achteraf dat die zorg inderdaad onterecht was?
  • b. 
    Indien u ontkennend op de vorige vraag heeft geantwoord, wat is dan de reden voor deze AmvB geweest?

Antwoord 3

Nee, in het transitie-FTK en het indexatie-AMvB zijn de indexeringseisen versoepeld voor pensioenfondsen die van plan zijn in te varen, vooruitlopend op de nieuwe contracten in de Wet toekomst pensioenen. In het nieuwe stelsel kunnen de pensioenen eerder worden verhoogd en hoeven minder buffers te worden aangehouden. Voor fondsen die niet invaren, gelden de regels van het oude stelsel, waarin een hogere mate van nominale zekerheid wordt nagestreefd.

Vraag 4

Het schrappen van de inhaalindexering bij het invaren betekent dat deelnemers de optie op een mogelijk toekomstige aanpassing van hun pensioenaanspraak en -uitkering, in één keer kwijtraken. Deze optie is financieel gezien geld waard en de hoogte ervan hangt onder andere samen met de volatiliteit en hoogte van de nominale rente en dekkingsgraad. Door geen voorrang te geven bij de compensatie van de inhaalindexering wordt bij het invaren de waarde van deze op- tie genegeerd. a. Wat is uw mening op dit punt?

  • b. 
    Bent u bereid er bij de sociale partners op aan te dringen dat meer prioriteit gegeven moet worden aan compensatie van de inhaalindexatie waar dit speelt bij invaren?

Antwoord 4

Bij de transitie naar de nieuwe contracten van de Wtp is het mogelijk om rekening te houden met indexatieachterstanden in het transitieplan. Sociale partners hebben de mogelijkheid deze doelstelling mee te nemen naast andere mogelijke doelstellingen zoals compensatie voor het afschaffen van de doorsneepremie en vulling van de reserves om tot een evenwichtige transitie te komen. Ik ga daar niet over. Het is aan sociale partners om de gewijzigde regeling en de transitie daar naar toe evenwichtig vorm te geven. In de Handreiking Evenwichtige Transitie, die door het ministerie van SZW gezamenlijk is opgesteld met sociale partners en vertegenwoordigers van ouderen- en jongerenorganisaties, is aangegeven dat inhaalindexatie een mogelijk doel kan zijn bij invaren. De handreiking is sinds 2023 beschikbaar via www.werkenaanonspensioen.nl.

Vraag 5

Worden naar uw mening de evenwichtigheidscriteria bij invaren niet geschonden wanneer sociale partners bij de vermogensverdeling voorrang geven aan het invullen van de reservebuffers en financiering van de kosten van het afschaffen van de doorsneepremie ten koste van compensatie van de inhaalindexering? Kunt u uw antwoord toelichten?

Antwoord 5

Eén van de doelen van de Wtp is om meer perspectief te bieden op een koopkrachtig pensioen. Daarnaast dient de transitie als geheel evenwichtig te zijn. Bij de transitie hebben sociale partners de mogelijkheid om indexatie-achterstanden mee te nemen naast andere mogelijke doelstellingen zoals compensatie voor het afschaffen van de doorsneepremie en vulling van de reserves om tot een evenwichtige transitie te komen. Kortom, het is niet aan mij om hier een oordeel over te geven, het is aan de sociale partners om de vermogensverdeling evenwichtig vorm te geven.

Vraag 6

Artikel 129, lid 1, van de Pensioenwet stelt dat geen onttrekking aan het eigen vermogen mag plaatsvinden zolang geen compensatie is toegepast over de niet gegeven voorwaardelijke toeslagen en uitkeringen over de laatste 10 jaar. DNB heeft destijds aangegeven dat hij dit artikel inderdaad zo heeft gelezen waardoor compensatie ten behoeve van de doorsneeproblematiek niet a priori ten laste van het eigen vermogen kan worden gebracht. Uw ambtsvoorganger heeft naar aanleiding van Kamervragen aangeven dat de Wtp daarin wel voorziet. Kunt u aangeven naar welke artikelen wordt gerefereerd? Hoe beoordeelt u deze situatie met de kennis van nu? Is het standpunt van DNB nog steeds dat geen onttrekkingen aan het Eigen Vermogen kunnen plaatsvinden als niet eerst de achterstallige indexatie (over de afgelopen 10 jaar) is gerealiseerd?

Antwoord 6

Zoals in de beantwoording op eerdere Kamervragen is aangegeven19, zijn in artikel 129 PW de voorwaarden voor terugstorting geregeld. Dit artikel is van toepassing op pensioenfondsen die (nog) niet zijn ingevaren en/of vastgestelde uitkeringen blijven uitvoeren. Als een pensioenfonds invaart, zal het vermogen van het pensioenfonds worden aangewend op basis van één van de wettelijk voorgeschreven omrekenmethoden en binnen de grenzen van de artikelen 150n en 150o Pensioenwet. Het pensioenfonds heeft daarin onder andere de keuze om initieel een compensatiedepot te vullen ten behoeve van compensatie als gevolg van de afschaffing van de doorsneepremie. Indien voor

19

compensatie gekozen wordt, wordt deze verleend aan deelnemers. Het gaat hier dus niet om een terugstorting aan de werkgever in de zin van artikel 129 PW.

Vraag 7

Wilt u in overleg met sociale partners nog eens wijzen op de ruimte die er binnen de bestaande premies is voor compensatie van de kosten van de doorsneeproblematiek, gegeven de voornemens tot premieverlaging die nu al circuleren?

Antwoord 7

Compensatie voor de doorsneesystematiek kan op verschillende manieren worden vormgegeven zoals ook is weergegeven in de Handreiking Evenwichtige Transitie die gezamenlijk met de sociale partners is opgesteld. Het is mogelijk hiervoor een compensatiedepot te vormen of via een opslag in de premie te financieren. De mate waarin compensatie wordt geboden voor het afschaffen van de doorsneesystematiek en de wijze van financiering is aan de sociale partners. Deze zal afhankelijk zijn van de specifieke situatie van het pensioenfonds en is onderdeel van de evenwichtige besluitvorming van de transitie.

Vraag 8

Bent u het eens met de opmerking dat een greep uit het eigen vermogen van pensioendeelnemers, gezien de aanzienlijke achterstand in indexering bij veel pensioenfondsen, opgevat wordt als gedwongen onteigening in de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel? Mogelijk gemaakt door de wetgever? Bent u het eens dat hiermee het vertrouwen in de wetgever wordt aangetast? Bent u bereid maatregelen te nemen, zoals een referendum over het invaren onder de deelnemers, om dit vertrouwen terug te winnen?

Antwoord 8

In de wetsbehandeling is toegelicht dat bij de transitie sprake is van regulering van het eigendomsrecht. Daarbij is voldaan aan de voorwaarden waaronder regulering is toegestaan. Dit is uitgebreid juridisch getoetst. Bij de transitie is voorzien in een standaard invaarpad. Indien sociale partners besluiten tot invaren is het aan sociale partners om te besluiten over de evenwichtige verdeling van het vermogen.

Bij de transitie is een aantal extra collectieve waarborgen gesteld die een evenwichtige transitie ondersteunen, zoals de beoordeling door zowel de sociale partners als het pensioenfonds op de evenwichtigheid en de weergave van de transitie-effecten in het transitieplan. Daarnaast maakt het hoorrecht onderdeel uit van die waarborgen. Een referendum over het invaren onder deelnemers past niet binnen een collectief besluitvormingsproces zoals dat met de Wtp is vormgeven

Vraag 9

Bent u bekend met de claimactie die grote financiële gevolgen kan hebben voor de overheid? Welke risico's verwacht u hiervan voor de overheid, voor de pensioenfondsen en voor de deelnemers?

Antwoord 9

Op 23 oktober jl. is het advies van prof. Peters inzake de juridische risico's van het invaren gepubliceerd.20 In mijn brief van 12 november 2024 aan de Tweede Kamer ben ik ingegaan op de juridische risico's van het invaren voor onder andere de overheid.21 Hierin is aangegeven dat de regering het met prof. Peters eens is dat de juridische risico's van het invaren voor de staat beperkt zijn. Voor wat betreft het aansprakelijk stellen van pensioenfondsen -en daarmee het collectief van deelnemers-deel ik de mening van prof. Peters dat veel zal afhangen van de specifieke omstandigheden en de bij de transitie gemaakte keuzes ten aanzien van de evenwichtige belangenafweging. Gelet op de reeds bestaande checks and balances binnen de huidige evenwichtige besluitvorming door pensioenfondsbesturen (wettelijke governancevereisten) alsook de extra waarborgen vanuit de Wtp (zoals wettelijke normen ten aanzien van vermogenstoedeling), zie ik op dit moment geen redenen om aan te nemen dat de transitie onevenwichtig zal gaan verlopen.

Als bijlage bij deze brief treft u een afschrift van mijn reactie aan de Tweede Kamer op de juridische analyse aan.

Vraag 10

In het transitieplan van het grootste Nederlandse pensioenfonds, ABP, is de volgende verdeling gemaakt. De sociale partners van dit pensioenfonds, met een maximale indexeringsachterstand van bijna 20%, achten een tegemoetkoming voor de indexeringsachterstand van 0,75% evenwichtig bij een beleidsdekkingsgraad van 110%. Als deze zou oplopen naar 125% zou maximaal 3% daarvoor beschikbaar worden gesteld. Dit is 7,5%, resp. 12% van het eigen vermogen. Acht u deze verdeling passend met het oog op een evenwichtige belangenafweging?

Antwoord 10

Sociale partners maken arbeidsvoorwaardelijke afspraken over de wijziging van de pensioenregeling en een evenwichtige transitie naar het nieuwe pensioenstelsel. Zij verantwoorden in het transitieplan waarom is gekozen voor de betreffende invulling van de pensioenregeling en waarom sprake is van een evenwichtige overstap hiernaartoe. Het is niet aan mij om een inhoudelijk oordeel te geven over de afspraken die sociale partners hebben gemaakt.

De wet biedt verschillende (aanvullende) waarborgen voor een evenwichtige belangenafweging. Zo beoordeelt het pensioenfonds of het de opdracht kan aanvaarden. Daarbij zal het pensioenfonds onder andere moeten bezien of het de pensioenregeling en eventuele extra verzoeken (invaren, inzet vermogen) kan uitvoeren met inachtneming van de evenwichtige belangenafweging en andere toepasselijke wet- en regelgeving, waaronder de gelijke behandelingswetgeving. Tot slot zijn er ten aanzien van invaren een zestal waarborgen tot een evenwichtige belangenafweging bij invaren opgenomen. Dit stelsel van collectieve vertegenwoordiging door sociale partners in samenspraak met het pensioenfonds, biedt adequate waarborgen voor een evenwichtige transitie.

Vragen over Financiële risico's pensioenfondsen bij invaren:

Vraag 11

De overgang van het FTK naar de Wtp gaat gepaard met aanzienlijke risico's. Vanuit een balansomgeving die in evenwicht kan worden gebracht door maatregelen aan beide zijden van de balans, wordt naar een asset only omgeving overgegaan, de individuele pensioenpotten.

Vraag 11a

EIOPA waarschuwt in zijn recente septemberpublicatie dat financiële instituten rekening moeten houden met de continue invloed van hoge rente en geopolitieke risico's. Voor de reële economie betekent dat herfinancieringskosten kunnen toenemen, alsmede de kansen op default. Voor pensioenfondsen kan dit betekenen dat de waarde van de matching portefeuille afneemt en cash-outflow op rentederivaten toenemen. Dit laatste levert liquiditeitsrisico's op waartegen EIOPA ook waarschuwt. Bent u het eens met de waarschuwing van EIOPA? Zo ja, hoe beoordeelt u dan de situatie van pensioenfondsen met betrekking tot invaren? Zijn deze risico's met het oog op de relatief korte periode vanwege invaren wel beheersbaar?

Antwoord 11a

Ik ben bekend met het EIOPA Consultatiedocument.22 Het gebruik van rentederivaten ter afdekking van renterisico, brengt inherent liquiditeitsrisico met zich. Pensioenfondsen dienen zich bewust te zijn van dit risico en hierop passende maatregelen te nemen. DNB heeft de sector guidance geboden in de “good practice beheersing liquiditeitsrisico" .23 In welke mate pensioenfondsen liquiditeitsrisico's lopen verschilt per pensioenfonds en is natuurlijk ook afhankelijk van hun risicohouding en de opbouw van hun deelnemersbestand.

Vraag 11b

Pensioenfondsbesturen zitten bekneld door de overgang van nFTK naar Wtp. Zolang niet wordt ingevaren geldt het oude regiem waarbij het neerwaartse renterisico groot is. Om dit risico te mitigeren hebben de pensioenfondsen de afgelopen jaren het renteafdekkingspercentage fors verhoogd zoals onderstaande grafiek laat zien (hierin is het gemiddelde van de 10 en 20-jaarsrente genomen en de renteafdekking gewogen met de technische voorziening per pensioenfonds op basis van de statistieken van DNB).

In het tweede kwartaal van 2024 is 2/3e van alle technische voorzieningen afgedekt tegen het neerwaartse renterisico (€850 mld). Elke 1%-punt rentemutatie kost of levert rond €150 mld op. Door de boekhoudkundige keuze van de korte termijn marktrente. Sommigen vergelijken het Nederlandse pensioenstelsel met een macro rentehedgefonds. Wat is uw oordeel?

Antwoord 11b

Doordat de Nederlandse pensioenfondsen (i) lange verplichtingen kennen en (ii) omvangrijk zijn in vergelijking met andere Europese landen is er een constante hoge vraag naar instrumenten om renterisico af te dekken. Om dit risico te beheersen maken pensioenfondsen veelvuldig gebruik van rentederivaten (renteswaps). Daarnaast zijn er twee ontwikkelingen die hebben bijgedragen aan hogere mate renteafdekking. Ten eerste een dynamisch renteafdekkingsbeleid; bij een hogere absolute rentestand zal er een hoger percentage rente worden afgedekt. Ten tweede blijken pensioenfondsen in aanloop naar de transitie binnen de bestaande kaders te derisken. Het renterisico verandert niet door de overgang naar de nieuwe contracten van de Wtp. DNB heeft de sector guidance geboden over de kaders voor dersiken in een Q&A over het derisken van het risicoprofiel voorafgaand aan moment van invaren.24 Pensioenfondsen hebben daarmee de mogelijkheid om zover als zij nodig achten zich in te dekken tegen het renterisico zoals dat bestaat in de waardering van de verplichtingen middels de rentetermijnstructuur zoals deze wordt gepubliceerd door DNB.

Vraag 11c

De volgende figuur geeft het rendement van de renteafdekking voor alle pensioenfondsen, gewogen naar vermogen. Duidelijk volgt hieruit dat de rente een plotselinge forse impact op het totale rendement kan hebben. Dit kan ook zo gebeuren in de komende jaren. Sinds 2019 is 30% van het behaalde pensioenrendement verloren gegaan aan de kosten van renteafdekking (sinds 2015 is dit 7%). Hoe beoordeelt u de afweging van het opwaartse en neerwaartse renterisico van pensioenfondsen vooruitlopend op het invaren vanuit het nieuwe WTP-regiem?

24

Antwoord 11c

Vastrentende waarden en rentederivaten worden door fondsen aangehouden om de blootstelling aan renterisico te beheersen. Bij het beschouwen van renterisico is het belangrijk om bij de impact van rentebewegingen zowel te kijken naar de bezittingen (beleggingen) als de verplichtingen (toekomstige pensioenuitkeringen). Een opwaartse rentebeweging heeft een negatieve impact op de bezittingen door lagere waardering / koersen. Echter, de verplichtingen nemen ook af in waarde, dit komt doordat de toekomstige pensioenuitkeringen worden verdisconteerd met de risicovrije rente om de waarde vandaag de dag te bepalen. Sterker nog, de waarde van verplichtingen daalt harder dan waarde van bezittingen. Hierdoor verbetert de financiële gezondheid van pensioenfondsen uitgedrukt in bijvoorbeeld de dekkingsgraad. Bij een neerwaartse beweging van de rente is het effect andersom. Vanuit risicobeheersing worden beide uitslagen beperkt om de gevoeligheid voor rentebewegingen te beperken. Met de overgang naar de Wtp blijft renterisico onverminderd belangrijk voor pensioenfondsen. Pensioenfondsen passen hier dan ook adequate beheersmaatregelen op toe.

Vraag 11d

Pensioenfondsen hebben andere verplichtingen dan een handelaar op de financiële handelsvloer die zijn neerwaartse renterisico kan afdekken en zich geen zorgen hoeft te maken over zijn opwaartse risico. Pensioenfondsen hebben daarentegen belang bij het voorkomen van het opwaartse renterisico omdat ze een koopkrachtambitie willen waarmaken die tenietgedaan kan worden door dit risico. Bent u het met deze afweging eens?

Antwoord 11d

Nee, ik ben het oneens met deze afweging. Pensioenfondsen stellen op basis van de risicohouding van hun deelnemers een strategisch beleggingsbeleid vast. In het strategisch beleggingsbeleid worden keuzes gemaakt over de mate van renteafdekking en de mate waarin inflatierisico's dienen te worden gemitigeerd. Deze afwegingen zullen verschillen per pensioenfonds afhankelijk van bijvoorbeeld de situatie waarin het pensioenfonds zich bevindt en de leeftijdsbouw van de deelnemerspopulatie. DNB houdt toezicht op de besluitvorming rondom het strategisch beleggingsbeleid. Voor een beter begrip van de afwegingen bij het renterisico verwijs ik naar mijn antwoord bij vraag 11c.

Vraag 12

Op basis van dezelfde DNB-statistieken kan worden berekend dat sinds 2015 (eerst bekende kwartaalcijfers) de volatiliteit van het jaarlijkse gemiddelde pensioenrendement van alle pensioenfondsen (gewogen naar vermogen) inclusief het rendement op de renteafdekking ruim 10% bedraagt en exclusief deze renteafdekking 5%. De kans dat deze volatiliteit inclusief de rente-hedge toeneemt is groot omdat het renteafdekkingspercentage nu hoger ligt dan in de afgelopen 9 jaar. Dit betekent dat in de jaren voorafgaand aan het invaren, de volatiliteit van het rendement en daarmee van het vermogen sterk kan toenemen. De enige risicobron die de wetgever zelf kan beïnvloeden is deze disconteringsfactor. Daarmee kan dit renterisico worden teruggebracht of geëlimineerd. Voor de relatief korte termijn van invaren van groot belang omdat een herstelperiode niet meer beschikbaar is. Hiervoor is politieke moed nodig en de bereidheid deze tijdelijke stap te zetten.

Vraag 12a

Bent u bereid deze stap te overwegen, om al dan niet tijdelijk over te gaan van een variabele naar een vaste disconteringsfactor (rekenrente) van bijvoorbeeld 2%?

Antwoord 12a

Ik ben niet bereid om voor fondsen die willen invaren een vloer in de rekenrente in te voeren. Het is niet verstandig om een dergelijke vloer te hanteren. Het als overheid opleggen van een vaste rente, betekent niet dat het feitelijke renterisico wordt teruggebracht of verdwijnt. Na de financiële crisis hebben we gezien dat de rente voor langere periodes bijvoorbeeld ook lager dan 2% kan zijn. In zo'n situatie zou dat, met de genoemde vloer, betekenen dat met een hogere rekenrente gerekend wordt dan de rente die feitelijk op de markt wordt vergoed. Dat zou ertoe leiden dat de hogere pensioenen als gevolg van de hogere rekenrente worden betaald door de jongere deelnemers in een pensioenfonds. De regels van toekomstbestendig indexeren hebben er in die periode juist voor gezorgd dat de pensioenen toen, maar ook in de toekomst, uitbetaald konden blijven worden.

Vraag 12b

Zo nee, accepteert de politiek dan een verlies van pensioenvermogen dat in een korte periode potentieel kan oplopen tot honderden miljarden euro's?

Antwoord 12b

Alleen de vermogenspositie van pensioenfondsen in ogenschouw nemen, geeft een te beperkt inzicht in de financiële gezondheid van pensioenfondsen. Pensioenfondsen keren immers geen vermogens uit, maar moeten toegezegde pensioenen nakomen. De actuele waarde van deze toegezegde pensioenen wordt bepaald door de hoogte van de rente. Tegenover het belegde vermogen staan dus pensioenverplichtingen. De dekkingsgraad geeft de verhouding daartussen weer.

Vraag 12c

De president van DNB heeft in zijn recente bijdrage in de Eerste Kamer toegegeven dat een 100 mld verlies door renteafdekking acceptabel is. Recente historie heeft laten zien dat deze €100 mld zelfs meer dan verdubbeld kan worden. Vindt u dit politiek acceptabel richting alle pensioenpremiebetalers die voor deze €100 mld meer dan 2,5 keer hun jaarpremie verliezen of 2,5 jaar hun pensioenuitkering zien verbranden?

Antwoord 12c

Voor een goed begrip van de werking van het renterisico verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 11c.

Vraag 12d

Accepteert u de mogelijke claims die door deelnemers kunnen worden opgeëist met grote financiële en reputatierisico's voor de overheid? Welke overwegingen gelden voor u om zich hierover geen zorgen te maken?

Antwoord 12d

Het beleggingsbeleid is een verantwoordelijkheid van pensioenfondsen. Binnen een paar pensioenfondsen zoals het ABP heeft de overheid de rol van werkgever en is vanuit die hoedanigheid vertegenwoordigd in het pensioenbestuur. De pensioenfondsbestuurders dienen te voldoen aan wettelijke eisen ten aanzien van betrouwbaarheid en geschiktheid. DNB houdt toezicht op het beleggingsbeleid van pensioenfondsen en zorgt voor een prudente vaststelling en uitvoering hiervan. De financiële en reputatierisico's zijn daarom beperkt voor de overheid.

Vraag 13

Wat is uw reactie op de brief van 14 organisaties van 3 oktober 2024 over de implementatie van de Wet toekomst pensioenen?6

  • a. 
    Bent u bereid om het invaren uit te stellen, ten minste tot na 2025?
  • b. 
    Bent u bereid om het recht op inhaatindexatie vast te stelten en te erkennen? Antwoord 13

Recent heb ik mijn reactie verzonden aan deze organisaties naar aanleiding van hun brief over de implementatie Wet toekomst pensioenen. U heeft, ter informatie, een afschrift van mijn brief ontvangen.25 Zoals in de verzamelbrief pensioenonderwerpen najaar 2024 is aangegeven, is het zeker mogelijk en verantwoord om in te varen in 2025.26 Uitstel vanuit de wetgever is dan ook niet aan de orde. De nieuwe pensioenwet is na een uitgebreide parlementaire behandeling per 1 juli 2023 in werking getreden. Betrokken partijen zijn voortvarend aan de slag en geven uitvoering aan de wet, waarbij ze de belangen van alle deelnemers betrekken. Bij de transitie naar de nieuwe contracten van de Wtp is het mogelijk om rekening te houden met indexatie-achterstanden in het transitieplan. Sociale partners hebben de mogelijkheid deze doelstelling mee te nemen naast andere mogelijke doelstellingen zoals compensatie voor het afschaffen van de doorsneepremie en vulling van de reserves om tot een evenwichtige transitie voor alle deelnemers te komen.

Vragen over afdekken renterisico:

Vraag 14

Door de huidige methode van waardering en de overgang naar het nieuwe stelsel zijn pensioen- fondsen in steeds grotere getale de renterisico's gaan afdekken. Met de opgelopen rentestand heeft dat, volgens de antwoorden van de ministers, geleid tot ongekende verliezen bij de pensioenfondsen. Dat daartegenover een boekhoudkundige daling van de pensioenverplichtingen staat is mooi, maar het zijn harde verliezen tegenover boekhoudkundige winsten.

  • a. 
    Klopt het dat pensioenfondsen een groot ongedekt risico lopen op hogere rentestanden? Niet t.a.v. de dekkingsgraad, maar t.a.v. de vermogensontwikkeling?

Antwoord 14

Pensioenfondsen moeten zorg dragen voor een levenslange pensioenuitkering. Om dit te bereiken beheersen zij renterisico's zowel aan de vermogenszijde als aan de verplichtingenzijde van hun balans. Een rentestijging heeft immers niet alleen implicaties voor hun belegd vermogen, maar ook voor de pensioenuitkeringen die zij hebben toegezegd. Een rentestijging betekent dat de waarde van toekomstige pensioenuitkeringen daalt omdat met een hogere rentevoet de toekomstige uitkeringsstroom wordt verdisconteerd. De dekkingsgraad die de verhouding weergeeft tussen pensioenverplichtingen en pensioenvermogen stijgt dan. Per saldo kent een pensioenfonds een risico dat de rente daalt, omdat een rentedaling tot een sterke stijging leidt van de waarde van de verplichtingen. Vandaar dat pensioenfondsen over het algemeen zich indekken voor een rentedaling.

Vraag 15

Steeds meer economen verwachten dat zowel Trump als Harris een offensief budgettair beleid zullen gaan voeren, boven op het al veel te hoge begrotingstekort van dit moment (rond 7% BBP in 2024). Een ongekend hoog tekort, vooral wanneer rekening wordt gehouden met het feit dat er sprake is van hoogconjunctuur. De vrees is dat, bij de krappe arbeidsmarkt in de Verenigde Staten, dit snel tot een stijging van de inflatie kan of zal leiden.

  • a. 
    Wordt erkend dat het risico op hogere rentestanden reëel is?
  • b. 
    Wordt erkend dat de lange rente kan stijgen, ook wanneer centrale banken de (korte) rente verlagen?
  • c. 
    Wordt erkend dat verwachtingen of ramingen van lagere rentestanden in de nabije toe- komst, door de markt gelogenstraft kunnen worden?

Antwoord 15

Voor mijn duiding van het risico van hogere rentestanden voor pensioenfondsen verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 14. Bij het inrichten van (strategisch) beleggingsbeleid wordt rekening gehouden met verschillende scenario's in de ontwikkeling van de korte en lange rente.

Vraag 16

Omdat de Nederlandse pensioenfondsen in feite het opwaartse renterisico volledig open laten staan, is de kans groot dat de vermogensverliezen zeer fors zullen oplopen.

  • a. 
    Het lid van de 50PLUS-fractie vraagt hoe u kijkt naar dit grote vermogensrisico van de pensioenfondsen, rekening houdend met de actuariële werkelijkheid dat een goed pensioen voor zo'n 20% afhankelijk is van de pensioenpremie en voor maar liefst 80% van de vermogensopbrengsten?
  • b. 
    Klopt het dat de rente afdekking door pensioenfondsen, relatief groter is dan het percentage beleggingen in vastrentende waarden? Indien dit klopt, dan klopt het toch dat het rendement op zakelijke waarden zoals aandelen wordt gedempt of zelfs wordt opgeheven door de afdekking van renterisico's?

Antwoord 16

Zoals ik reeds eerder heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 14 dient een pensioenfonds bij het opstellen van zijn beleggingsbeleid rekening te houden met risico's aan de verplichtingen- en vermogenszijde van zijn balans. Een eenzijdige focus op alleen de vermogensrisico's geeft een verkeerd beeld van welke risico's een pensioenfonds dient te beheersen om, zoals in de wet is vastgelegd, een levenslange uitkering mogelijk te maken.

Vraag 17

Gepensioneerden merken vrijwel niets van de enorm gestegen aandelenkoersen en vastgoed- prijzen, want de pensioenfondsen verkopen aandelen en beleggen steeds meer in vastrentende waarden en verliezen alleen maar geld. Internationaal wordt met de nodige verbazing naar de slechte rendementen van Nederlandse pensioenfondsen gekeken. De timing om naar vastrentende waarden over te stappen kon en kan bijna niet slechter.

  • a. 
    Handelen de Nederlandse pensioenfondsen met een rentevisie?
  • b. 
    Wordt erkend dat pensioenfondsen in voorkomende gevallen stevige verliezen hebben geleden met het speculeren op een lagere dan wel op een hogere rente?

Antwoord 17

Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 15. Bij het inrichten van (strategisch) beleggingsbeleid wordt rekening gehouden met verschillende scenario's in de ontwikkeling van de korte en lange rente.

Vraag 18

Klopt het dat het afdekken van rente risico's door pensioenfondsen, bijdraagt aan liquiditeit in de markt voor staatsobligaties en andere vastrentende waarden? Indien dit klopt, dan is het toch zo dat Europese overheden en centrale banken een (korte termijn) belang hebben bij veel risico afdekking, omdat hierdoor de obligatiemarkten actief ondersteund worden? Is hier of kan hier sprake zijn van een perverse prikkel?

Antwoord 18

Zoals weergegeven in het antwoord op vraag 11c kan het afdekken van renterisico op verschillende manieren plaatsvinden. Pensioenfondsen kunnen zich indekken door staatsobligaties en andere vastrentende waarden te kopen of door rentederivaten af te sluiten tegen een dalende rente. Tegelijkertijd is een positieve bijdrage aan de liquiditeit in de markt voor staatsobligaties en andere vastrentende waarden geen overweging in het toezicht. DNB is een onafhankelijke toezichthouder en de toezichtfunctie is gescheiden van de centrale bank functie.

Vraag 19

Als overheden en centrale banken een zeker belang hebben bij risico afdekking door pensioen- fondsen omdat het zorgt voor liquiditeit op de obligatiemarkten, vraagt dit dan niet om een pensioentoezichthouder die dat 100% onafhankelijk kan benaderen?

Antwoord 19

Ik verwijs naar het antwoord op vraag 18. DNB is een onafhankelijke toezichthouder op pensioenfondsen en verzekeraars. Suggesties dat dit niet zo zou zijn, wil ik met klem weerspreken.

Vraag 20

Over de afgelopen vier jaar is er cumulatief sprake geweest van een inflatie van bijna 20%. De Nederlandse pensioenfondsen hebben in deze periode, door de verliezen op rentederivaten, de beursrally compleet gemist. Hierdoor zijn pensioenfondsen in reële termen 20% armer geworden.

  • a. 
    Wat is uw reactie op deze dramatische ontwikkeling?

Antwoord 20

 
 

CPI afgeleid (CBS)

Pensioensector gemiddelde indexatie (gewogen per deelnemer)

Achterstan

d

2023

119,45

114,31

5,13

2022

115,97

110,66

5,31

2021

103,73

100,42

3,31

2020

101,20

100,06

1,14

 

100

100

0

Centraal moet staan wat de deelnemers aan pensioenuitkering hebben kunnen krijgen. In de afgelopen vier jaar, waarin de cumulatieve inflatie 19,5% was, hebben een groot aantal pensioenfondsen hun uitkeringen (gedeeltelijk) kunnen indexeren. Hiermee kon een groot deel van de inflatiestijging worden gecompenseerd. In de onderstaande tabel staat een overzicht van de inflatie en de nominale en reële indexatie van de afgelopen vier jaar.__

Bron: DNB voor indexatie (Tabel 8.9 - Gegevens individuele pensioenfondsen, jaar) en CBS voor CPI, eigen berekening van indexatie-achterstand.

Vragen van het lid van de OPNL-fractie

Het lid van de OPNL-fractie heeft naar aanleiding van de eerdere twee schriftelijke overleggen27, en gelet op de recente ontwikkelingen omtrent de transitie naar de Wet toekomst pensioenen, enkele vervolgvragen:

Vraag 1

Het lid van de OPNL-fractie begrijpt dat het aan de pensioenfondsen en sociale partners is om de huidige pensioenopbouwers te compenseren voor de afschaffing van de doorsneesystematiek. Tegelijkertijd vangt dit lid veel signalen op van pensioenopbouwers en pensioenorganisaties die zich zorgen maken dat deze compensatie niet evenredig uitpakt. Recentelijk hebben daarom 14 pensioenorganisaties u opgeroepen om de bestaande rechten in 2025 niet in te varen.28

  • Kunt u reflecteren op de zorgen onder pensioenopbouwers en verschillende pensioenorganisaties? Welke rol ziet u hierin voor uzelf

Antwoord 1

Recent heb ik mijn reactie verzonden aan deze organisaties naar aanleiding van hun brief over de implementatie Wet toekomst pensioenen. U heeft, ter informatie, een afschrift van mijn brief ontvangen.29 Tevens verwijs ik naar mijn antwoord op de vraag 13 van de leden van de 50-Plus-fractie.

Vraag 2

Daarnaast worden de hierboven genoemde zorgen versterkt doordat veel fondsen besluiten niet te indexeren in aanloop naar de transitie om de reserves aan te vullen. Hierdoor ontstaat het beeld dat de huidige pensioenopbouwers de kosten van de transitie naar het nieuwe stelsel dragen.

  • • 
    Kan er een maximum worden gesteld aan de transitiekosten die ten laste komen van de pensioendeelnemers?
  • • 
    Hoe ziet u erop toe dat de kosten van de transitie worden gespreid over meerdere generaties?

Antwoord 2

Een pensioenfonds richt zijn organisatie zodanig in dat deze een beheerste en integere bedrijfsvoering waarborgt. Het is aan het pensioenfondsbestuur om daarbinnen het beleid te bepalen en de transitie op evenwichtige wijze vorm te geven rekening houdend met de belangen van de bij het pensioenfonds betrokken deelnemers, gewezen deelnemers, de pensioengerechtigden en de werkgever. Vervolgens heeft het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan de bevoegdheid een oordeel te geven over het handelen van het bestuur. Het oordeel omvat in ieder geval een oordeel over de gemaakte uitvoeringskosten.

Daarnaast dient opgemerkt te worden dat in de Memorie van Toelichting van de Wet toekomst pensioenen is aangegeven dat de incidentele regeldruk voor pensioenfondsen wordt geraamd op een gemiddeld bedrag van naar verwachting € 200 mln. per jaar voor een periode van vijf jaar. Het is aan het fonds om de kosten zo laag mogelijk te houden, want deze kosten komen ten laste van alle deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden. Deze kosten worden daarmee gespreid over meerdere generaties. Uit het meest recente onderzoek van Bell naar uitvoeringskosten bij pensioenfondsen blijkt dat de totale pensioenbeheerskosten in 2023 met 145 miljoen zijn gestegen.30 Als redenen voor de kostenstijging worden vaak de gestegen advieskosten genoemd, met name in het kader van de Wet toekomst pensioenen. Deze kostenstijging pakt daarmee lager uit dan geraamd.

Vraag 3

In 2025 zullen er, zoals het er nu naar uitziet, 14 fondsen invaren. In 2026 zijn dat er waarschijnlijk 74, in 2027 staan er 44 gepland en in 2028 wordt van 5 fondsen verwacht dat ze gaan invaren. Verreweg de meeste fondsen zijn dus van plan om in de jaren 2026 en 2027 in te varen.31

  • • 
    Kunt u toelichten hoe overbelasting van adviseurs (zoals actuarissen, accountants en IT-consultants) in 2026 en 2027 wordt voorkomen?

Antwoord 3

Er wordt in de transitieperiode een groot beroep gedaan op de sector. Om de uitvoering tegemoet te komen en de haalbaarheid van de transitie te borgen heb ik het onafhankelijk advies van de regeringscommissaris opgevolgd om de tussenliggende mijlpaal van 1 juli 2025 te dynamiseren.32

Met de mijlpaal van 1 juli 2025 moeten alle pensioenfondsen in principe klaar zijn met het implementatieplan. Dat betekent dat al het voorbereidende werk voor het implementatieplan al afgerond moet zijn. Op uitvoeringsprofessionals, waaronder financiële, actuariële en juridische advisering, ICT en ook op verantwoordings- en belanghebbendenorganen komt in dit proces veel werk af. Daarbij moeten zij vaak meerdere pensioenfondsen, in verschillende fasen van de transitie, adviseren. De tussenliggende mijlpaal van 1 juli 2025 kan zorgen voor onnodige tijdsdruk, en daarmee onnodige belasting voor uitvoeringsprofessionals en interne fondsbesluitvorming voor de fondsen die later dan 1 juli 2026 willen invaren.

Kortom, de mijlpaal van 1 juli 2025 zorgt voor veel druk in de keten, dat in principe gespreid zou kunnen worden als de datum van indiening van de plannen dichter bij de invaardatum ligt. In de nota naar aanleiding van het verslag van het wetsvoorstel verlenging van de pensioentransitie heb ik dan ook aangekondigd de tussenliggende mijlpaal van 1 juli 2025 te dynamiseren tot een scenario waarbij implementatie- en communicatieplannen en de invaarmelding uiterlijk 12 maanden voor de beoogde invaardatum ingediend moeten worden bij de toezichthouder.33 Met deze flexibilsering wordt de druk in de tijd gespreid.

Vraag 4

In de beantwoording van 26 april 2024 geeft de minister van APP aan dat zij de onderhandelende partijen had opgeroepen om zo veel mogelijk gehoor te geven aan het hoorrecht voor gepensioneerden en slapers.34 Uit de transitiemonitor blijkt echter dat slechts 25% van de werkgevers gebruik heeft gemaakt van het hoorrecht en slechts één transitieplan naar aanleiding hiervan is aangepast.

  • Kunt u toelichten waarom er, ondanks de inspanningen vanuit het ministerie, in de praktijk amper gevolg wordt gegeven aan het hoorrecht van verenigingen van gepensioneerden en slapers?

Antwoord 4

Als (extra) waarborg voorziet de Wtp in een hoorrecht voor verenigingen van pensioengerechtigden en voor verenigingen van gewezen deelnemers op het transitieplan. Voor het hoorrecht uitgeoefend kan worden, zijn verenigingen aan zet. Zij moeten richting de sociale partners of de werkgever aangeven van dit hoorrecht gebruik te willen maken en dat zij voldoen aan de in het besluit gestelde eisen aan de verenigingen. Het is vervolgens aan de sociale partners om het hoorrecht vorm te geven en verenigingen te informeren over het tijdspad. Sociale partners dienen deze verengingen hiervoor tijdig de gelegenheid te bieden zodat de inbreng nog van invloed kan zijn op de inhoud van het transitieplan en de daarin verantwoorde keuzes. Sociale partners geven vervolgens aan wat met het oordeel is gedaan.

Hierbij wil ik opmerken dat het enkele feit dat de adviezen van een hoorrechtvereniging niet hebben geleid tot aanpassen van een transitieplan, los staat van de effectiviteit van het hoorrecht. Sociale partners moeten immers in de besluitvorming de evenwichtigheid toetsen en bezien daarin ook de belangen van de gewezen deelnemers en gepensioneerden. Voorgaande kan dus ook betekenen dat gewezen deelnemers en gepensioneerden zich voldoende vertegenwoordigd hebben gevoeld door de sociale partners, waardoor er geen gebruik is gemaakt van het hoorrecht.

De belangenafweging door sociale partners kan uiteindelijk anders uitpakken dan die van deze verenigingen. Sociale partners behartigen immers de belangen van zowel de actieve werknemers als die van de gewezen deelnemers en gepensioneerden. De hoorrechtverenigingen bevatten alleen gewezen deelnemers of gepensioneerden. In een gesprek dat ik met vertegenwoordigers van de sociale partners, ouderenbonden en een aantal pensioenfondsen heb gehad, is er een aantal succesfactoren geïdentificeerd. Eén daarvan is het tijdig betrekken van de verenigingen van gepensioneerden, en zorgdragen dat er een goed inhoudelijk gesprek plaats kan vinden. Voor een verdere analyse van het hoorrecht verwijs ik u naar de verzamelbrief pensioenonderwerpen najaar 2024 waar uw Kamer recent een afschrift van heeft ontvangen.35

Vraag 5

De Europese Centrale Bank en de Amerikaanse FED hebben afgelopen maand voor het eerst in 2,5 jaar de rente verlaagd omdat de inflatie is gedaald naar de streefwaarde van 2 tot 3%. De verwachting is dat er komende maanden (zowel in Europa als in de Verenigde Staten) verdere renteverlagingen zullen worden doorgevoerd.

  • Kunt u het effect van deze lagere rentestanden op de pensioenfondsen in kaart brengen? Zullen de pensioenfondsen in de toekomst wel voldoende houdbaar zijn? Kunt u in zijn beantwoording tevens ten minste één pensioenfonds noemen, dat als fonds net is ingevaren?

Antwoord 5

De verwachte renteverlaging is reeds verdisconteerd in de rentetermijnstructuur, dit is namelijk gebaseerd op de marktverwachting. Het effect van rentetermijnstructuur op de financiële positie van pensioenfondsen is afhankelijk van de startpositie van het pensioenfonds en de mate waarin het renterisico is afgedekt. DNB ziet toe op de financiële positie van pensioenfondsen. Zoals u verder bekend zal zijn, is de verwachting dat de eerste pensioenfondsen op 1 januari 2025 zullen invaren.

Vraag 6

In de beantwoording van vraag 16 van het lid van de 50PLUS-fractie11 is aangegeven dat het niet verstandig is om een vloer van 2% rekenrente of een variabele rekenrente met een bandbreedte van 2% tot 3% te hanteren. In het verleden was er een groot verschil tussen enerzijds de gehanteerde rekenrente en anderzijds de jaarlijkse inleg van premies (in combinatie met de jaarlijkse uit- betaling van pensioenen plus rendement op beleggingen). Hierdoor steeg het pensioenvermogen jarenlang zelfs tot honderden miljarden, terwijl er niet geïndexeerd mocht worden voor de jaarlijkse algemene kostenstijgingen voor pensioengerechtigden. Het uiteindelijke resultaat hiervan was een koopkrachtverlies voor pensioengerechtigden tot wel 25%.

  • a. 
    Kunt u toelichten hoe een vergelijkbare scheefgroei van vermogensopbouw kan worden voorkomen, nu een hogere rekenrente dan 2 procent onverstandig wordt genoemd?

Antwoord 6

Het vermogen van een pensioenfonds moet altijd in verhouding worden gezien tot zijn verplichtingen, wat tot uitdrukking komt in de dekkingsgraad. Ik herken het beeld niet van scheefgroei van vermogensopbouw, omdat de financiële positie van pensioenfondsen moet worden beoordeeld op basis van de dekkingsgraad. In de dekkingsgraad komt de verhouding tussen verplichtingen en bezittingen tot uitdrukking. De nieuwe pensioencontracten bieden meerdere mogelijkheden om het inflatierisico te beperken en bieden daarmee meer mogelijkheden om pensioenuitkeringen te laten meegroeien met inflatie. Zo is er de mogelijkheid van een afslag op het projectierendement waardoor de pensioenuitkering in de toekomst makkelijker kan meegroeien met inflatie, de inzet van het directe beschermingsrendement en de inzet van de solidariteits-/risicodelingsreserve om onverwachte inflatie op te vangen. Daarnaast kunnen overrendementen eerder worden ingezet om inflatie te compenseren en daarmee het perspectief op een koopkrachtig pensioen te vergroten.

27

1

   Samenstelling:

Heijnen (BBB), Griffioen (BBB), Van Gasteren (BBB), Van Wijk (BBB), Vos (GroenLinks-PvdA (voorzitter), Ramsodit (GroenLinks-PvdA), Van Gurp (GroenLinks-PvdA), Fiers (GroenLinks-PvdA), Roovers (GroenLinks-PvdA), Petersen (VVD), Geerdink (VVD), Van Ballekom (VVD), Bakker-Klein (CDA), Bovens (CDA), Moonen (D66) (ondervoorzitter), Belhirch (D66), Bezaan (PVV), Koffeman (PvdD), Nanninga (JA21), Van Apeldoorn (SP), Huizinga-Heringa (CU), Van den Oetelaar (FVD), Schalk (SGP), Perin-Gopie (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL)

2

   Kamerstukken I 2023/2024, 36067, BT.

3

   Kamerstukken I 2023/2024, 36067, BT.

4

   Kamerstukken I 2023/2024, 36067, BP.

5

   Kamerstukken I 2023/2024, 36067, BP, p.10

6

   Ter inzage bij de griffie.

7

   Het structurele verschil tussen het verwachte rendement en de risicovrije nominale marktrente kan een bijdrage leveren aan het realiseren van de reële koopkrachtambitie. In aanloop naar nFTK in 2014 speelde de discussie over generatienadeel voor jongeren onder kapitaaldekking en lage rekenrente een grote rol; in de perceptie zouden zij een slechte pensioenverwachting hebben. Dit is mede de reden voor de TBI-maatregel.

Het tegendeel is echter waar: een zeer lage marktrente maakt indexeren moeilijk bereikbaar gegeven de hoge rentegevoeligheid van de dekkingsgraad. Er is dan een grote bijdrage vanuit risicovollere beleggingen nodig; dat proces kan jarenlang duren. Percepties hebben toentertijd een belangrijke rol gespeeld met als gevolg dat reële pensioenuitkeringen voor gepensioneerden en toeslagen voor actieve deelnemers zijn uitgehold en het nominale pensioenvermogen verder is opgelopen. Vanuit verschillende partijen, zoals onder andere Zorg & Welzijn en vakbeweging, is toentertijd opgemerkt dat deze opeenstapeling van prudente zekerheidseisen een overkill betekent.

8

Ter inzake gelegd onder griffienummer 170746.151, tevens raadpleegbaar via: https://kbolimburg.nl/wp-content/uploads/2024/10/Brief-aan-minister-Van-Hijum.pdf

9

   Kamerstukken I 2023/2024, 36067, BP en Kamerstukken I 2023/2024, 36067, BT.

10

   Zie voetnoot 5. Ibid.

11

   Kamerstukken I 2023/2024, 36067, BR.

12

   Kamerstukken I 2023/2024, 36067, BP, p.14.

13

   Kamerstukken I 2023/2024, 36067, BT, p.16.

14

   Kamerstukken I 2023/2024, 36067, BT

15

   Kamerstukken I 2023/2024, 36067, BP

16

   Kamerstukken I 2023/2024, 36067, BP, p.10

17

Ter inzage bij de griffie

18

Het structurele verschil tussen het verwachte rendement en de risicovrije nominale marktrente kan een bijdrage leveren aan het realiseren van de reële koopkrachtambitie. In aanloop naar nFTK in 2014 speelde de discussie over generatienadeel voor jongeren onder kapitaaldekking en lage rekenrente een grote rol; in de perceptie zouden zij een slechte pensioenverwachting hebben. Dit is mede de reden voor de TBI-maatregel. Het tegendeel is echter waar: een zeer lage marktrente maakt indexeren moeilijk bereikbaar gegeven de hoge rentegevoeligheid van de dekkingsgraad. Er is dan een grote bijdrage vanuit risicovollere beleggingen nodig; dat proces kan jarenlang duren. Percepties hebben toentertijd een belangrijke rol gespeeld met als gevolg dat reële pensioenuitkeringen voor gepensioneerden en toeslagen voor actieve deelnemers zijn uitgehold en het nominale pensioenvermogen verder is opgelopen. Vanuit verschillende partijen, zoals onder andere Zorg & Welzijn en vak- beweging, is toentertijd opgemerkt dat deze opeenstapeling van prudente zekerheidseisen een overkill betekent.

19

Aanhangsel van de handelingen II, vergaderjaar 2023-2024, nr. 2136

20

   Kamerstukken II 2024/25, 32043, nr. 664

21

   Kamerstukken II 2024/25, 32043, nr. 668

22

   CP on draft Opinion on supervision of IORP liquidity risk management (europa.eu)

23

   good-practice-beheersing-liquiditeitsrisico.pdf (dnb.nl)

24

Q&A Derisking risicoprofiel voorafgaand aan moment van invaren | De Nederlandsche Bank

25

   Kamerstukken II 2024/2025, 32 043, nr. 666, bijlage 1

26

   Kamerstukken II 2024/2025, 32 043, nr. 666

27

   Kamerstukken I 2023/2024, 36067, BP en Kamerstukken I 2023/2024, 36067, BT

28

   Zie voetnoot 5. Ibid.

29

   Kamerstukken II 2024/2025, 32 043, nr. 666

30

   Bell PCA, 'Werk in uitvoering bij pensioenfondsen 2024', www.bellpca.com

31

   Kamerstukken I 2023/2024, 36067, BR

32

   Tussentijds advies van de regeringscommissaris pensioenen

33

   Kamerstukken II 2024/25, 36 578, nr. 6

34

   Kamerstukken I 2023/2024, 36067, BP, p.14

35

   Kamerstukken II 2024/2025, 32 043, nr. 666


3.

Bijlagen

 
 
 

4.

Meer informatie

 

5.

EU Monitor

Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.

De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.