Verslag van een nader schriftelijk overleg met de staatssecretaris Rechtsbescherming over de toezegging Juridische acties belangenorganisaties - Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (VI) voor het jaar 2022

Dit verslag van een schriftelijk overleg is onder nr. AP toegevoegd aan wetsvoorstel 35925 VI - Vaststelling begroting Justitie en Veiligheid 2022 i.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (VI) voor het jaar 2022; Verslag van een nader schriftelijk overleg met de staatssecretaris Rechtsbescherming over de toezegging Juridische acties belangenorganisaties
Document­datum 15-01-2025
Publicatie­datum 15-01-2025
Nummer KST1178837
Kenmerk 35925 VI, nr. AP
Externe link origineel bericht
Originele document in PDF

2.

Tekst

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2024-2025

 

35 925 VI

Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (VI) voor het jaar 2022

AP

VERSLAG VAN EEN NADER SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 14 januari 2025

De leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid1 hadden in haar commissievergadering van 24 september 2024 kennisgenomen van de brief van 18 juni 2024 met antwoorden op de vragen over toezegging T03473 Juridische acties belangenorganisaties.2

Naar aanleiding hiervan is op 1 oktober 2024 een brief gestuurd aan de staatssecretaris Rechtsbescherming.

De staatssecretaris heeft op 14 januari 2025 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde nader schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid,

Karthaus

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de staatssecretaris Rechtsbescherming

Den Haag, 1 oktober 2024

De leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid hebben in haar commissievergadering van 24 september 2024 kennisgenomen van de brief van 18 juni 2024 met antwoorden op de vragen over toezegging T03473 Juridische acties belangenorganisaties.3 De leden van de fractie van de SGP hebben naar aanleiding daarvan nog enkele vervolgvragen. De leden van de fracties van de BBB en JA21 sluiten zich aan bij de vragen.

De leden van de fractie van de SGP lezen in de Tweede Kamerbrief van 17 april 20234 dat belangenorganisaties dienen te voldoen aan de vereisten die zijn neergelegd in artikel 3:305a BW en dat daarin al eisen worden gesteld aan de representativiteit van belangenorganisaties, bijvoorbeeld als het gaat om een beperkt financieel belang bij de ingestelde vordering. De leden vragen zich af of in de praktijk juridische procedures door sommige maatschappelijke partijen worden benut om tot een zo hoog mogelijke dwangsombetaling te komen. Acht u het aannemelijk dat belangenorganisaties, of zij ideëel van aard zijn of niet, evenzeer door het starten van juridische procedures trachten een bepaald financieel voordeel te behalen?

Daarnaast lezen de leden van de fractie van de SGP lezen in de Tweede Kamerbrief van 16 januari 20245 het volgende: 'Het collectief actierecht is een instrument om te komen tot handhaving van in wetten en verdragen aan personen toegekende materiële rechten. Het instrument schept zelf geen materieelrechtelijke aanspraken.'. In de brief wordt verwezen naar het primaat van de wetgever om rechtsnormen te codificeren en dat rechterlijke uitspraken niet het materiële recht moeten (kunnen) wijzigen. De leden van de SGP-fractie zien hier een discrepantie met de huidige praxis. Wat de leden betreft kunnen vorderingen van ideële organisaties ook gaan om wettelijke normen die niet aan personen of organisaties zijn toegekend. Zo ging het in de Urgenda-zaak om een wettelijke norm die een politiek besluit betrof, en niet een wettelijke norm die een materieel recht bevat. Hoe kan deze discrepantie met de huidige praxis worden weggenomen? Op welke wijze wordt op dit moment getoetst of een belang waarvoor een ideële belangenorganisatie opkomt daadwerkelijk 'rechtens te beschermen' of een 'aan personen toegekend materieel recht' is? Bent u het met de leden eens dat de ontvankelijkheid van een belanghebbende mede moet worden getoetst aan de aard van de vordering, en dat, indien een vordering wordt ingesteld op grond van een wettelijke norm die niet een aan personen toegekend materieel recht bevat, de betreffende indiener van rechtswege niet ontvankelijk is?

Binnen de democratische rechtsstaat gelden waarborgen voor alle staatsburgers met betrekking tot de totstandkoming van wetgeving. Politieke besluiten die als norm in de wet worden vastgelegd, maar niet een aan personen toegekend materieel recht bevat, moeten, wat de leden van de fractie van de SGP betreft, terughoudend door de rechter worden getoetst. Kunt u, indien toch door een persoon of belangenorganisatie wordt verzocht om een nieuwe wettelijk norm die niet een aan de indiener toegekend materieel recht bevat, aangeven of in een dergelijke juridische procedure dezelfde democratische waarborgen gelden als bij de totstandbrenging van de wettelijke norm door de wetgevende macht? Op welke wijze zijn de belangen van burgers die niet bij de juridische procedure zijn betrokken op democratische wijze afgewogen bij rechterlijke uitspraken die een politiek besluit bevatten?

Verder vragen de leden van de SGP-fractie zich af of u bereid bent om te onderzoeken hoe juridisch kan worden verankerd dat de rechtsprekende macht niet zelf een nieuwe norm, niet zijnde een aan personen toegekend materieel recht, stelt.

o Bijvoorbeeld door vorderingen op grond van een wettelijk norm die niet een aan personen toegekend materieel recht bevat van rechtswege niet ontvankelijk te verklaren, of;

o een expliciete opdracht in de wet te stellen dat, indien de rechtsprekende macht het wenselijk acht dat wel een nieuwe norm wordt gesteld, dit tenminste terug te leggen bij de wetgevende macht; De leden vragen zich tot slot af of u bereid bent om de vraag hoe andere landen omgaan met vorderingen van ideële belangenorganisaties op grond van wettelijke normen die niet een aan personen toegekend materieel recht bevatten, mee te nemen in het onderzoek naar aanleiding van de evaluatie van de WAMCA.

De leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid zien uw reactie - bij voorkeur binnen vier weken - met belangstelling tegemoet.

Mr. B.O. Dittrich

Voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid

BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS RECHTSBESCHERMING

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 januari 2025

Uit de brief van de voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid van uw Kamer van 1 oktober 2024 volgt dat de leden van de fractie van de SGP nog enkele vragen hebben naar aanleiding van de brief van 18 juni 2024 van de voormalig Minister voor Rechtsbescherming. In die brief beantwoordt hij vragen over de toezegging T03473 Juridische acties belangenorganisaties. De leden van de fracties van de BBB en JA21 sluiten zich bij de vervolgvragen van de leden van de SGP-fractie aan. Hieronder ga ik op de vragen in.

In de brief vragen de leden van de SGP-fractie zich allereerst af of in de praktijk juridische procedures door sommige maatschappelijke partijen worden benut om tot een zo hoog mogelijke dwangsombetaling te komen. De leden vragen of ik het aannemelijk acht dat belangenorganisaties door het starten van juridische procedures trachten een bepaald financieel voordeel te behalen.

Ik ga er bij de beantwoording vanuit dat in de vraag met juridische procedures wordt gedoeld op civiele collectieve acties als bedoeld in artikel 3:305a van het Burgerlijk Wetboek (BW). In een civiele procedure kan alleen een dwangsom worden opgelegd als de rechter de gedaagde veroordeelt tot een gebod of verbod of een bevel (artikel 3:296 BW). De dwangsom dient daarbij ter verzekering van de nakoming van de veroordeling door de rechter.6 Het doel van een collectieve actie is de nakoming van een eventueel gebod, verbod of bevel door de daartoe veroordeelde partij. Pas als degene tegen wie het gebod of verbod zich richt, niet voldoet aan die veroordeling, wordt de dwangsom verbeurd (zie artikel 611a e.v. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, Rv). Daarnaast is in de WAMCA wettelijk vastgelegd dat een belangenorganisatie niet-ontvankelijk is als het bestuur rechtstreeks of middellijk een winstoogmerk heeft. Ik acht het daarom niet aannemelijk dat een belangenorganisatie door het starten van een collectieve actie tracht te komen tot een zo hoog mogelijke dwangsombetaling.

De leden van voornoemde fracties hebben daarnaast een aantal vragen over de toetsing van de ontvankelijkheid van een belangenorganisatie en over de afbakening tussen de rol van de wetgever en de rol van de rechterlijke macht bij collectieve acties als bedoeld in artikel 3:305a BW. Ook verzoeken de leden van deze fracties mij om in het evaluatieverzoek van de Wet afhandeling massaschade in collectieve actie (WAMCA) een aanvullende rechtsvergelijkende vraag mee te nemen.

De leden van de SGP-fractie refereren in hun vragen al aan het evaluatieonderzoek van de WAMCA. Dit onderzoek is momenteel gaande. Het onderzoek wordt verricht aan de hand van twee hoofdvragen. Dit betreft allereerst de hoofdvraag over de werking van de wettelijke regeling die centraal staat bij iedere wetsevaluatie, in casu de WAMCA. In het licht van de moties Stoffer7 en van Dijk8 is dit onderzoek aangevuld met een rechtsvergelijkend onderzoek met een tweede hoofdvraag. Daarin staat centraal hoe de Nederlandse mogelijkheden en procesrechtelijke regels voor belangenorganisaties om een algemeenbelangactie tegen de overheid te starten zich verhouden tot de mogelijkheden en procesrechtelijke regels in een aantal ons omringende landen. Daarbij kijken de onderzoekers ook naar de verhouding tot het EVRM en het Verdrag van Aarhus. Ik zal de brief van de voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid bij de onderzoekers onder de aandacht brengen.

De uitkomsten van het rechtsvergelijkend onderzoek en de evaluatie worden in het tweede kwartaal van 2025 verwacht. Het onderzoeksrapport zal uiteraard aan het parlement worden gezonden. In de kabinetsreactie op het onderzoek zal ik zo mogelijk aan de hand van de uitkomsten van het onderzoek nader ingaan op de door de leden van deze fracties gestelde vragen.

De Staatssecretaris Rechtsbescherming,

T.H.D. Struycken

5

1

Samenstelling:

Croll (BBB) (ondervoorzitter), Marquart Scholtz (BBB), Heijnen (BBB), Griffioen (BBB), Van Gasteren (BBB), Veldhoen (GroenLinks-PvdA), Recourt (GroenLinks-PvdA), Kluit (GroenLinks-PvdA), Ramsodit (GroenLinks-PvdA), Martens (GroenLinks-PvdA), Vogels (VVD), Van de Sanden (VVD), Meijer (VVD), Doornhof (CDA), Van Toorenburg (CDA), Dittrich (D66) (voorzitter), Belhirch (D66), Bezaan (PVV), Nicolaï (PvdD), Van Bijsterveld (JA21), Janssen (SP), Talsma

(CU), Van den Oetelaar (FVD), Schalk (SGP), Hartog (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL)

2

Kamerstukken I 2023/24, 35925 VI, AN.

3

Kamerstukken I 2023/24, 35925 VI, AN.

4

Kamerstukken II 2022/23, 36169, nr. 39.

5

Kamerstukken II 2023/24, 36169, nr. 40.

6

Zie voor een voorbeeld de zaak van de Stichting Online Shaming en Expertisebureau Online Kindermisbruik tegen de exploitant van de website Vagina.nl over het verwijderen van beeldmateriaal waarvoor geen toestemming was gegeven voor plaatsing op de website van Vagina.nl, Rb. Amsterdam 16 februari 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:557.

7

Kamerstukken II, 2022/23, 36169, nr. 37.

8

Kamerstukken II, 2023/24, 36139, nr. 41.


3.

Bijlagen

 
 
 

4.

Meer informatie

 

5.

EU Monitor

Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.

De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.