Bijgewerkte tekst: bijgewerkt t/m nr. 24 (Tweede NvW d.d. 4 februari 2025) - Regels voor het inzichtelijk maken van donaties ontvangen door maatschappelijke organisaties en tot het tegengaan van ondermijning door maatschappelijke organisaties, alsmede tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, de Handelsregisterwet 2007 en de Wet op de economische delicten in verband met het deponeren van de balans en de staat van baten en lasten door stichtingen (Wet transparantie en tegengaan ondermijning door maatschappelijke organisaties) - Hoofdinhoud
Inhoudsopgave
Officiële titel | 35646, bijgewerkt t/m nr. 24 (Tweede NvW d.d. 4 februari 2025) |
---|---|
Documentdatum | 05-02-2025 |
Publicatiedatum | 05-02-2025 |
Externe link | origineel bericht |
Bijgewerkt t/m nr. 24 (Tweede NvW d.d. 4 februari 2025)
35 646
Regels voor het inzichtelijk maken van donaties ontvangen door maatschappelijke organisaties en tot het tegengaan van ondermijning door maatschappelijke organisaties, alsmede tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, de Handelsregisterwet 2007 en de Wet op de economische delicten in verband met het deponeren van de balans en de staat van baten en lasten door stichtingen (Wet transparantie en tegengaan ondermijning door maatschappelijke organisaties)
Nr. 2
VOORSTEL VAN WET
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is dat maatschappelijke organisaties donaties die zij hebben ontvangen, desgevraagd inzichtelijk maken om ongewenste beïnvloeding tegen te gaan, waar noodzakelijk in te grijpen als de maatschappelijke organisatie activiteiten ontplooit die erop gericht zijn de Nederlandse democratische rechtsstaat of het openbaar gezag te ondermijnen of zulks klaarblijkelijk dreigen te ondermijnen en voorts dat stichtingen een balans en staat van baten en lasten deponeren om de kans op misbruik van financieel-economische aard te verkleinen;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Artikel 1
-
1.In deze wet wordt verstaan onder:
-
a.maatschappelijke organisatie:
-
i.stichting als bedoeld in artikel 285 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;
-
ii.vereniging als bedoeld in artikel 26 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;
-
iii.organisatie waarvan een of meer kerkgenootschappen deel uitmaken, als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de Handelsregisterwet 2007;
-
iv.naar een ander dan Nederlands recht opgerichte rechtspersoon of andere juridische entiteit die vergelijkbaar is met een stichting, vereniging of organisatie als bedoeld onder i, ii, en iii, en duurzaam in Nederland activiteiten uitoefent.
-
b.donatie: geldelijke bijdrage, anders dan subsidie, alsmede een bijdrage in natura;
-
c.bijdrage in natura: zaak of op geld waardeerbare dienst, op verzoek van een maatschappelijke organisatie aan haar geleverd dan wel door deze aanvaard, waar geen of geen evenredige tegenprestatie tegenover staat, anders dan persoonlijke arbeid of activiteiten van leden van de betreffende maatschappelijke organisatie.
-
2.Met een rechtspersoon wordt gelijkgesteld een juridische entiteit, een trust in de zin van het Verdrag inzage het recht dat toepasselijk is op trusts en inzake de erkenning van trusts (Trb. 1985, 141) of een andere juridische constructie.
Artikel 2
Maatschappelijke organisaties zijn, op de voorwaarden bij of krachtens deze wet, gehouden inzicht te verschaffen in herkomst, doel en omvang van een of meer donaties. Als waarde van een bijdrage in natura geldt het verschil tussen de gebruikelijke waarde van het geleverde in het economisch verkeer en de waarde van de tegenprestatie. Het bestuur van een maatschappelijke organisatie bewaart de donatiegegevens gedurende zeven boekjaren.
Artikel 3
-
1.De burgemeester van de gemeente waar de maatschappelijke organisatie is gevestigd dan wel activiteiten uitoefent, is bevoegd om in het kader van de handhaving van de openbare orde, bedoeld in artikel 172 van de Gemeentewet, informatie te verzoeken bij de maatschappelijke organisatie over geografische herkomst, doel en omvang van een of meer donaties. Als hem blijkt van substantiële donaties, kan de burgemeester tevens persoonsgegevens opvragen, indien de verwerking daarvan noodzakelijk is voor de handhaving van de openbare orde.
-
2.Gelet op artikel 9, tweede lid, onderdeel g, van de Algemene verordening gegevensbescherming, is de burgemeester, voor zover noodzakelijk voor diens taakuitoefening bedoeld in het eerste lid, tevens bevoegd persoonsgegevens te verwerken waaruit religieuze of levensbeschouwelijke overtuigingen kunnen blijken.
-
3.Het bestuur van een maatschappelijke organisatie is verplicht aan het verzoek, bedoeld in het eerste lid, mee te werken en verstrekt schriftelijk onverwijld, maar uiterlijk binnen tien werkdagen, de verzochte informatie. De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder dwangsom ter handhaving van deze verplichting.
-
4.De burgemeester zorgt ervoor dat de van een maatschappelijke organisatie verkregen persoonsgegevens niet verder worden verstrekt dan aan:
-
a.leden van het overleg, bedoeld in artikel 13 van de Politiewet 2012, voor zover dat noodzakelijk is voor het ondersteunen van burgemeester bij diens taakuitoefening genoemd in het eerste lid;
-
b.de burgemeester van een andere gemeente, voor zover dat noodzakelijk is voor de uitoefening van diens taakuitoefening;
-
c.de in artikel 28a, eerste lid, onderdelen a, b, c, d, e, g, h, i, j, k en l, van de Handelsregisterwet 2007 genoemde personen en instanties ten behoeve van de waardering en validatie van de gegevens;
-
d.het openbaar ministerie met het oog op een verzoek als bedoeld in artikel 4a.
-
5.De aan de burgemeester verstrekte gegevens worden bewaard zolang dat voor de taakuitoefening, bedoeld in het eerste lid, noodzakelijk is, doch niet langer dan zeven jaar.
-
6.Op verzoek van de burgemeester kan de rechtbank een bestuursverbod opleggen aan de bestuurder van een maatschappelijke organisatie, als de bestuurder, ondanks een verzoek van de burgemeester, in ernstige mate is tekortgeschoten in de nakoming van zijn informatie- of medewerkingsverplichtingen, bedoeld in het derde lid, jegens de burgemeester. De artikelen 106b, 106c en 106d van de Faillissementswet zijn van overeenkomstige toepassing.
-
7.De in artikel 28a, eerste lid, onderdelen a, c, d, e, g, h, i, j, k en l, van de Handelsregisterwet 2007 genoemde personen en instanties zijn op grond van hun daarin genoemde wettelijke taken bevoegd om bij de maatschappelijke organisatie een verzoek als bedoeld in het eerste lid te doen. De voorgaande leden zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 4
-
1.Het openbaar ministerie kan, bij ernstige twijfel of de wet of de statuten te goeder trouw worden nageleefd dan wel het bestuur naar behoren wordt gevoerd, een maatschappelijke organisatie om informatie verzoeken over geografische herkomst, doel en omvang van een of meer donaties. Als daaruit blijkt van substantiële donaties, kan het openbaar ministerie tevens persoonsgegevens opvragen, indien de verwerking daarvan noodzakelijk is voor de goede uitoefening van deze bevoegdheid.
-
2.Artikel 3, tweede tot en met zesde lid, alsmede artikel 297, tweede lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 4a
-
1.Op verzoek van het openbaar ministerie kan de rechtbank een maatschappelijke organisatie die activiteiten ontplooit die er op gericht zijn de Nederlandse democratische rechtsstaat of het openbaar gezag te ondermijnen of klaarblijkelijk dreigen te ondermijnen een bevel voor de duur van maximaal twee jaar opleggen tot het onthouden, staken en gestaakt houden van bepaalde activiteiten, indien dit bevel noodzakelijk is om deze ondermijning of de gevolgen ervan af te wenden. Ter naleving van dit bevel kan de rechtbank, op verzoek van het openbaar ministerie, ten aanzien van de maatschappelijke organisatie:
-
a.een dwangsom opleggen die verbeurt bij het niet naleven van het bevel;
-
b.opschortingen bevelen van de bevoegdheid van de maatschappelijke organisatie om over door de rechter aan te wijzen gelden of tegoeden op door haar aangehouden rekeningen te beschikken behalve ten aanzien van betaling van een op grond van onderdeel a verbeurde dwangsom, ten uitvoer te leggen overeenkomstig de regels van beslag onder derden op grond van artikel 718 en verder van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;
-
c.een verbod instellen tot het ontvangen van bepaalde donaties of bepaalde nader gespecifieerde categorieën van donaties;
-
d.een plicht opleggen om periodiek alle of nader gespecificeerde categorieën van ontvangen gelden aan het openbaar ministerie te melden; of
-
e.een plicht opleggen tot het aan het openbaar ministerie periodiek inzicht geven in de volledige administratie en bijbehorende bescheiden.
-
2.Op verzoek van het openbaar ministerie kan de voorzieningenrechter van de rechtbank waar het in het eerste lid bedoelde verzoek is of zal worden ingediend wanneer dit noodzakelijk is voor het voorbereiden van dat verzoek, ten aanzien van de betreffende maatschappelijke organisatie:
-
a.bevelen om periodiek alle of nader gespecificeerde categorieën van gelden aan het openbaar ministerie te melden;
-
b.bevelen om inzicht te geven in de volledige administratie en bijbehorende bescheiden; of
-
c.het bestuur bevelen om inlichtingen te verstrekken over bepaalde activiteiten van de maatschappelijke organisatie.
-
3.Op verzoek van het openbaar ministerie kan de voorzieningenrechter van de rechtbank waar het in het eerste lid bedoelde verzoek is of zal worden ingediend verlof tot conservatoir beslag verlenen of goederen in gerechtelijke bewaring stellen overeenkomstig titel vier van het derde Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering indien gegronde vrees voor verduistering bestaat, met dien verstande dat artikel 705 van dit Wetboek niet van toepassing is en voor de toepassing van artikel 700 van dit Wetboek als eis in de hoofdzaak wordt aangemerkt: een verzoek als bedoeld in het eerste lid. Deze maatregel duurt ten hoogste zes maanden. De voorzieningenrechter van de rechtbank kan de maatregel op verzoek van het openbaar ministerie telkens met ten hoogste 6 maanden verlengen. Bestaat er geen gegronde vrees voor verduistering meer, dan vordert het openbaar ministerie opheffing van het beslag of de bewaring.
-
4.Tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter tot het treffen van een in het tweede of derde lid bedoelde maatregel staat geen voorziening open. De voorzieningenrechter kan op verzoek van het openbaar ministerie of de maatschappelijke organisatie een op grond van het tweede of derde lid getroffen maatregel opheffen indien de grond voor verlening niet langer aanwezig is. De hiervoor bedoelde maatregelen eindigen bij beslissing op het in het eerste lid bedoelde verzoek.
-
5.Bij niet-nakoming van de maatregelen, bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, is artikel 3, zesde lid, van overeenkomstige toepassing.
-
6.Bij een donatie ontvangen in strijd met het op grond van het eerste lid, onderdeel c, opgelegde verbod, is de maatschappelijke organisatie gehouden de donatie op een door het openbaar ministerie aangewezen derdenrekening te storten en daar tot het verstrijken van het verbod te behouden.
-
7.Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld voor de goede uitvoering en effectuering van de in leden 1 tot en met 3, alsmede het zesde lid, opgenomen maatregelen.
Artikel 5
Het is een in Nederland woonachtige of gevestigde tussenpersoon verboden aan een maatschappelijke organisatie een donatie te geven in opdracht van een persoon zonder daarbij de naam, woonplaats of zetel en land van zijn opdrachtgever aan de maatschappelijke organisatie te verstrekken. Is de opdrachtgever een rechtspersoon, dan verstrekt de tussenpersoon aan de maatschappelijke organisatie tevens de naam, woonplaats en het land van de natuurlijke persoon die de rechtspersoon vertegenwoordigt om de maatschappelijke organisatie in staat te stellen te voldoen aan een verzoek als bedoeld in de artikelen 3 en 4.
Artikel 6
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over:
-
a.de aard en wijze van de te verstrekken informatie; en
-
b.anonieme donaties.
Artikel 7
Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 20a, derde lid, komt te luiden:
-
3.Artikel 106b, derde lid, van de Faillissementswet is van overeenkomstige toepassing.
B
Na artikel 299a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 299b
-
1.Een stichting die niet bij of krachtens de wet verplicht is een financiële verantwoording op te stellen die gelijk of gelijkwaardig is aan een jaarrekening als bedoeld in titel 9 en die openbaar wordt gemaakt, deponeert een balans en een staat van baten en lasten als bedoeld in artikel 10, tweede lid, in de Nederlandse taal of, als die niet zijn vervaardigd, in het Frans, Duits of Engels, bij het handelsregister binnen tien maanden na afloop van het boekjaar op de wijze als voorgeschreven bij of krachtens artikel 19a van de Handelsregisterwet 2007.
-
2.De balans en de staat van baten en lasten worden ondertekend door de bestuurders en door hen die deel uitmaken van het toezichthoudend orgaan. Ontbreekt de ondertekening van een of meer van hen, dan wordt daarvan onder opgave van reden melding gemaakt. De datum van ondertekening wordt op de balans en de staat van baten en lasten vermeld.
Artikel 8
In de Handelsregisterwet 2007 wordt na artikel 28 een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 28a
-
1.In afwijking van artikel 21, eerste lid, kunnen de balans en staat van baten en lasten als bedoeld in artikel 299b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek worden ingezien door:
-
a.Onze Minister van Justitie en Veiligheid ten behoeve van de taak, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet controle op rechtspersonen;
-
b.het openbaar ministerie ten behoeve van de uitvoering van zijn taken, bedoeld in artikel 124 van de Wet op de rechterlijke organisatie;
-
c.ambtenaren van politie als bedoeld in artikel 2, onderdelen a en d, van de Politiewet 2012, die zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak;
-
d.het Bureau Bevordering Integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur ten behoeve van het geven van een advies als bedoeld in artikel 9 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur en een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht of rechtspersoon met een overheidstaak als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de eerstgenoemde wet, in het geval waarin zij bevoegd zijn tot toepassing van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur;
-
e.de rijksbelastingdienst voor de uitvoering van zijn taken;
-
f.de bijzondere opsporingsdiensten, bedoeld in artikel 2 van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten, ten behoeve van de opsporing of vervolging van strafbare feiten;
-
g.de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, ten behoeve van de uitvoering van zijn taken, bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017;
-
h.de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst van het ministerie van Defensie, ten behoeve van de uitvoering van zijn taken, bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017;
-
i.de Nederlandsche Bank N.V., ten behoeve van zijn taken bij de uitoefening van het toezicht op financiële instellingen, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Bankwet 1998;
-
j.de Stichting Autoriteit Financiële Markten, ten behoeve van haar taak, bedoeld in artikel 1:25 van de Wet op het financieel toezicht;
-
k.het Bureau Financieel Toezicht, ten behoeve van zijn taken bij de uitoefening van het toezicht, bedoeld in artikel 1d, eerste lid, onderdeel c, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme;
-
l.de Financiële inlichtingen eenheid, ten behoeve van de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 13 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme;
-
m.de kansspelautoriteit, ten behoeve van haar taken bij de uitoefening van het verlenen van en het houden van toezicht op vergunningen voor kansspelen en de handhaving daarvan, bedoeld in artikel 33b van de Wet op de kansspelen.
-
2.Artikel 22 is van overeenkomstige toepassing op verstrekking van gegevens als bedoeld in het eerste lid.
Artikel 8a
In artikel 995 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt na “Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek” ingevoegd “of de Wet transparantie en tegengaan ondermijning door maatschappelijke organisaties”.
Artikel 9
De Wet op de economische delicten wordt als volgt gewijzigd:
-
1.In artikel 1, onder 4º, wordt in de alfabetische volgorde ingevoegd:
de Wet transparantie en tegengaan ondermijning door maatschappelijke organisaties, de artikelen 3, derde en zevende lid, 4, tweede lid, voor zover dat verwijst naar artikel 3, derde lid, artikel 4a, eerste lid, onderdelen d en e, alsmede het tweede lid, onderdelen a en b, en 5;.
-
2.In artikel 1, onder 4º, wordt in de zinsnede met betrekking tot “het Burgerlijk Wetboek, Boek 2 (Rechtspersonen),” na “264, derde lid,” ingevoegd “299b, eerste lid,”.
Artikel 10
Indien het bij koninklijke boodschap van 8 juni 2016 ingediende voorstel van wet tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek in verband met de uniformering en de verduidelijking van enkele bepalingen omtrent het bestuur en de raad van commissarissen (Wet bestuur en toezicht rechtspersonen) (Kamerstukken 34 491) tot wet is of wordt verheven, wordt in artikel 5, artikel 299b lid 2 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, de zinsnede “hen die deel uitmaken van het toezichthoudend orgaan” telkens vervangen door: “de commissarissen”.
Artikel 11
-
1.Deze wet is niet van toepassing op een maatschappelijke organisatie waarop de Wet financiering politieke partijen van toepassing is.
-
2.De artikelen 2 tot en met 5 zijn van toepassing op donaties die zijn ontvangen op of na de datum van inwerkingtreding van deze artikelen.
-
3.Artikel 7 is van toepassing op de balansen en de staten van baten en lasten die betrekking hebben op boekjaren die zijn aangevangen op of na de datum van inwerkingtreding van dat artikel.
Artikel 12
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
Artikel 13
Deze wet wordt aangehaald als: Wet transparantie en tegengaan ondermijning door maatschappelijke organisaties.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister voor Rechtsbescherming,
7