Amendement Mutluer/Van Nispen over herstelvoorzieningen bij jeugdige verdachten - Vaststelling van het nieuwe Wetboek van Strafvordering (Wetboek van Strafvordering) - Hoofdinhoud
Dit amendement i is onder nr. 37 toegevoegd aan wetsvoorstel 36327 - Wetboek van Strafvordering i.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Vaststelling van het nieuwe Wetboek van Strafvordering (Wetboek van Strafvordering); Amendement; Amendement van de leden Mutluer en Van Nispen over herstelvoorzieningen bij jeugdige verdachten |
---|---|
Documentdatum | 07-02-2025 |
Publicatiedatum | 07-02-2025 |
Nummer | KST3632737 |
Kenmerk | 36327, nr. 37 |
Externe link | origineel bericht |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2024-2025
36 327 |
Vaststelling van het nieuwe Wetboek van Strafvordering (Wetboek van Strafvordering) |
Nr. 37 |
AMENDEMENT VAN DE LEDEN MUTLUER EN VAN NISPEN Ontvangen 7 februari 2025 De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor: Na paragraaf 1.1.2.3 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende: § 1.1.2.3a Herstelvoorzieningen Artikel 6.1.16a
|
kst-36327-37
ISSN 0921 - 7371 's-Gravenhage 2025
-
6.Dit artikel is niet van toepassing indien ingevolge artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht het volwassenenstrafrecht wordt toegepast op jeugdige verdachten in de leeftijd van zestien tot achttien jaren.
Toelichting
Dit amendement beoogt specifieke regels vast te leggen met betrekking tot herstelrechtvoorzieningen voor minderjarige verdachten. Meer nog dan in het geval van volwassen verdachten heeft het de voorkeur om deze voorzieningen bij minderjarigen toe te passen. Bij minderjarige verdachten gelden de in het kinderrechtenverdrag neergelegde uitgangspunten zoals het pedagogische uitgangspunt, het mogen en kunnen leren van fouten, de vooropstelling van het belang van het kind en het recht op participatie van de jongere in zaken die hem aangaan, waarbij rekening wordt gehouden met diens zich ontwikkelende vermogens. In Nederland heeft het jeugdstraf- en strafprocesrecht dan ook een pedagogisch karakter met het voorkomen van recidive als algemeen uitgangspunt. Dit betekent dat voor jeugdige verdachten «zoveel mogelijk interventies worden ingezet gericht op een positieve gedragsbeïnvloeding van de jeugdige [...] Beslissingen en handelingen richting de jeugdige verdachte, waaronder de toepassing van sancties en maatregelen, zijn er op gericht de ontwikkeling van deze jongere te stimuleren, de jongere te heropvoeden, te resocialiseren en te weerhouden van een verdere criminele carrière».1
Om dit te stimuleren wordt het volgende voorgesteld:
De Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) adviseert in zijn rol van onderzoeker van het kind in strafzaken omtrent de inzet van herstelrechtvoorzieningen. Dit advies dient zo vroeg als mogelijk, nog voor de beslissing van het Openbaar Ministerie (het OM) over de vervolging, te worden afgegeven. Indien het OM in afwijking van een advies van de RvdK om de voorkeur aan een herstelrechtvoorziening te geven toch beslist om tot vervolging over te gaan, dient het OM dit te motiveren.
Daarnaast krijgen de officier van Justitie en de rechter de bevoegdheid om zelf ambtshalve te onderzoeken of mediation of een herstelconferentie mogelijk is. De door het mediationbureau voor de zaak aangestelde mediator onderzoekt dan wat de beste passende herstelrechtvoorziening is.
In het geval mediation of herstelconferentie slaagt, hetgeen moet blijken uit een vaststellingsovereenkomst, moet het uitgangspunt worden dat het OM de zaak, al dan niet voorwaardelijk, seponeert dan wel dat de rechter, al dan niet voorwaardelijk, overgaat tot beëindiging van de zaak. Dit uitgangspunt kan verlaten worden in het geval de officier respectievelijk de rechter van mening is dat gezien de ernst van het strafbare feit, de persoon van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan sepot of zaaksbeëinding onvoldoende sanctionerend zijn. In dat geval is vervolging of bestraffing aangewezen. Daarmee blijft de uiteindelijke beslissing over vervolging of bestraffing bij respectievelijk het OM en de rechter. Het OM dan wel de rechter geven in het geval zij niet tot sepot of zaaksbeëindiging overgaan expliciet aan waarom zij tot die beslissing zijn gekomen.
In het bijzonder bij jeugdige verdachten dient op basis van internationale verdragen en bindende Europese richtlijnen terughoudend te worden omgegaan met het opleggen van vrijheidsbenemende straffen. Daarom is er voor gekozen dat voor het opleggen van een vrijheidsbenemende sanctie bij een minderjarige verdachte eerst advies daaromtrent dient te worden gevraagd aan de raad voor de kinderbescherming. De
1 (OM-Richtlijn en kader voor strafvordering jeugd en adolescenten).
rechter geeft in het vonnis de redenen op die tot het opleggen van een vrijheidsstraf hebben geleid.
De bovenstaande specifiek voor minderjarige verdachten bedoelde bepalingen worden zijn niet van toepassing in het geval voor een adolescente verdachte van 18-23 jaar oud het jeugdstrafrecht geldt dan wel voor de minderjarige verdachte van 16-18 jaar oud het volwassenenstrafrecht.
Mutluer
Van Nispen
Tweede Kamer, vergaderjaar 2024-2025, 36 327, nr. 37
3