Grüβe aus Deutschland - Hoofdinhoud
Wat gebeurt er als centrumrechtse partijen de thema’s van uiterst rechts overnemen
Op 29 januari 2025 stemde de Duitse Bondsdag over moties van de christendemocratische Unie (de verzamelnaam voor CDU en de Beierse zusterpartij CSU) om het migratiebeleid aan te scherpen. De voorstellen, geïnitieerd door de kandidaat-bondskanselier Friedrich Merz, pleitten onder meer voor een inreisverbod voor ‘illegale’ asielzoekers – en kregen een meerderheid. Daarbij nam de CDU niet alleen standpunten over die veel kiezers associëren met de extreemrechtse AfD, maar accepteerde de partij ook voor het eerst hun stemmen. Precies dat zorgde voor krantenkoppen in binnen- en buitenland: voor het eerst werd in de Bondsdag een motie aangenomen dankzij steun van de AfD. Hoewel de voorstellen van Merz onuitvoerbaar zijn en bovendien in strijd met de Duitse Grondwet en het Europese recht, en hoewel twee dagen later het voorstel voor de zogenoemde ‘instroombeperkingswet’ sneuvelde, markeren de acties van Merz een ongekende taboe-doorbreking in de naoorlogse geschiedenis van de Duitse politiek.
Terwijl een dergelijk scenario in Duitsland tot voor kort nog ondenkbaar leek, is de samenwerking met of zelfs de machtsovername door uiterst rechts in andere landen allang realiteit. Een blik op ons eigen land laat zien wat er gebeurt wanneer centrumrechtse partijen uiterst rechts de hand reiken: in plaats van hen te verzwakken, legitimeert en versterkt het deze partijen en hun standpunten.
Eigen doelpunt: Yeşilgöz
Bij de verkiezingen van november 2023 behaalde de PVV van Geert Wilders bijna een kwart van de stemmen en trad in juli 2024 als grootste partij toe tot de regering. Dit succes kwam mede door de strategische koerswijziging van de VVD onder Dilan Yeşilgöz, die migratie tot speerpunt maakte en de deur opende voor samenwerking met de PVV.
Het overnemen van uiterst rechtse standpunten versterkt radicaal-rechtse partijen. De strategie van de VVD – enerzijds de retoriek van de PVV kopiëren, anderzijds hun regeringsgeschiktheid erkennen – gaf kiezers het signaal dat de PVV niet alleen een legitieme politieke kracht was, maar ook een realistische coalitiepartner. Uiteindelijk effende deze koers de weg voor Wilders.
De gevolgen zijn duidelijk merkbaar: sinds de formatie van het kabinet-Schoof worden extreemrechtse complottheorieën, zoals de vermeende ‘omvolking’, openlijk bediscussieerd. Al snel werd bekend, dat partijen aan de formatietafel overwogen de situatie rond asiel en migratie tot nationale crisis uit te roepen en zo maatregelen zonder parlementaire goedkeuring door te voeren. Dat de coalitiepartners van de PVV het nodig achtten expliciet hun toewijding aan de rechtsstaat in het hoofdlijnenakkoord op te nemen, spreekt boekdelen.
De ontwikkelingen in Nederland laten zien dat inhoudelijke toenadering of strategische samenwerking met uiterst rechts rampzalige gevolgen kan hebben voor de democratische rechtsstaat. Toch bewandelt Friedrich Merz in Duitsland nu precies dit pad.
Aanval is de beste verdediging?
Natuurlijk zijn er ook belangrijke verschillen tussen beide landen, die een directe vergelijking bemoeilijkt. In de eerste plaats verschilt de houding van de CDU/CSU van die van de VVD doordat zij een regeringscoalitie met uiterst rechts tot dusver nadrukkelijk uitsluit. De VVD daarentegen had een samenwerking met de PVV openlijk gesuggereerd, waardoor de mogelijkheid van een coalitie veel explicieter op tafel lag. Toch rijst de vraag hoe serieus het standpunt van Friedrich Merz daadwerkelijk is – tot voor kort sloot hij immers elke samenwerking met de AfD categorisch uit – een belofte die hij op het partijcongres van de CDU in Berlijn opnieuw herhaalde – maar dat weerhield hem er uiteindelijk niet van om de stemmen van de AfD te gebruiken. Hoewel Merz herhaaldelijk benadrukte dat dit geen samenwerking was, gaf zijn handelen het signaal af dat hij de beleidsvoorstellen van de AfD als volstrekt legitiem beschouwt. Onderzoek toont aan dat zelfs kleine scheuren in de ‘schutskring’ rondom extreemrechts desastreuze gevolgen kunnen hebben.
Een tweede verschil betreft de positie van de uiterst rechtse partijen in kwestie. De PVV van Geert Wilders is een klassiek radicaal-rechtspopulistische partij, gekenmerkt door nativisme, autoritarisme en populisme. Bovendien is het een eenmanspartij: Geert Wilders is zowel partijleider als het enige lid. Dit partijmodel is in Duitsland, op basis van de wet op politieke partijen, simpelweg niet toegestaan.
Concreet betekent dit dat de PVV extreem gecentraliseerd is en volledig om Wilders draait. In de aanloop naar de Tweede verkiezingen van 2023 probeerde Wilders bewust een gematigder imago te presenteren – een transformatie die hem in de media de bijnaam ‘Milders’ opleverde. Zo toonde hij zich ongewoon compromisbereid en verklaarde hij zich bereid, zijn scherpe anti-islamstandpunten ‘in de koelkast’ te zetten. Hiermee probeerde hij gematigde kiezers te overtuigen van zijn regeringsgeschiktheid.
De AfD hanteert een geheel andere strategie. De partij werd in 2013 opgericht als een eurosceptische beweging – hoewel extreemrechtse ideeën vanaf het begin nadrukkelijk aanwezig waren. Organisatorisch vormt de AfD een uitzondering binnen haar partijfamilie, waarin ‘charismatisch’ leiderschap en gecentraliseerde organisatiestructuren gangbaar zijn. In tegenstelling daartoe lijkt de AfD meer op een klassieke massapartij: breed gestructureerd, relatief decentraal georganiseerd, met interne partijdemocratie en collectief leiderschap. Bovendien heeft de partij zowel lokale als regionale afdelingen en had ze tot voor kort (en waarschijnlijk binnenkort weer) een eigen jongerenorganisatie. In de afgelopen jaren heeft de AfD zich echter steeds verder geradicaliseerd en wordt ze inmiddels in Saksen, Saksen-Anhalt en Thüringen door de Duitse binnenlandse veiligheidsdienst als “gesichert rechtsextrem” (bewezen extreemrechts) geclassificeerd.
In de aanloop naar de Bondsdagverkiezingen lijkt de partij ogenschijnlijk bewust in te zetten op verdere radicalisering. In plaats van een gematigder imago te presenteren, omarmt ze haar extreemrechtse reputatie en drijft ze de normverschuiving steeds verder op. De strategie lijkt helder: "aanval is de beste verdediging". Daarachter schuilt blijkbaar de tactiek om politiek en samenleving voortdurend met nieuwe provocaties te confronteren, in de hoop dat de publieke opinie er sneller aan gewend raakt.
De strategie lijkt effectief te zijn. Tegelijkertijd stuit ze bij veel burgers op verzet. Dit leidt tot een derde belangrijk verschil: de context. In Nederland is uiterst rechts slecht georganiseerd en sterk versnipperd. Geweld vanuit extreemrechtse hoek komt tot nu toe zelden voor. Tot ongeveer 25 jaar geleden gold Nederland (althans naar buiten toe) als een ‘boegbeeld van tolerantie’, waar extreemrechtse ideeën nauwelijks voet aan de grond kregen. Ook waren parlementaire radicaal-rechtse partijen lange tijd duidelijk gescheiden van buitenparlementaire extreemrechtse groeperingen. Zo waren er nauwelijks verbindingen met extreemrechtse sociale bewegingen in Nederland en daarbuiten.
In de afgelopen decennia veranderde die situatie door de opkomst van Pim Fortuyn, later Geert Wilders en vervolgens Thierry Baudet. Hoewel uiterst rechts in Nederland nog steeds versnipperd en organisatorisch zwak blijft, worden extreemrechtse denkbeelden steeds meer vaker getolereerd.
In Duitsland is de situatie anders: enerzijds is uiterst rechts daar historisch diepgeworteld in de samenleving, goed georganiseerd en deels breid om geweld te gebruiken. Bovendien zijn er duidelijke verbanden tussen de parlementaire AfD en buitenparlementaire extreemrechtse groepen. Anderzijds is een groot deel van de Duitse bevolking bereid om de straat op te gaan en zich actief tegen extreemrechtse stromingen te verzetten. In Nederland daarentegen blijven grootschalige protesten tegen uiterst rechts tot nu toe uit – de samenleving reageert over het algemeen gelatener en lijkt minder bereid zich te mobiliseren.
Een-nul voor het origineel
Ondanks deze wezenlijke verschillen zijn er duidelijke parallellen tussen beide landen – met name in de positionering van de centrumrechtse partijen, de CDU in Duitsland en de VVD in Nederland. Beide partijen hebben in de afgelopen jaren hun retoriek en standpunten over migratiebeleid aangescherpt, deels als reactie op het succes van uiterst rechtse partijen. Daarbij namen ze standpunten over die voorheen uitsluitend door radicaal- en extreemrechts werden vertegenwoordigd, in de hoop, kiezers terug te winnen. Deze strategie leidde echter niet alleen tot een normalisering van uiterst rechtse standpunten, maar in Nederland ook tot een verkiezingswinst van de PVV.
De ontwikkelingen in Nederland bewijzen dat de poging om uiterst rechts in te dammen door inhoudelijke toenadering of strategische samenwerking meestal het tegenovergestelde effect heeft: in plaats van hen te verzwakken, legitimeert en versterkt het hen. Toch bewandelt Friedrich Merz in Duitsland nu precies dit pad. Talrijke andere voorbeelden laten zien dat zo’n imitatiestrategie averechts kan werken en bijdraagt aan de normalisering van uiterst rechts. Er zijn geen empirische aanwijzingen dat dergelijke strategieën de steun voor uiterst rechts verminderen. Integendeel: kiezers geven doorgaans de voorkeur aan het origineel boven de kopie. Bovendien kunnen accommodatiestrategieën de politieke ruimte voor uiterst rechts juist vergroten en hun thema’s verder in het politieke mainstreamdiscours verankeren.
Merz en zijn medestanders zouden er goed aan doen om de recente ontwikkelingen in Nederland nauwkeurig te bestuderen. Het is een gevaarlijk spel – want eenmaal uit de tube, is de tandpasta moeilijk terug te krijgen.
Léonie de Jonge is hoogleraar rechtsextremismeonderzoek, met een focus op politieke actoren en ideologieën, aan het Instituut voor rechtsextremisme-onderoek (IRex) van de Universiteit van Tübingen in Duitsland.
Het artikel van Léonie de Jonge verscheen eerder op Verfassungsblog. De redactie van het Montesquieu Instituut heeft het, in samenwerking met Léonie de Jonge, aangepast voor een Nederlands publiek.