Verslag van een schriftelijk overleg met de staatssecretaris van Financiën - FB&D over technische fiscale knelpunten bij invaren - Wijziging van de Pensioenwet, de Wet inkomstenbelasting 2001 en enige andere wetten in verband met herziening van het pensioenstelsel, standaardisering van het nabestaandenpensioen, aanpassing van de fiscale behandeling van pensioen en enige andere wijzigingen ten aanzien van pensioen (Wet toekomst pensioenen) - Hoofdinhoud
Dit verslag van een schriftelijk overleg is onder nr. CC toegevoegd aan wetsvoorstel 36067 - Wet toekomst pensioenen i.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Wijziging van de Pensioenwet, de Wet inkomstenbelasting 2001 en enige andere wetten in verband met herziening van het pensioenstelsel, standaardisering van het nabestaandenpensioen, aanpassing van de fiscale behandeling van pensioen en enige andere wijzigingen ten aanzien van pensioen (Wet toekomst pensioenen); Verslag van een schriftelijk overleg met de staatssecretaris van Financiën - FB&D over technische fiscale knelpunten bij invaren |
---|---|
Documentdatum | 03-03-2025 |
Publicatiedatum | 03-03-2025 |
Nummer | KST1184799 |
Kenmerk | 36067, nr. CC |
Externe link | origineel bericht |
Originele document in PDF |
Eerste Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2024-2025
36 067 Wijziging van de Pensioenwet, de Wet inkomstenbelasting 2001 en
enige andere wetten in verband met herziening van het pensioenstelsel, standaardisering van het nabestaandenpensioen, aanpassing van de fiscale behandeling van pensioen en enige andere wijzigingen ten aanzien van pensioen (Wet toekomst pensioenen)
CC VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 26 februari 2025
De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 hebben kennisgenomen van de brief van de staatssecretaris van Financiën van 18 december 2024 over de fiscale knelpunten van de Wet toekomst pensioenen (Wtp).2
Naar aanleiding hiervan is op 21 januari 2025 een brief gestuurd aan de staatssecretaris van Financiën - Fiscaliteit, Belastingdienst en Douane.
De staatssecretaris heeft op 19 februari 2025 gereageerd.
De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.
De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van der Bijl
BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de staatssecretaris van Financiën
Den Haag, 21 januari 2025
De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben met belangstelling kennisgenomen van uw brief van 18 december 2024 over de fiscale knelpunten van de Wet toekomst pensioenen (Wtp).3 De leden van de BBB-fractie en het lid van de 50PLUS-fractie hebben dienaangaande de volgende vragen en opmerkingen. De leden van de BBB-fractie sluiten zich aan bij de vragen van het lid van de 50PLUS-fractie.
Vragen van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben naar aanleiding van uw brief de volgende vragen:
-
1.Ondervinden de deelnemers enig (financieel) nadeel bij het omzetten van een prepensioen of tijdelijk overbruggingspensioen naar een levenslang ouderdomspensioen? Wat wordt hieraan gedaan, indien de vorenstaande vraag bevestigend of niet beantwoord kan worden?
-
2.Welke maatregelen worden genomen om (gewezen) deelnemers tijdig en goed te informeren over de wijzigingen en hun keuzes?
-
3.Zijn er specifieke groepen waarvoor de beperking van de uitkeringsduur van een ingegaan wezenpensioen tot 25 jaar disproportionele gevolgen heeft?
-
4.Is overwogen om specifiek voor wezenpensioenen een bredere overgangsregeling in te voeren? Zo nee, waarom niet?
-
5.U geeft aan dat er geen budgettaire consequenties zijn verbonden aan deze maatregelen. We nemen aan dat u hiermee directe budgettaire consequenties bedoelt. Zijn er indirecte budgettaire consequenties mogelijk als gevolg van wijzigingen in het gedrag van deelnemers (gedragseffecten) door deze aanpassingen?
Vragen van het lid van de 50PLUS-fractie
Het lid van de 50PLUS-fractie heeft over de fiscale knelpunten van de Wet toekomst pensioenen de volgende vragen en opmerkingen.
Vraag 1
De Wet toekomst pensioenen is in werking getreden met ingang van 1 juli 2023. Aan deze wet is een lange periode van voorbereiding vooraf gegaan. Wat is er de oorzaak van dat de Staten-Generaal pas op 18 december 2024 op de hoogte worden gesteld van de fiscale knelpunten bij het invaren in het nieuwe pensioenstelsel?
Vraag 2
Duidt deze mededeling aan de Staten-Generaal erop dat de voorbereiding van de inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen niet in alle opzichten tijdig en zorgvuldig is geweest?
Vraag 3
Wanneer en door wie zijn de gesignaleerde knelpunten aan het licht getreden/gebracht? Welke acties zijn toen ondernomen? Waarom is toen niet onmiddellijk de Staten-Generaal als medewetgever geïnformeerd? Waarom is dit sowieso 'onder de pet gehouden'?
Vraag 4
Vanuit een oogpunt van zorgvuldige wetgeving zou een wet eerst dan in werking mogen treden wanneer het hele wettelijke kader dat voor de uitvoering van die wet noodzakelijk is, is tot stand gebracht. Waarom is niet met het bepalen van de datum van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen gewacht tot het volledige wettelijke kader tot stand is gebracht? Indien deze knelpunten eerst later bleken, waarom is toen niet besloten om de inwerkingtreding van de wet op te schorten?
Vraag 5
Heeft het aantreffen van deze knelpunten geleid tot een nauwkeurig onderzoek naar mogelijk nog andere knelpunten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat heeft dit onderzoek opgeleverd en wat zijn daarvan de gevolgen?
Vraag 6
Gelet op het feit dat de gesignaleerde fiscale knelpunten moeten worden opgelost bij wet in formele zin, ligt het voor de hand, of is het zelfs noodzakelijk te achten, dat eerst de desbetreffende wetgeving tot stand wordt gebracht en in werking treedt voordat de Wet toekomst pensioenen aan uitvoering toe is. Is de staatssecretaris dat met het lid van de 50PLUS-fractie eens? Zo neen, waarom niet? Zo ja, is hij dan bereid de koninklijke weg te volgen en de noodzakelijke wetgeving volgens de wetgevingsprocedure tot stand te brengen en tevens in overleg met de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te bevorderen dat de uitvoering van de Wet toekomst pensioen wordt opgeschort tot tenminste het tijdstip waarop zijn wet in werking treedt?
Vraag 7
Nu het de koninklijke weg is om eerst het noodzakelijke wettelijke kader compleet te hebben en pas daarna over te gaan tot uitvoering van de Wet toekomst pensioenen, waarom is de staatssecretaris dan voornemens om niet deze koninklijke weg te bewandelen doch over te gaan tot het plakken van pleisters door middel van een goedkeurend beleidsbesluit, waarvan de Raad van State heeft geadviseerd om met dit middel terughoudend om te gaan?
Vraag 8
Kan de staatssecretaris precies en in detail uitleggen welk zwaarwegend maatschappelijk belang er mee is gemoeid dat de uitvoering van de Wtp geen vertraging oploopt? Wie of waar treedt hierdoor mogelijke schade op? Tijdens de wetsbehandeling in de Eerste Kamer is meer ruimte gevraagd en verkregen om later in te varen. Daar is van de zijde van de regering toen geen zwaarwegend maatschappelijk bezwaar tegen in gebracht. Waarom is er nu wel een zwaarwegend maatschappelijk belang tegen vertraging of uitstel van uitvoering van de Wtp?
Vraag 9
Inmiddels blijken meer pensioenfondsen moeite te hebben met tijdig invaren. Tegelijk dreigen er juridische procedures van (groepen van) pensioengerechtigden tegen uitvoering van de Wtp, met name omdat hun een recht op eigendom wordt ontnomen zonder dat zij hierover zijn bevraagd. Eenmaal ingevaren is er geen weg terug meer. Om betwisting van het ontnemen van eigendomsrecht te ontlopen is voortvarende voortgang van het invaren dus geboden. Indien men hier 1 en 1 optelt, leidt dit dan niet tot de uitkomst dat het zwaarwegend belang waarvan de staatssecretaris melding maakt, vooral het belang is om maatschappelijke en/of procesmatige risico's te ontlopen? Waar het hier juist om het belang gaat van burgers, wordt zo toch niet voldaan aan de voorwaarden voor een goedkeurend beleidsbesluit?
Vraag 10
Erkent de staatssecretaris dat gebruikmaking van de weg van het goedkeurend beleidsbesluit de facto leidt tot uitschakeling van beide kamers der Staten-Generaal? Immers, zij kunnen in een latere fase, wanneer de formele wettelijke goedkeuring wordt gevraagd, nog slechts akkoord gaan terwijl zij bij het volgen van de koninklijke weg hun staatsrechtelijke rol van medewetgever wel naar behoren kunnen uitvoeren, omdat de inhoud van het voorstel van wet dan nog volledig open is en zou kunnen worden geamendeerd dan wel verworpen.
Vraag 11
Indien de staatssecretaris de weg van het goedkeurend beleidsbesluit toch zou willen volgen, is hij dan bereid om advies van de Raad van State te vragen voordat het besluit in werking treedt?
Vraag 12
Houdt de staatssecretaris er rekening mee dat zijn voorstel van wet tot omzetting van de inhoud van het goedkeurend beleidsbesluit tijdens de parlementaire behandeling zou kunnen sneuvelen? Wat zijn naar zijn oordeel de consequenties daarvan voor de regeling die in het goedkeurend beleidsbesluit is opgenomen, en meer in het algemeen voor de uitvoering van de Wet toekomst pensioenen?
Vraag 13
Indien afwijzing van het wetsvoorstel ertoe zou leiden dat de Wet toekomst pensioen op onderdelen niet goed kan worden uitgevoerd, zou de consequentie dan niet nu moeten worden getrokken dat opschorting van de Wet toekomst pensioenen nu sowieso noodzakelijk en zorgvuldig is, mede ter voorkoming van problemen?
Vraag 14
Is de staatsecretaris, alles overziende en erkennende dat zorgvuldige wetgeving van essentieel belang is, bereid om alsnog af te zien van het goedkeurend beleidsbesluit en over te gaan tot het bewandelen van de koninklijke weg inzake wetgeving?
De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid zien uw beantwoording met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag binnen vier weken.
Dr. M.L. Vos
Voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN - FISCALITEIT, BELASTINGDIENST EN DOUANE
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 februari 2025
Hierbij zend ik u, mede namens de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, antwoorden op Kamervragen van leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid naar aanleiding van de brief van 18 december 2024 over technische fiscale knelpunten bij invaren.
De staatssecretaris van Financiën - Fiscaliteit, Belastingdienst en Douane,
-
T.van Oostenbruggen
Beantwoording vragen van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de Eerste Kamer over de brief van 18 december 2024 over de fiscale knelpunten van de Wet toekomst pensioenen bij invaren (Kamerstukken I 2024/2025, 36067, BZ).
Ik heb met belangstelling kennisgenomen van de vragen van de fracties van BBB en 50PLUS. Bij de beantwoording houd ik de volgorde van de vragen aan zoals die aan mij zijn voorgelegd.
Vragen van de leden van de BBB-fractie
Vraag 1
Ondervinden de deelnemers enig (financieel) nadeel bij het omzetten van een prepensioen of tijdelijk overbruggingspensioen naar een levenslang ouderdomspensioen? Wat wordt hieraan gedaan, indien de vorenstaande vraag bevestigend of niet beantwoord kan worden?
Antwoord 1
Ik wil hierbij allereerst opmerken dat de voorgestelde aanpassing van de fiscale wetgeving zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 18 december 20244 het juist mogelijk maakt dat de bestaande ingegane vroegpensioenen niet omgerekend hoeven te worden naar een levenslang ouderdomspensioen. Op grond van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet is dit reeds mogelijk. Het fiscale kader bleek hier in technische zin niet volledig op aan te sluiten, waardoor er in de uitvoeringspraktijk een knelpunt bleek. Het aangekondigde voorstel tot wijziging van het fiscale overgangsrecht beoogt dit op te lossen.
Aanspraken en rechten van een prepensioen of tijdelijk overbruggingspensioen (hierna: vroegpensioen) vertegenwoordigen een bepaalde waarde. Bij het omzetten van een vroegpensioen naar een levenslang ouderdomspensioen, wordt die betreffende waarde omgerekend. In feite wordt de waarde in meerdere uitkeringen opgedeeld, dan dat bij een tijdelijk pensioen het geval zou zijn. Dit betekent dat de deelnemers met een ingegaan vroegpensioen er in jaarlijkse uitkering fors op achteruit kunnen gaan. Dit kan dus voor deelnemers met een ingegaan vroegpensioen tot een financieel nadeel leiden. Met het aangekondigde voorstel voor aanpassingen van de fiscale wetgeving kan dit worden opgelost.
Vraag 2
Welke maatregelen worden genomen om (gewezen) deelnemers tijdig en goed te informeren over de wijzigingen en hun keuzes?
Antwoord 2
Zoals ik in het antwoord op de vorige vraag heb aangegeven, maakt de voorgestelde wetgeving het mogelijk dat de ingegane vroegpensioenen ook na invaren het tijdelijke karakter behouden. Niet alleen voor de vroegpensioenen maar voor alle pensioenaanspraken en -rechten geldt dat pensioenuitvoerders gehouden zijn aan de wettelijke bepalingen met betrekking tot het informeren van deelnemers ten aanzien van de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel. Op grond van artikel 48 van de Pensioenwet is het van belang dat informatie correct, duidelijk, evenwichtig en tijdig moet zijn. Die normen vult een pensioenuitvoerder in.
Vraag 3
Zijn er specifieke groepen waarvoor de beperking van de uitkeringsduur van een ingegaan wezenpensioen tot 25 jaar disproportionele gevolgen heeft?
Antwoord 3
Zoals vastgelegd in de Wet toekomst pensioenen en tijdens de wetsbehandeling toegelicht, wordt het wezenpensioen onder het nieuwe pensioenstelsel uitgekeerd tot het kind 25 jaar is. Voor reeds ingegane wezenpensioenen is in de Wet toekomst pensioenen al overgangsrecht opgenomen. Hierin is geregeld dat deze leeftijd niet van toepassing is op een wezenpensioen dat is ingegaan voor de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel. Een andere overeengekomen eindleeftijd blijft van toepassing. Met het oplossen van de technische fiscale knelpunten wordt het fiscale kader op
dit punt alsnog in lijn gebracht met het overgangsrecht uit de Wet toekomst pensioenen. Het beperken van de uitkeringsduur naar 25 jaar bij een al ingegaan wezenpensioen kan onwenselijke financiële gevolgen hebben voor de groep met ingegaan wezenpensioen dat uitgekeerd kan worden tot een hogere eindleeftijd dan 25 jaar. Het overgangsrecht voorkomt dit.
Vraag 4
Is overwogen om specifiek voor wezenpensioenen een bredere overgangsregeling in te voeren? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 4
Het overgangsrecht voor het wezenpensioen zoals vastgelegd in de Wet toekomst pensioenen is al breed geformuleerd. Hierbij is rekening gehouden met gevallen waarin andere voorwaarden gelden zoals een hogere eindleeftijd. Na het overgangstijdstip naar het nieuwe stelsel geldt voor alle pensioenregelingen een wezenpensioen op risicobasis met een eindleeftijd op 25 jaar. Hierbij zal, conform het overgangsrecht, rekening gehouden worden voor reeds ingegane wezenpensioenen en ook het opgebouwde wezenpensioen blijft behouden.
Vraag 5
U geeft aan dat er geen budgettaire consequenties zijn verbonden aan deze maatregelen. We nemen aan dat u hiermee directe budgettaire consequenties bedoelt. Zijn er indirecte budgettaire consequenties mogelijk als gevolg van wijzigingen in het gedrag van deelnemers (gedragseffecten) door deze aanpassingen?
Antwoord 5
Het klopt dat er geen lastenrelevante budgettaire consequenties verbonden zijn aan deze maatregelen. Er zijn ook geen gedragseffecten die leiden tot indirecte budgettaire consequenties. De bestaande mogelijkheden voor het uitkeren van een ingegaan prepensioen, tijdelijk overbruggingspensioen en wezenpensioen blijven namelijk ongewijzigd zoals dat reeds mogelijk is onder de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet.
Vragen van het lid van de 50PLUS-fractie
Vraag 1
De Wet toekomst pensioenen is in werking getreden met ingang van 1 juli 2023. Aan deze wet is een lange periode van voorbereiding vooraf gegaan. Wat is er de oorzaak van dat de Staten-Generaal pas op 18 december 2024 op de hoogte worden gesteld van de fiscale knelpunten bij het invaren in het nieuwe pensioenstelsel?
Antwoord 1
Richting de zomer 2024 kwamen de eerste signalen op van mogelijke knelpunten met betrekking tot het tijdelijk overbruggingspensioen en prepensioen. Deze knelpunten waren echter niet aanstonds duidelijk. Het heeft nader overleg en afstemming gevergd tussen de Pensioenfederatie, Belastingdienst en de ministeries van Financiën en
Sociale Zaken en Werkgelegenheid om deze knelpunten scherp te krijgen en na te gaan hoe hiermee om te gaan. In een Kamerbrief van 12 november 2024 is aangegeven dat voor knelpunten met betrekking tot vroegpensioen (tijdelijk overbruggingspensioen en prepensioen) naar een oplossing wordt gezocht.5 Rond oktober/november 2024 kwam daar ook het punt van het wezenpensioen bij. Uiteindelijk heeft dat geleid tot de Kamerbrief van 18 december 2024.
Vraag 2
Duidt deze mededeling aan de Staten-Generaal erop dat de voorbereiding van de inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen niet in alle opzichten tijdig en zorgvuldig is geweest?
Antwoord 2
De Wet toekomst pensioenen is zorgvuldig voorbereid. Ook heeft een zeer zorgvuldige en uitgebreide behandeling in de Staten-Generaal plaatsgevonden, met onder meer een artikelsgewijze behandeling. De Pensioenwet, de Wet verplichte
beroepspensioenregeling en Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet voorzien reeds in het behouden van prepensioen en tijdelijk overbruggingspensioen bij invaren. Daarnaast is in de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling overgangsrecht opgenomen ten aanzien van wezenpensioen. Het gaat hier om technische fiscale knelpunten waarbij het fiscale overgangsrecht nog in lijn moet worden gebracht met de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet.
Vraag 3
Wanneer en door wie zijn de gesignaleerde knelpunten aan het licht getreden/gebracht? Welke acties zijn toen ondernomen? Waarom is toen niet onmiddellijk de Staten-Generaal als medewetgever geïnformeerd? Waarom is dit sowieso 'onder de pet gehouden'?
Antwoord 3
De genoemde technische fiscale knelpunten zijn opgekomen bij het opstellen van de invaarplannen door de pensioenfondsen en de beoordeling van pensioenreglementen door de Belastingdienst. Vervolgens zijn deze knelpunten aangekaart bij de ministeries van Financiën en Sociale Zaken en Werkgelegenheid door de Belastingdienst en de Pensioenfederatie. Zoals in de beantwoording op vraag 1 reeds is aangegeven zijn deze knelpunten vervolgens onderzocht en is de Kamer hierover geïnformeerd. Er is niets 'onder de pet gehouden'.
Vraag 4
Vanuit een oogpunt van zorgvuldige wetgeving zou een wet eerst dan in werking mogen treden wanneer het hele wettelijke kader dat voor de uitvoering van die wet noodzakelijk is, is tot stand gebracht. Waarom is niet met het bepalen van de datum van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen gewacht tot het volledige wettelijke kader tot stand is gebracht? Indien deze knelpunten eerst later bleken, waarom is toen niet besloten om de inwerkingtreding van de wet op te schorten?
Antwoord 4
De Wet toekomst pensioenen is in werking getreden per 1 juli 2023. De technische fiscale knelpunten zijn pas later aan het licht gekomen zoals in antwoord 1 is aangegeven. Het is niet mogelijk om de inwerkingtreding van een reeds ingegane wet weer op te schorten.
Vraag 5
Heeft het aantreffen van deze knelpunten geleid tot een nauwkeurig onderzoek naar mogelijk nog andere knelpunten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat heeft dit onderzoek opgeleverd en wat zijn daarvan de gevolgen?
Antwoord 5
Bij de transitie naar het pensioenstelsel conform de Wet toekomst pensioenen kunnen zaken naar voren komen die bijsturing vragen. Hiertoe is er periodiek overleg tussen sectorpartijen, het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, het ministerie van Financiën, de Belastingdienst en de toezichthouders. Voor deze technische fiscale knelpunten geldt dat ook. Vandaar dat zal worden voorgesteld het fiscale overgangsrecht aan te passen.
Vraag 6
Gelet op het feit dat de gesignaleerde fiscale knelpunten moeten worden opgelost bij wet in formele zin, ligt het voor de hand, of is het zelfs noodzakelijk te achten, dat eerst de desbetreffende wetgeving tot stand wordt gebracht en in werking treedt voordat de Wet toekomst pensioenen aan uitvoering toe is. Is de staatssecretaris dat met het lid van de 50PLUS-fractie eens? Zo neen, waarom niet? Zo ja, is hij dan bereid de koninklijke weg te volgen en de noodzakelijke wetgeving volgens de wetgevingsprocedure tot stand te brengen en tevens in overleg met de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te bevorderen dat de uitvoering
van de Wet toekomst pensioen wordt opgeschort tot tenminste het tijdstip waarop zijn wet in werking treedt?
Antwoord 6
De Wet toekomst pensioenen is reeds in werking getreden. Dit betreft een wet in formele zin die in het Staatsblad heeft gestaan. In het antwoord op vraag 8 ga ik in op de vraag waarom het belangrijk is dat de uitvoering van de Wet toekomst pensioenen geen vertraging oploopt. Het wetsvoorstel om het fiscale overgangsrecht aan te passen ontvangt de Kamer op de gebruikelijke wijze.
Vraag 7
Nu het de koninklijke weg is om eerst het noodzakelijke wettelijke kader compleet te hebben en pas daarna over te gaan tot uitvoering van de Wet toekomst pensioenen, waarom is de staatssecretaris dan voornemens om niet deze koninklijke weg te bewandelen doch over te gaan tot het plakken van pleisters door middel van een goedkeurend beleidsbesluit, waarvan de Raad van State heeft geadviseerd om met dit middel terughoudend om te gaan?
Antwoord 7
Het gaat hier om technische fiscale knelpunten. Ik zie enerzijds een zwaarwegend belang dat de uitvoering van de Wet toekomst pensioenen geen vertraging oploopt en anderzijds een zwaarwegend belang dat pensioengerechtigden en pensioenuitvoerders zo snel mogelijk duidelijkheid krijgen over het verhelpen van deze technische omissies. Bij de beantwoording van vraag 8 ga ik hier inhoudelijk nader op in. Vanwege dit zwaarwegende belang kom ik met een beleidsbesluit vooruitlopend op wetgeving conform het met de Tweede Kamer afgestemde afwegingskader.6
Vraag 8
Kan de staatssecretaris precies en in detail uitleggen welk zwaarwegend maatschappelijk belang er mee is gemoeid dat de uitvoering van de Wtp geen vertraging oploopt? Wie of waar treedt hierdoor mogelijke schade op? Tijdens de wetsbehandeling in de Eerste Kamer is meer ruimte gevraagd en verkregen om later in te varen. Daar is van de zijde van de regering toen geen zwaarwegend maatschappelijk bezwaar tegen in gebracht. Waarom is er nu wel een zwaarwegend maatschappelijk belang tegen vertraging of uitstel van uitvoering van de Wtp?
Antwoord 8
In de Kamerbrief over fiscale knelpunten Wet toekomst pensioenen die ik op 18 december 2024 mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heb aangeboden bij de Eerste en Tweede Kamer, heb ik aangegeven dat er drie pensioenfondsen zijn die met de genoemde technische fiscale knelpunten te maken hebben. Deze pensioenfondsen zijn per 1 januari 2025 ingevaren naar het nieuwe pensioenstelsel. Het invaren vraagt veel uitvoeringscapaciteit van pensioenuitvoerders en betrokken partijen. Alle pensioenuitvoerders en betrokken partijen die voornemens zijn om in te varen, dienen in het geval van een vertraging of uitstel van uitvoering van de Wet toekomst pensioenen, hun gehele organisatie hierop aan te passen. Dit brengt onzekerheid met zich mee voor enerzijds de pensioenuitvoerders en betrokken partijen en anderzijds ook voor de deelnemers en gepensioneerden. Het is daarom zeer onwenselijk om de gehele uitvoering van de Wet toekomst pensioenen te vertragen of uit te stellen, alleen vanwege de genoemde technische fiscale knelpunten. De technische fiscale knelpunten zijn aan de orde omdat de fiscale wetgeving nog niet in lijn is met de Pensioenwet, waarin reeds overgangsrecht ten aanzien van wezenpensioen is opgenomen en daarnaast invaren van ingegane vroegpensioenen (zonder dit om te zetten naar een levenslang pensioen) reeds mogelijk is. Ik vind het dan ook niet in verhouding staan om vanwege een beperkt aantal technische fiscale knelpunten, de gehele uitvoering van de Wet toekomst pensioenen te vertragen of uit te stellen.
Vraag 9
Inmiddels blijken meer pensioenfondsen moeite te hebben met tijdig invaren. Tegelijk dreigen er juridische procedures van (groepen van) pensioengerechtigden tegen uitvoering van de Wtp, met
name omdat hun een recht op eigendom wordt ontnomen zonder dat zij hierover zijn bevraagd. Eenmaal ingevaren is er geen weg terug meer. Om betwisting van het ontnemen van eigendomsrecht te ontlopen is voortvarende voortgang van het invaren dus geboden. Indien men hier 1 en 1 optelt, leidt dit dan niet tot de uitkomst dat het zwaarwegend belang waarvan de staatssecretaris melding maakt, vooral het belang is om maatschappelijke en/of procesmatige risico's te ontlopen? Waar het hier juist om het belang gaat van burgers, wordt zo toch niet voldaan aan de voorwaarden voor een goedkeurend beleidsbesluit?
Antwoord 9
Het is juist in het belang van burgers en dan meer specifiek deelnemers aan pensioenregelingen om deze technische fiscale knelpunten bij invaren op te lossen. Het gaat hier om knelpunten met betrekking tot tijdelijk overbruggingspensioen, prepensioen en wezenpensioen. Het fiscale overgangsrecht wordt in lijn gebracht met de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet. Ik verwacht voldoende maatschappelijk en politiek draagvlak voor het oplossen van deze technische fiscale knelpunten en daarmee voor de aangekondigde maatregelen die vooruitlopend op wetgeving worden opgenomen in een goedkeurend beleidsbesluit. Zoals ik in het antwoord op vraag 8 heb aangegeven, vraagt het invaren veel uitvoeringscapaciteit van pensioenuitvoerders en betrokken partijen. Uitstel of vertraging van de transitie betekent dat niet alleen pensioenuitvoerders, maar ook de betrokken partijen hun planning aan moeten passen. Dit is niet efficiënt en zorgt voor onrust in de pensioensector. Ik hecht er daarom belang aan dat de uiterste transitiedatum van 1 januari 2028 leidend blijft, zodat pensioenuitvoerders, betrokken partijen en de deelnemers duidelijkheid en zekerheid hebben. Dit vind ik een zwaarwegend belang om vooruitlopend op wetgeving, via een beleidsbesluit deze fiscale knelpunten op te lossen.
Vraag 10
Erkent de staatssecretaris dat gebruikmaking van de weg van het goedkeurend beleidsbesluit de facto leidt tot uitschakeling van beide kamers der Staten-Generaal? Immers, zij kunnen in een latere fase, wanneer de formele wettelijke goedkeuring wordt gevraagd, nog slechts akkoord gaan terwijl zij bij het volgen van de koninklijke weg hun staatsrechtelijke rol van medewetgever wel naar behoren kunnen uitvoeren, omdat de inhoud van het voorstel van wet dan nog volledig open is en zou kunnen worden geamendeerd dan wel verworpen.
Antwoord 10
Een goedkeurend beleidsbesluit vooruitlopend op wetgeving doorloopt niet het wetgevingsproces dat in democratische legitimatie en kwaliteitswaarborgen voorziet. Bij dergelijke beleidsbesluiten is daarom terughoudendheid geboden. In de praktijk kunnen zich evenwel maatschappelijk onaanvaardbare situaties voordoen die maken dat een wetswijziging niet kan worden afgewacht. Op advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is in dit verband een afwegingskader opgesteld aan de hand waarvan kan worden afgewogen of een goedkeurend beleidsbesluit aanvaardbaar is en waarmee de gewenste terughoudendheid bij goedkeurende beleidsbesluiten wordt gewaarborgd.
Onderdeel daarvan is dat het parlement wordt geïnformeerd. Dat is ook bij dit beleidsbesluit gebeurd. Het wetsvoorstel om het goedkeurend beleidsbesluit om te zetten in wetgeving wordt conform de gebruikelijke procedure aangeboden aan het parlement. Het parlement kan dan een oordeel vormen over het wetsvoorstel. Als dat oordeel leidt tot het niet aannemen van het wetsvoorstel dan zal een goedkeurend beleidsbesluit met inachtneming van algemene rechtsbeginselen worden afgebouwd zoals in het afwegingskader is opgenomen.
Vraag 11
Indien de staatssecretaris de weg van het goedkeurend beleidsbesluit toch zou willen volgen, is hij dan bereid om advies van de Raad van State te vragen voordat het besluit in werking treedt?
Antwoord 11
Zoals gebruikelijk in het wetgevingsproces zal, als de wetgeving is opgesteld advies worden gevraagd aan de Raad van State.
Vraag 12
Houdt de staatssecretaris er rekening mee dat zijn voorstel van wet tot omzetting van de inhoud van het goedkeurend beleidsbesluit tijdens de parlementaire behandeling zou kunnen sneuvelen? Wat zijn naar zijn oordeel de consequenties daarvan voor de regeling die in het goedkeurend beleidsbesluit is opgenomen, en meer in het algemeen voor de uitvoering van de Wet toekomst pensioenen?
Antwoord 12
Als het wetsvoorstel ter codificatie van het goedkeurende beleidsbesluit in de Tweede of Eerste Kamer niet door de vereiste meerderheid wordt gesteund, wordt zo spoedig mogelijk en met inachtneming van de algemene rechtsbeginselen toegewerkt naar het afbouwen van de regeling. Daarnaast zal dan de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet aangepast moeten worden. Als de aangekondigde wetgeving niet wordt aangenomen voorzie ik voor de uitvoering van de Wet toekomst pensioenen geen tot beperkte impact. De technische fiscale knelpunten spelen bij een beperkte groep deelnemers. Voor die deelnemers zal de pensioenregeling aangepast moeten worden.
Vraag 13
Indien afwijzing van het wetsvoorstel ertoe zou leiden dat de Wet toekomst pensioen op onderdelen niet goed kan worden uitgevoerd, zou de consequentie dan niet nu moeten worden getrokken dat opschorting van de Wet toekomst pensioenen nu sowieso noodzakelijk en zorgvuldig is, mede ter voorkoming van problemen?
Antwoord 13
Zoals bij het antwoord op vraag 12 aangegeven, heeft afwijzing van het wetsvoorstel geen tot beperkte impact op de uitvoering van de Wet toekomst pensioenen. Bij afwijzing van het wetsvoorstel worden de technische fiscale knelpunten niet opgelost. Een ingegaan tijdelijk overbruggingspensioen, prepensioen en wezenpensioen worden dan bij invaren niet langer geëerbiedigd. Dat is nadelig voor deelnemers, maar wel uitvoerbaar. Ik merk hierbij wel op dat het doel van overgangsrecht ten aanzien van wezenpensioen zoals in de Wet toekomst pensioenen reeds is vastgelegd, dan niet gerealiseerd wordt. Ik reken echter op maatschappelijk en politiek draagvlak voor de aangekondigde wetgeving, omdat dit juist een aantal technische fiscale knelpunten oplost die in het belang van de deelnemer zijn.
Vraag 14
Is de staatsecretaris, alles overziende en erkennende dat zorgvuldige wetgeving van essentieel belang is, bereid om alsnog af te zien van het goedkeurend beleidsbesluit en over te gaan tot het bewandelen van de koninklijke weg inzake wetgeving?
Antwoord 14
Zoals in het antwoord op vraag 10 aangegeven moet terughoudendheid worden betracht bij het werken met goedkeurende beleidsbesluiten. Na afweging aan de hand van eerdergenoemd kader, acht ik in dit geval een goedkeurend beleidsbesluit vooruitlopend op wetgeving aanvaardbaar en maatschappelijk noodzakelijk.
12
Heijnen (BBB), Griffioen (BBB), Van Gasteren (BBB), Van Wijk (BBB), Vos (GroenLinks-PvdA (voorzitter), Ramsodit (GroenLinks-PvdA), Van Gurp (GroenLinks-PvdA), Fiers (GroenLinks-PvdA), Roovers (GroenLinks-PvdA), Petersen (VVD), Geerdink (VVD), Van Ballekom (VVD), Bakker-Klein (CDA), Bovens (CDA), Moonen (D66) (ondervoorzitter), Belhirch (D66), Bezaan (PVV), Koffeman (PvdD), Nanninga (JA21), Van Apeldoorn (SP), Huizinga-Heringa (CU), Van den Oetelaar (FVD), Schalk (SGP), Perin-Gopie (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL)
Kamerstukken I 2024/2025, 36067, BZ.
Kamerstukken I 2024/2025, 36067, BZ.