Verslag van een nader schriftelijk overleg met de minister van BZK over het ontwerpbesluit tot wijziging Bfv 2001 in verband met wijzigingen van de maatstaven van de algemene uitkering van het gemeentefonds - Vaststelling van de begrotingsstaat van het gemeentefonds voor het jaar 2024 - Hoofdinhoud
Dit verslag van een schriftelijk overleg is onder nr. E toegevoegd aan wetsvoorstel 36410 B - Vaststelling begroting gemeentefonds 2024.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Vaststelling van de begrotingsstaat van het gemeentefonds voor het jaar 2024; Verslag van een nader schriftelijk overleg met de minister van BZK over het ontwerpbesluit tot wijziging Bfv 2001 in verband met wijzigingen van de maatstaven van de algemene uitkering van het gemeentefonds |
---|---|
Documentdatum | 03-03-2025 |
Publicatiedatum | 03-03-2025 |
Nummer | KST1184764 |
Kenmerk | 36410 B, nr. E |
Externe link | origineel bericht |
Originele document in PDF |
Eerste Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2024-2025
36 410 B Vaststelling van de begrotingsstaat van het gemeentefonds voor
het jaar 2024
E VERSLAG VAN EEN NADER SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 26 februari 2025
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken1 heeft kennisgenomen van de brief2 van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 6 december 2024 met antwoorden op de vragen over het bij de Eerste Kamer voorgehangen ontwerpbesluit tot wijziging Bfv 2001 in verband met wijzigingen van de maatstaven van de algemene uitkering van het gemeentefonds.
Naar aanleiding hiervan is op 21 januari 2025 een brief gestuurd aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
De minister heeft op 20 februari 2025 gereageerd.
De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde nader schriftelijk overleg.
De griffier van de vaste Commissie voor Binnenlandse Zaken
Bergman
BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR BINNENLANDSE ZAKEN
Aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Den Haag, 21 januari 2025
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft met belangstelling kennisgenomen van uw brief3 van 6 december 2024 met antwoorden op de vragen over het bij de Eerste Kamer voorgehangen ontwerpbesluit tot wijziging Bfv 2001 in verband met wijzigingen van de maatstaven van de algemene uitkering van het gemeentefonds. De leden van de fracties van de BBB, het CDA en OPNL gezamenlijk hebben naar aanleiding van uw brief een aantal vervolgvragen. De leden van de ChristenUnie-fractie sluiten zich aan bij de vragen.
Er bestaat het risico dat bij verdere vertraging van de brief over de wijziging van het Bfv er pas later duidelijkheid komt voor de gemeenten over voor welke opgave ze het komende jaar staan. Dit kan betekenen dat gemeenten bij het opstellen van hun begrotingen over 2026 nog niet weten voor welke opgave ze staan. In dit licht zijn over het voorstel Begrotingsstaat gemeentefonds 2025 een aantal vragen gesteld. Kunt u specifiek aangeven wanneer de gemeenten duidelijkheid kunnen verwachten?
Voorziet u dat de huidige grootte van het gemeentefonds afdoende is om plattelandsgebieden leefbaar te houden en de huidige uitvoeringsstandaarden van de gemeenten door heel Nederland te handhaven?
Bent u op geen enkele wijze bereid de wijziging van artikel 4 Bfv 2001 niet door te voeren? Wat ziet u als noodzaak om deze wijziging (artikel 4 Bfv 2001) nu door te moeten voeren? Is de combinatie verkiezingsjaar, ravijnjaar, nieuwe verdeling niet ongelukkig? Graag ontvangen de leden een toelichting.
Ziet u op geen enkele wijze reden om de randvoorwaarde van de VNG ("voor zover dit noodzakelijk is om de verdeelmaatstaven te kunnen toepassen") te handhaven?
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken ziet met belangstelling uit naar uw reactie en ontvangt deze graag binnen vier weken na dagtekening van deze brief.
I.M. Lagas MDR
Voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 februari 2025
Hierbij stuur ik u, mede namens de staatssecretaris Fiscaliteit, Belastingdienst en Douane, de antwoorden op de vragen van 21 januari 2025 van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken van de Eerste kamer bij het voorgehangen besluit wijziging Bfv 2001 (35410 B, C). Dit betreft de antwoorden op de vragen van de leden van de fracties van BBB, CDA en OPNL naar aanleiding van dit ontwerpbesluit.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J.J.M. Uitermark
21 januari 2025
Vragen van de leden van de fracties van BBB, CDA en OPNL bij het voorgehangen ontwerpbesluit wijziging Bfv 2001:
-
1.Er bestaat het risico dat bij verdere vertraging van de brief over de wijziging van het Bfv er pas later duidelijkheid komt voor de gemeenten over voor welke opgave ze het komende jaar staan. Dit kan betekenen dat gemeenten bij het opstellen van hun begrotingen over 2026 nog niet weten voor welke opgave ze staan. In dit licht zijn over het voorstel Begrotingsstaat gemeentefonds 2025 een aantal vragen gesteld. Kunt u specifiek aangeven wanneer de gemeenten duidelijkheid kunnen verwachten?
Antwoord 1:
Deze wijziging van het Bfv 2001 heeft geen impact op het takenpakket van gemeenten of de omvang of de verdeling van de middelen van het gemeentefonds maar bevestigt de toepassing van het reeds ingevoerde verdeelmodel per 1 januari 2023. Vertraging van het onderhavige ontwerpbesluit leidt dan ook niet tot onzekerheid voor gemeenten.
Met het onderhavige ontwerpbesluit wordt het in 2023 ingevoerde verdeelmodel van de algemene uitkering van het gemeentefonds, nu ook juridisch vastgelegd. Bij de invoering van dit verdeelmodel zijn de gemeenten uitvoerig betrokken geweest (zie onder andere de brief van mijn voorganger aan de Tweede Kamer van 6 april 2022, die uw Kamer in afschrift heeft ontvangen)4. Verder zijn gemeenten onder andere middels de Circulaires gemeentefonds uitgebreid geïnformeerd en wordt er jaarlijks een toelichting op de berekening van de algemene uitkering van het gemeentefonds gepubliceerd.5
Overigens onderstreept het kabinet dat het van belang is dat er balans is en blijft tussen ambities, taken, middelen en uitvoeringskracht.
-
2.Voorziet u dat de huidige grootte van het gemeentefonds afdoende is om plattelandsgebieden leefbaar te houden en de huidige uitvoeringsstandaarden van de gemeenten door heel Nederland te handhaven?
Antwoord 2:
De leefbaarheid van plattelandsgebieden is een belangrijk onderwerp voor dit kabinet. Begin 2025 wordt uw Kamer nader geïnformeerd over de aanpak van de sociaaleconomische vitaliteit van het landelijk gebied. Voor de specifieke opgaven in het landelijk gebied op het gebied van water, natuur en klimaat en het toekomstperspectief voor de agrarische sector werkt het rijk via de aanpak Ruimte voor Landbouw en Natuur aan een gebiedsspecifieke aanpak. Naast landelijke maatregelen zorgt de gebiedsspecifieke aanpak voor passende ontwikkelingen in de gebieden met grote opgaven op het gebied van deze doelen, zoals agrarisch natuurbeheer en innovatie, om boeren te ondersteunen. Het ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur zet zich zo in voor het behalen van deze doelen, met behoud van de sociaaleconomische vitaliteit en draagvlak voor beleid.
De leefbaarheid op het platteland is qua financiering niet alleen van het gemeentefonds afhankelijk. Ook middelen van andere departementen, de middelen van provincies en de eigen middelen van gemeenten zijn hierop van invloed. Daar waar leefbaarheid onder druk staat is een samenhangende aanpak nodig, die breder is dan alleen het beschikbare geld.
Wat betreft het gemeentefonds: dit fonds voorziet alle gemeenten van een zodanig niveau aan inkomsten dat zij in principe vergelijkbare voorzieningen moeten kunnen aanbieden tegen een gelijke belastingdruk. Het is niet mogelijk om te beoordelen of de huidige grootte afdoende is om plattelandsgebieden leefbaar te houden. In de praktijk zien we dat taken zich ergens op de schaal van autonome taken tot dwingende medebewindstaken bevinden. De mate van autonomie van gemeenten verschilt dus per taak. Gemeenten hebben over de besteding van de middelen uit het gemeentefonds geen verantwoordingsplicht richting het Rijk. Daarnaast hebben gemeenten ook instrumenten om hun eigen inkomsten te verhogen en geldt, zoals hierboven toegelicht, aanvullend beleid voor plattelandsgemeenten.
3.
van artikel 4 Bfv 2001 niet door
4.
enkele wijze bereid
ziet u als noodzaak
voeren? Is de combinatie verkiezingsjaar, ravijnjaar, nieuwe ongelukkig? Graag ontvangen de leden een toelichting. enkele wijze reden om de randvoorwaarde van de VNG ("voor zover
de wijziging
om deze wijziging (artikel 4 Bfv 2001) nu
Bent u op geen te voeren? Wat
door te moeten
verdeling niet
Ziet u op geen
dit noodzakelijk is om de verdeelmaatstaven te kunnen toepassen") te handhaven?
Antwoorden 3 en 4:
Het verdeelmodel gaat over de wijze van verdelen van de middelen en niet over de omvang van het gemeentefonds. Het verdeelmodel is reeds per 1 januari 2023 ingevoerd. Met het onderhavige ontwerpbesluit wordt het in 2023 ingevoerde verdeelmodel van de algemene uitkering van het gemeentefonds nu ook juridisch vastgelegd.
De wijziging van artikel 4 van het Bfv 2001 heeft geen impact op het takenpakket van gemeenten of de omvang of de verdeling van de middelen van het gemeentefonds. De wijziging van artikel 4 Bfv 2001 heeft alleen impact op het juridisch niveau waarop begrippen in de maatstaven worden vastgelegd. Vertraging van het onderhavige ontwerpbesluit leidt dan ook niet tot onzekerheid voor gemeenten.
Ook na de wijziging van artikel 4 Bfv 2001 geldt nog steeds dat wijzigingen in de uitwerking van de maatstaven in nauw overleg met de VNG tot stand komen en ter consultatie aan de VNG worden voorgelegd.
Met de wijziging van artikel 4 van het Bfv 2001 wordt beoogd iets vaker dan nu toe te kunnen passen dat begrippen per ministeriële regeling worden uitgewerkt, zodat als bijvoorbeeld het CBS een definitie licht wijzigt geen algemene maatregel van bestuur in procedure hoeft te worden gebracht.
Thans is in artikel 4 van het Bfv 2001 bepaald dat begrippen in de maatstaven op het niveau van de ministeriële regeling uitgewerkt mogen worden als dit noodzakelijk is om tot telbare en meetbare maatstaven te komen. Door de betreffende zinsnede te schrappen, is het mogelijk om meer begrippen of bijvoorbeeld de hoogte van een drempelbedrag op het niveau van de ministeriële regeling uit te werken; er kunnen dan immers ook begrippen worden uitgewerkt als deze uitwerking niet per se noodzakelijk is om tot telbare en meetbare maatstaven te komen. Op deze wijze kan worden voorkomen dat een algemene maatregel van bestuur in procedure moet worden gebracht als de definitie van een maatstaf licht wijzigt. In de nota van toelichting bij het ontwerpbesluit is in de toelichting op de maatstaven aangegeven welke begrippen in de ministeriële regeling zullen worden uitgewerkt.
Gelet op het bovenstaande ben ik niet voornemens de aanpassing van artikel 4 Bfv 2001 in het onderhavige ontwerpbesluit ongedaan te maken.
Kemperman (BBB), Lagas (BBB) (voorzitter), Kroon (BBB),Van Langen-Visbeek (BBB), Lievense (BBB), Fiers (GroenLinks-PvdA), Recourt (GroenLinks-PvdA), Janssen-Van Helvoort (GroenLinks-PvdA), Van Gurp (GroenLinks-PvdA), Roovers (GroenLinks-PvdA), Geerdink (VVD), Van de Sanden
(VVD), Meijer (VVD) (ondervoorzitter), Doornhof (CDA), Prins (CDA), Van Toorenburg (CDA), Dittrich (D66), Aerdts (D66), Van Hattem (PVV), Nicolaï (PvdD), Nanninga (JA21), Janssen (SP), Talsma (CU), Dessing (FVD), Schalk (SGP), Perin-Gopie (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL)
Kamerstukken I 2024/25, 36410 B, D.
Kamerstukken I 2024/25, 36410 B, D.
Kamerstukken II 2021/22, 35925 B, nr. 21.
Zie: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/financien-gemeenten-en-
provincies/documenten/rapporten/2013/05/24/toelichting-op-de-berekening-'van-de-uitkeringen-