Behandeling van: Verlenging beslistermijnen in asiel- en nareiszaken

1.

Kerngegevens

Officiële titel Behandeling van: Verlenging beslistermijnen in asiel- en nareiszaken
Document­datum 04-03-2025
Publicatie­datum 04-03-2025
Kenmerk 36349
Externe link origineel bericht

2.

Tekst

Aan de orde is de behandeling van:

-

het wetsvoorstel Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met verlenging van de beslistermijnen in asiel- en nareiszaken (36349).

De voorzitter:

Ik heropen de vergadering. Thans is aan de orde de behandeling van het wetsvoorstel 36349, Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met verlenging van de beslistermijnen in asiel- en nareiszaken. Ik heet de minister van Asiel en Migratie nogmaals welkom in de Eerste Kamer.

De beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan mevrouw Karimi van de fractie van GroenLinks-PvdA.

Mevrouw Karimi i (GroenLinks-PvdA):

Dank u wel, voorzitter. In de zomer van 2022 werden we geconfronteerd met schokkende beelden van asielzoekers, die buiten op de grasvelden rondom het aanmeldcentrum in Ter Apel moesten slapen. Mensonterende taferelen in een van de rijkste landen ter wereld. Maar laten we niet doen alsof dit een onvermijdelijke crisis was. Dit was een huisgemaakt probleem. Het jojobeleid in de financiering van de asielketen, de bezuinigingen op de IND, het sluiten van opvanglocaties tegen de waarschuwingen van uitvoeringsorganisaties aan gemeenten in, hebben geleid tot die situatie. In een gezamenlijke inspanning probeerden de toenmalige staatssecretaris en de gemeenten een antwoord te vinden op deze zelfgecreëerde crisis. In augustus 2022 werd de zogenaamde "asieldeal" gesloten met een pakket tijdelijke maatregelen en beloofde nieuwe wetgeving die het probleem structureel zou moeten aanpakken. Een van de uitkomsten daarvan was de Spreidingswet. Het wetsvoorstel dat vandaag voorligt, is een ander resultaat van die asieldeal. Dit wetsvoorstel werd vervolgens in april 2023 ingediend bij de Tweede Kamer. Dit voorstel bevat drie maatregelen, waar ik zo op zal ingaan. Maar laten we eerst de enige rechtvaardiging, die de regering voor nut en noodzaak van het voorstel aandraagt, goed bekijken: de capaciteitsproblemen bij de IND.

De capaciteitsproblemen bij de IND zijn niet nieuw. Voorgangers van de huidige minister zijn al gekomen met plannen, tijdelijke projectgroepen, extra menskracht en tijdelijke wetten. Maar blijkbaar zijn de problemen hardnekkig, omdat ze niet alleen te maken hebben met het aantal asielaanvragen. Al jarenlang laten onderzoeken, uitgevoerd door onder andere Significant Public en Ernst & Young, zien dat de problemen bij de IND voortkomen uit structurele onderfinanciering, personeelstekort, falend bestuur en gebrekkige aansturing. Desondanks weigert de politiek deze oorzaken aan te pakken en kiest men er telkens opnieuw voor om de rechten van asielzoekers verder in te perken, in plaats van het systeem te verbeteren. Politiek mag dan een kort geheugen hebben en simplistisch en populistisch beleid kan aantrekkelijk lijken, maar een rechtsstaat heeft een wetgever nodig die niet met de waan van de dag regeert, maar zorgvuldig en doordacht te werk gaat. Wetgeving moet gebaseerd zijn op mensenrechten, rechten van burgers en niet op bestuurlijk falen dat wordt afgewenteld op de zwaksten in de samenleving.

Mijn tweede inleidende punt gaat over de gewijzigde politieke context in Nederland sinds de indiening van dit wetsvoorstel. We hebben een minister die nog geen goedgekeurde begroting heeft voor 2025. Ondanks herhaalde vragen van diverse fracties in de voorbereiding blijft de minister het antwoord over financiering van de IND schuldig. Steeds opnieuw verwijst zij naar de Voorjaarsnota, waarin dit stilstaande kabinet lastige dossiers heeft geparkeerd. Een minister die in woord en daad haar afkeer laat blijken van vluchtelingen trekt niet bepaald nieuw personeel aan, zou ik zeggen. Onzekerheid over de stabiliteit van banen bij de IND helpt daar ook niet bij. Wie wil er onder deze omstandigheden nog bij de IND werken, vraag ik de minister.

Daarnaast moeten we dit wetsvoorstel zien in samenhang met andere asielmaatregelen. De minister wil meerdere nieuwe wetsvoorstellen indienen, waarover de Raad van State al een vernietigend advies heeft uitgebracht. Mochten die voorstellen ooit deze Kamer bereiken, dan moet dit wetsvoorstel in samenhang met die voorstellen worden bekeken. Wat is bijvoorbeeld de impact van het tweestatusvoorstel op dit wetsvoorstel, met het afschaffen van de permanente vluchtelingenstatus? Ook hierover kregen wij in het schriftelijke overleg geen duidelijk antwoord. Kan de minister hier alsnog duidelijkheid over geven?

Dan de drie elementen van het voorliggende wetsvoorstel. Dit wetsvoorstel wijzigt de Vreemdelingenwet op drie punten:

-

Verlenging beslistermijn nareisverzoeken. De beslistermijn voor een machtiging tot verblijfsvergunning voor gezinsleden van statushouders wordt verlengd van 90 dagen naar 9 maanden, met onbeperkte verlengingsmogelijkheden in complexe gevallen. Dankzij een amendement van SP-Kamerlid Van Nispen is deze verlenging tijdelijk. Deze vervalt na drie jaar.

-

Verschoonbare termijnoverschrijdingen. Dit wetsvoorstel codificeert bestaande EU-jurisprudentie. Een mvv kan niet worden geweigerd als de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Dit is al bestaande praktijk en voegt dus niets nieuws toe.

-

Verlenging asielbeslistermijn. De beslistermijn voor asielaanvragen wordt verlengd tot maximaal 21 maanden: zes maanden, plus drie, plus negen, plus drie. Dit is tijdelijk, want vanaf 12 juni 2026 geldt de procedureverordening uit het Europees Asiel- en Migratiepact, waarin de beslistermijn maximaal achttien maanden is.

Voorzitter. Waarom zouden we een wet aannemen die gedeeltelijk binnen een jaar al achterhaald is? De Raad van State wijst erop dat de Gezinsherenigingsrichtlijn weliswaar een verlenging tot negen maanden toestaat en de mogelijkheid biedt tot verdere verlenging in specifieke complexe gevallen, maar adviseert de regering om duidelijke wettelijke normen vast te leggen voor dergelijke verlengingen. Dit is des te belangrijker omdat het hier gaat om het recht op familie- en gezinsleven, artikel 8 van het EVRM, en de belangen van het kind, die door dit voorstel ernstig in het geding komen. De Kinderombudsman schreef aan de Tweede Kamer "dat de voorgestelde maatregelen over gezinshereniging in strijd zijn met het Kinderrechtenverdrag. Als ik met kinderen praat, vertellen zij dat zij zich boven alles zorgen maken over het lot van hun ouders en broers en zussen, nog meer dan over hun huisvestingssituatie. Deze zorgen en de eenzaamheid die het gescheiden zijn van hen met zich meebrengt, staat hun welzijn ernstig in de weg. Het leidt tot gevoelens van angst, onmacht, moedeloosheid en depressie en blokkeert hen in hun dagelijks functioneren en ontwikkelen."

De Raad van State adviseert de regering om in het wetsvoorstel vast te leggen onder welke omstandigheden verlenging mogelijk is en wat de absolute maximumtermijn is. Dat is echter niet gebeurd en de regering wil geen enkele duidelijkheid geven over wat de criteria zijn voor complexe situaties die een onbeperkte verlenging mogelijk zouden maken. Hierdoor kan de wet in de praktijk leiden tot onbegrensde verlenging, wat een schending van het recht op gezinshereniging en een ernstige aantasting van de belangen van het kind tot gevolg kan hebben.

Daarnaast constateert de Raad van State dat dit wetsvoorstel leidt tot stapeling van termijnen, wat betekent dat asielstatushouders onnodig lang gescheiden blijven van hun gezin. Dit heeft vérgaande humanitaire gevolgen, met name voor kinderen. Vaak zijn families van vluchtelingen al langer van elkaar gescheiden op het moment dat een asielzoeker een asielverzoek indient. De reis betekent naast ontberingen en gevaren ook een lange periode van onzekerheid.

De Raad van State wijst de regering er bovendien op dat het respecteren van artikel 8 EVRM en het Kinderrechtenverdrag niet alleen in de implementatie, maar ook in de wetgeving zelf moet worden meegenomen. Uit de wetsgeschiedenis tot nu toe en de inzet van het kabinet is overduidelijk dat men een vertraging van gezinshereniging beoogt vanwege capaciteitsproblemen bij een uitvoeringsdienst. Dit betekent simpel gezegd dat de regering willens en wetens accepteert dat de rechten van vluchtelingen op een herenigd en veilig gezinsleven worden geschonden. Sinds het advies van de Raad van State is er bovendien een belangrijke ontwikkeling bij gekomen, te weten de aanvaarding van het Asiel- en Migratiepact van de EU. Dit wetsvoorstel is in strijd met de EU-Asielprocedureverordening die op 12 juni 2026 in werking treedt en waarin kortere maximale beslistermijnen voor asielprocedures zijn vastgelegd. Dit betekent dat de voorgestelde verlenging van de beslistermijn voor asielaanvragen na die datum automatisch vervalt. Daardoor zou het wetsvoorstel feitelijk slechts iets meer dan een jaar van toepassing zijn.

Voorzitter. De regering beweert dat het verlengen van de beslistermijn de druk op de IND zal verlichten. Maar zoals VluchtelingenWerk Nederland in zijn brief aan ons duidelijk gemaakt heeft, is het tegenovergestelde waar. In 2016 werd een vergelijkbaar wetsvoorstel ingediend, dat in 2019 weer werd ingetrokken, omdat het destijds niet effectief werd geacht. Dit was in een periode van hoge instroom van Syrische vluchtelingen. Nu is de situatie totaal anders. Het aantal asielaanvragen in 2024, namelijk 32.180, ligt zelfs onder de ondergrens van de MPP-prognose, namelijk tussen 37.600 tot 66.700 aanvragen. De vraag aan de minister is waarom het nu dan wel effectief zou zijn.

De huidige crisis is niet veroorzaakt door een hoge asielinstroom, maar door de enorme achterstanden bij de IND. Het aantal asielzaken dat langer dan vijftien maanden openstaat, is in één jaar verdubbeld tot 13.800. Dit wetsvoorstel lost die achterstanden niet op en zorgt er alleen voor dat mensen langer in onzekerheid blijven.

De administratieve lasten nemen juist toe. Voor iedere nareisprocedure waarvan de beslistermijn de negen maanden overschrijdt, moet de IND een individuele toets uitvoeren om te motiveren waarom verlenging noodzakelijk is. Dit is een extra werklast die de achterstanden alleen maar verergert. Dit werd zelfs erkend door de minister zelf in de beantwoording van de vragen. Dus nogmaals: waarom zou het dan nu effectief zijn?

Bovendien is het argument niet onderbouwd dat verlenging van de beslistermijn de IND zou helpen bij procedures tegen niet tijdig beslissen.

De voorzitter:

Mevrouw Karimi, u krijgt een interruptie van mevrouw Nanninga.

Mevrouw Nanninga i (JA21):

Is mevrouw Karimi het met mij eens dat de problemen die zij schetst rond de capaciteit en de opvang door de IND ook zouden kunnen worden opgelost met een scherpe daling van de instroom?

Mevrouw Karimi (GroenLinks-PvdA):

Ik heb net al die cijfers gegeven. De relatie van die cijfers met de instroom is niet te zien, omdat de instroom nu beduidend lager is dan gepland was, terwijl de problemen nu groter zijn.

Mevrouw Nanninga (JA21):

Zou het dan kunnen zijn dat de instroom nog steeds te hoog is? Er is natuurlijk ergens een kritisch punt waarop er zo weinig instroom is dat we ook geen capaciteitsprobleem meer hebben. Klopt dat?

Mevrouw Karimi (GroenLinks-PvdA):

Als het standpunt van JA21 is dat met een instroom van nul alle problemen zouden zijn opgelost, dan is dat natuurlijk waar. Als er niemand binnenkomt, heeft u ook geen probleem. Maar daar gaat het niet om. Wij zeggen — en ik denk dat ook het kabinet dat iedere keer zegt — dat degenen die recht hebben op asiel, welkom zijn in Nederland. Dit wetsvoorstel gaat eigenlijk over degenen die al een status hebben, dus de mensen, vooral een gedeelte reizigers, die na een langdurige procedure te horen hebben gekregen: u bent inderdaad een vluchteling, dus bent u welkom hier.

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Nanninga.

Mevrouw Nanninga (JA21):

Ik heb het niet over nul gehad, maar over een kritisch punt. Het precieze aantal weet ik nu niet uit mijn hoofd. Maar het is natuurlijk wel zo dat op een gegeven moment, als het aantal dat een status krijgt, of hier binnenkomt en een status aanvraagt, laag genoeg is, de capaciteitsproblemen natuurlijk ook grotendeels zijn opgelost. Mijn vraag is of GroenLinks-PvdA zich ook daar eens voor zou willen inzetten.

Mevrouw Karimi (GroenLinks-PvdA):

Volgens mij heb ik het antwoord gegeven. Wij hebben Oekraïne gezien, en Syrië natuurlijk. Als er ergens oorlog is of als er een regime is dat de eigen mensen onder druk heeft gezet, dan zeggen wij in Nederland tot nu toe — ik hoop dat dat zo blijft — dat die mensen recht hebben op asiel.

Voorzitter. Bovendien is het argument niet onderbouwd dat het verlengen van de beslistermijn de IND zou helpen bij procedures tegen niet tijdig beslissen. De juridische procedures tegen niet tijdig beslissen vergen nauwelijks inzet van IND-beslismedewerkers. Het betreft grotendeels geautomatiseerde digitale procedures waarbij standaard verweerschriften worden ingediend. Het zijn juristen van de afdeling juridische zaken die deze zaken behandelen, en niet de IND-beslismedewerkers. De minister kon niet aangeven hoeveel capaciteit er daadwerkelijk wordt vrijgespeeld. Dit wetsvoorstel lost het fundamentele probleem, het structurele capaciteitsprobleem bij de IND, niet op. In plaats daarvan creëert het extra werkdruk, meer juridische procedures en nog langere wachttijden voor asielzoekers en hun gezinnen. We verwachten een gedegen reactie van de minister op deze punten.

Voorzitter. Dit wetsvoorstel heeft in de praktijk de volgende gevolgen. Gezinshereniging voor vluchtelingen wordt bemoeilijkt, terwijl de procedures voor andere vreemdelingen ongewijzigd blijven. Dit is een schending van het gelijkheidsbeginsel. Door de tijdelijke aard van dit wetsvoorstel, met een geldigheidsduur van drie jaar of één jaar, geldt deze wijziging alleen voor mensen die na de inwerkingtreding van de wet gezinshereniging aanvragen. Kan de minister bevestigen dat lopende aanvragen voor een machtiging tot een voorlopige verblijfsvergunning onder de huidige wettelijke termijnen blijven vallen?

De voorzitter:

Er is een interruptie van de heer Van Hattem.

De heer Van Hattem i (PVV):

Mevrouw Karimi van GroenLinks-PvdA is hier een hele litanie aan bezwaren tegen deze wet aan het uiten. Tegelijkertijd vraagt zij toch ook of de problemen bij de IND niet moeten worden opgelost. We zien inderdaad dat de instroom al daalt, maar er ligt nog een heel pakket aan lopende aanvragen. Is mevrouw Karimi het ermee eens dat het gezien alle mogelijkheden om door te procederen, gesteund door de gesubsidieerde asieladvocatuur en door allerlei asielbelangenorganisaties en activistenclubjes, heel aantrekkelijk wordt gemaakt om door te procederen en de druk bij de IND neer te leggen? Zou daar ook niet iets aan moeten worden gedaan?

Mevrouw Karimi (GroenLinks-PvdA):

Ik heb geprobeerd al bij de geschiedenis van de problemen bij de IND duidelijk te maken dat dit probleem al jaren speelt. Onderzoeken hebben aangetoond dat het gaat om de financiering van de IND, die niet structureel en niet voorspelbaar is. Het gaat ook om bestuurlijk falen. Het gaat om niet voldoende aansturen. Het gaat zelfs om systemen die niet met elkaar spreken. Het gaat om planningsproblemen. Je kunt dus zeggen dat heel veel problemen te maken hebben met het management van de organisatie, het aansturen van de organisatie en de financiering van de organisatie. Dat heeft weinig te maken met de rechtsbescherming van vluchtelingen. Dat punt wil ik heel centraal stellen in mijn betoog.

Dan het tweede punt. U zegt dat de instroom het probleem is, of het feit dat mensen kunnen procederen. Wij leven gelukkig nog steeds in een rechtsstaat. Als er in een rechtsstaat een besluit is, dan kun je daartegen in beroep gaan. Gelukkig is dat zo. Ik hoop dat dat ook zo blijft.

De heer Van Hattem (PVV):

In beroep gaan is wat anders dan eindeloos doorprocederen of allerlei andere haken aangrijpen, zoals die dwangsomprocedures en het extra inzetten van asieladvocatuur. De asieladvocatuur is ook gesubsidieerd en heeft er zelf ook belang bij om maar door te kunnen procederen. Zou daar niet gewoon paal en perk aan gesteld moeten worden? Kan dat juist niet zorgen voor een lagere druk bij de IND, zodat die ook gewoon zijn werk kan doen? Heeft iedereen er niet gewoon baat bij dat er daarin een slag wordt gemaakt? Dat heeft niks te maken met de rechtsstaat; dat heeft gewoon te maken met het op orde brengen van dit systeem.

Mevrouw Karimi (GroenLinks-PvdA):

Ik denk dat we wat dat betreft, als het gaat om de rechtsstaat, inderdaad verschillende begrippen hanteren. Het begrip "rechtsstaat" staat ook voor de rechten van burgers op het moment dat de overheid zelf een beslissing neemt die tekortschiet of niet volgens de regels is. Daar kan je tegen in beroep gaan. Dan kan er misschien ook een gerechtelijke dwangsom opgelegd worden. Een van die maatregelen was het afschaffen van de bestuurlijke en gerechtelijke dwangsom. U weet ook wat er gebeurd is met die gerechtelijke dwangsommen. Daarover is ook een uitspraak geweest: dat mag niet.

De voorzitter:

Tot slot, de heer Van Hattem.

De heer Van Hattem (PVV):

Maar als we het toch over de rechtsstaat hebben: er is natuurlijk wel zoiets als misbruik van het recht. Als we nu zien dat er tientallen miljoenen aan dwangsommen worden uitgekeerd, en dat er eigenlijk gewoon een soort van sport van wordt gemaakt om dit soort dwangsommen te kunnen innen, is het dan niet meer dan logisch dat men daar, in plaats van dit te laten voortduren, een keer paal en perk aan stelt? Want daar is toch niemand mee gediend? Dat geeft alleen maar onnodige druk voor de IND. Wie is ermee geholpen dat er zo veel extra druk op de IND wordt gelegd door zulk soort procedures in stand te houden, wat vanuit de gesubsidieerde asieladvocatuur en al die activistenclubjes wordt ingestoken?

Mevrouw Karimi (GroenLinks-PvdA):

Ik heb geprobeerd om gewoon argumenten te geven. Ik had gehoopt dat het dan mogelijk zou zijn om met de heer Van Hattem het gesprek te voeren. Ik moet zeggen dat dit na zes jaar mijn eerste poging is geweest; dat geef ik ook toe. Ik moet ook zeggen dat ik echt teleurgesteld ben. Misschien was het ook gewoon ijdele hoop van mij om te denken dat zo'n gesprek mogelijk zou zijn. U blijft gewoon de riedel herhalen die u al jaren aan het vertellen bent. Maar nu zit de PVV aan de knoppen. En wat is er tot nu toe gebeurd? Niks. Niks! Ik zou dus zeggen: het zou echt goed zijn als u een toontje lager zou zingen.

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog.

Mevrouw Karimi (GroenLinks-PvdA):

Oké. Zoals ik al zei, kan er eigenlijk maar één conclusie worden getrokken: dit wetsvoorstel lost de capaciteitsproblemen bij de IND niet op. Het vermindert het aantal beroepsprocedures niet, en het verlengt de wachttijden ook alleen maar, doordat er nog meer druk komt op de opvangcapaciteiten. De samenhang met andere aankomende wetsvoorstellen is niet goed te voorzien. Het voorstel pakt de oorzaken van de problemen bij de IND niet aan. Ook wordt de rechtsbescherming van vluchtelingen en hun gezinnen ernstig aangetast. Met het excuus van "spoedwetgeving", is er geen consultatie geweest en geen uitvoeringstoets uitgevoerd. Dat er tweeënhalf jaar tussen de aankondiging van dit wetsvoorstel en de behandeling van vandaag zit, toont aan dat de politieke wens van spoedwetgeving slechte wetgeving produceert. Kortom, haastige spoed is zelden goed.

Het moge duidelijk zijn dat mijn fractie niet voor deze wet zal stemmen. Mijn fractie hoopt dat een meerderheid van deze Kamer dit voorstel zal verwerpen en het belang van vluchtelingengezinnen en -kinderen zal laten prevaleren.

De voorzitter:

U heeft een interruptie van de heer Schalk van de SGP.

De heer Schalk i (SGP):

Ik heb een vraag aan mevrouw Karimi. Ze heeft uitvoerig betoogd waar de IND aan moet voldoen. Ze heeft ook betoogd dat het wel logisch is als er dwangsommen worden opgelegd als dit niet goed gaat enzovoorts. Ziet zij ook een taak voor degenen die als vluchteling in dit systeem terechtkomen? Ik heb bijvoorbeeld begrepen dat een op de vijf vluchtelingen of asielzoekers niet komt opdagen als die gehoord zou moeten worden. Dat gaat gewoon ten koste van 20% van de effectiviteit. Zou je ook iets moeten doen aan die kant van het spectrum?

Mevrouw Karimi (GroenLinks-PvdA):

Volgens mij is daar ook een motie over aangenomen in de Tweede Kamer.

De heer Schalk (SGP):

Zeker. Ik heb ook begrepen dat die motie daar niet ondersteund werd door de fractie van GroenLinks-Partij van de Arbeid. Maar ik was benieuwd of dat hier misschien …

Mevrouw Karimi (GroenLinks-PvdA):

Ben u van plan om een motie in te dienen? Sorry.

De heer Schalk (SGP):

Ik ben niet van plan om een motie in te dienen. Ik ben gewoon heel benieuwd of mevrouw Karimi ook mee wil denken over de andere kant van het spectrum. We zitten met een enorm probleem. We kunnen zeggen: deze wetgeving willen we niet, omdat het daardoor allemaal nog drie maanden langer kan duren. Ik heb begrepen dat het dan om 18 maanden in plaats van om 21 maanden gaat. Maar kun je ook iets doen aan die andere kant?

Mevrouw Karimi (GroenLinks-PvdA):

Ik heb begrepen dat de reden waarom sommigen niet komen opdagen, te maken heeft met niet kúnnen komen opdagen, bijvoorbeeld omdat de uitnodiging niet bezorgd kan worden, omdat we mensen heel vaak van de ene naar de andere opvanglocatie laten verhuizen. Ik denk dus dat het belangrijk is om beter zicht te krijgen op de reden waarom mensen niet komen. Wat ik weet van de vluchtelingen — en geloof mij, ik spreek heel veel asielzoekers — is dat ze niks liever willen dan zo snel mogelijk gehoord worden, zodat ze hun verhaal kunnen vertellen en duidelijkheid krijgen over hun situatie. Dat is wat zij willen. Het is natuurlijk iets anders als iemand opzettelijk niet komt opdagen. Dan kan je daar iets tegen bedenken. Maar de overgrote meerderheid van de mensen wil graag zo snel mogelijk gehoord worden.

De voorzitter:

Tot slot, de heer Schalk.

De heer Schalk (SGP):

Ik denk dat ik vandaag niet met mevrouw Karimi moet gaan strijden over of deze mensen dat al dan niet opzettelijk doen. Ik weet wel dat het in de situatie waar we vandaag over spreken vooral gaat over mensen die al toestemming hebben om hier te verblijven. Dan ga ik ervan uit dat hun adres bekend is of dat ze die ergens achterlaten, zodat de oproep aan zou moeten komen. Als dat daar nu ook gebeurt, mag je toch ook een bepaalde plicht aan die kant leggen?

Mevrouw Karimi (GroenLinks-PvdA):

Volgens mij zit het probleem van niet komen opdagen in de asielprocedure, en niet bij nareisverhalen. Bij een nareisverzoek geldt een andere procedure. Het probleem dat mensen soms niet komen opdagen, speelt bij de asielprocedure. Dat heeft grotendeels te maken met het grote aantal verhuizingen en verplaatsingen van de ene naar de andere opvanglocatie. Ik sluit ook niet uit dat derdelanders of sommige mensen die het gevoel hebben dat ze weinig kans hebben, misschien opzettelijk niet komen opdagen. Dat kan ik niet uitsluiten. Maar ik weet wel dat het grotendeels mensen zijn die niet komen opdagen als gevolg van de opvangproblemen die wij hebben.

De voorzitter:

Dank u wel. Ik had begrepen dat u aan het eind van uw betoog bent. Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Huizinga van de ChristenUnie.

Mevrouw Huizinga-Heringa i (ChristenUnie):

Voorzitter, dank u wel. Het wetsvoorstel dat we vandaag bespreken, heeft als doel om de druk op de IND en het COA te verlichten door de beslistermijnen in de asiel- en nareiszaken te verlengen. De ChristenUniefractie is het met de regering eens dat deze uitvoeringsorganisaties onder grote druk staan. Toch roept dit wetsvoorstel een aantal vragen op in mijn fractie.

Als eerste heeft mijn fractie vragen bij de doelmatigheid van dit wetsvoorstel. Draagt het op zichzelf inderdaad bij aan de verlichting van de druk op de asielketen? Een langere beslistermijn betekent immers niet automatisch een korter verblijf van asielzoekers in de over het algemeen overvolle azc's. Zal deze wet er niet toe leiden dat er juist nog meer opvangplekken nodig zullen zijn dan nu al het geval is? Kan de minister ingaan op de vraag van mijn fractie? Deze vraag klemt voor mijn fractie des te meer omdat de minister de te verwachten effecten van dit wetsvoorstel niet inzichtelijk maakt. Ze blijft erbij dat dit voorstel in algemene zin de druk op de asielketen vermindert, maar maakt bijvoorbeeld niet duidelijk hoeveel sneller procedures dan naar verwachting zullen verlopen. Dit laatste hangt wellicht ook samen met het feit dat er geen uitvoeringstoets is gedaan bij de IND. Mijn fractie vindt dat bijzonder spijtig. We vragen ons af waarom dat niet is gebeurd. Graag een reactie van de minister.

Mijn fractie heeft vragen bij de afweging tussen rechtszekerheid voor asielzoekers, de werklast van de IND en de capaciteitsproblemen bij het COA. De regering benadrukt steeds de grote druk op beide organisaties, maar in haar beleid zien wij tot nu toe weinig terug om deze druk te verlichten. Is het niet zo dat de minister zich met dit wetsvoorstel in feite neerlegt bij de huidige situatie, in plaats van dat ze de asielketen versterkt? In plaats van de asielketen te versterken legaliseert zij de overschrijding van de beslistermijnen. Graag een reactie.

Bij de behandeling van dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer in april vorig jaar is een motie aangenomen die de minister — in dit geval haar voorganger — oproept om een plan van aanpak te maken om de IND te versterken. Heeft de minister dit plan van aanpak al klaar en kan zij daar iets over vertellen?

Voorzitter. In de beantwoording van de vragen in het verslag zegt de minister dat de IND gebaat is bij een toekomstige bekostigingssystematiek die ondersteunt dat er meerjarige afspraken gemaakt kunnen worden. Met die opmerking is mijn fractie het van harte eens, maar tegelijk zien we dat de regering voornemens is de komende jaren te bezuinigen op zowel de IND als het COA. Wij kunnen dat niet rijmen met de urgentie die de regering in de toelichting van dit wetsvoorstel uitstraalt. Bij de behandeling van de begroting van het ministerie van Asiel en Migratie spreken wij er ongetwijfeld nog uitgebreider over, maar mijn fractie kan dit wetsvoorstel niet los zien van de bezuinigingen op de IND en het COA die op dit moment boven de markt hangen. Als de minister wil dat de druk op de asielketen afneemt, is beleid nodig dat de IND en het COA daadwerkelijk in staat stelt om aanvragen voortvarend te behandelen. Naar de mening van mijn fractie ontbreekt het daar op dit moment aan. Daarbij duurt het nog maanden voordat duidelijk is of de IND en het COA op de lange termijn over een toereikend budget kunnen beschikken.

Dit alles heeft gevolgen voor de manier waarop mijn fractie dit wetsvoorstel weegt. Als onderdeel van een breder pakket zou een tijdelijke verlenging van de beslistermijnen denkbaar kunnen zijn. Als losstaande wet heeft mijn fractie daar moeite mee.

Voorzitter. Op 12 juni 2026 treedt het Europees Asiel- en Migratiepact in werking. De maximale beslistermijn bij asielzaken in de procedureverordening is korter dan de maximale termijn volgens het vandaag voorliggende wetsvoorstel. Dat betekent dat de wet volgend jaar opnieuw gewijzigd zou moeten worden. Mijn fractie betwijfelt of de periode van een jaar waarin de beslistermijn 21 maanden bedraagt — dat is 3 maanden langer dan in het Europese pact — opweegt tegen de noodzaak om twee keer een wetswijziging in te voeren. Waarom heeft de regering er niet voor gekozen om de beslistermijnen in asielzaken in één keer in lijn te brengen met het Europees Asiel- en Migratiepact, zodat de wet niet tweemaal dient te worden gewijzigd en zowel asielzoekers als de IND voor de lange termijn duidelijkheid hebben over de duur van de beslistermijnen? Daarmee was een dubbele wetswijziging voorkomen. Bovendien was daarmee ongelijkheid tussen asielzoekers als gevolg van het moment van aanvraag verminderd. Graag een reactie.

Onderdeel A van deze wet, over nareis, blijft na inwerkingtreding van het Asiel- en Migratiepact weliswaar van kracht, zij het tijdelijk, maar juist bij de verlenging van de termijnen in nareiszaken heeft mijn fractie bezwaar. De maximale termijnen zouden als gevolg kunnen hebben dat gezinnen alleen al door de asiel- en nareisprocedure tweeënhalfjaar van elkaar gescheiden zijn, en dat is nog los van de tijd die de vlucht zelf in beslag neemt. De asielprocedure mag 21 maanden duren, waarna de beslistermijn voor nareis nog eens 9 maanden bedraagt. In bepaalde gevallen kan die termijn ook nog overschreden worden. Onduidelijk is voor mijn fractie wat de gronden voor die extra overschrijding van de termijn zouden kunnen zijn. Dat brengt ons bij de vraag waarom de regering er niet voor gekozen heeft om enkel de beslistermijn bij asielzaken te verlengen en die bij de nareis te laten zoals die nu is. Kan de regering de druk van de nareiszaken op de asielketen cijfermatig onderbouwen?

Ik sluit af …

De voorzitter:

De heer Van …

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

Ik sluit af, want dit was mijn laatste zin. Het is duidelijk dat mijn fractie kritisch is op het voorstel, maar wij zien natuurlijk uit naar de beantwoording van de minister.

De voorzitter:

De heer Van Hattem voor een interruptie.

De heer Van Hattem i (PVV):

Ik hoor dat de fractie van de ChristenUnie heel kritisch is op het wetgevingstraject, op de manier waarop de wetgeving is ingestoken. Maar deze wetgeving is in eerste instantie nog geïnitieerd door het vorige kabinet-Rutte, waar de ChristenUnie deel van uitmaakte. Op dat moment had natuurlijk ook al bezien kunnen worden dat het op een andere manier had moeten gebeuren. Destijds is deze wetgeving wel neergelegd vanuit het toenmalige kabinet, dus ook vanuit het ChristenUnie-smaldeel daarin. Waarom kijkt de ChristenUnie er nu dan anders tegen aan dan destijds?

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

Kijk, wij hebben een democratie met dualisme; we hebben een kabinet en we hebben een Eerste en een Tweede Kamer. Deze Eerste Kamer kijkt naar de wet die op dit moment voorligt, bijna een jaar, iets meer, voordat het Europese Migratiepact wordt ingevoerd. Dan is dit ons commentaar. Waarom passen we de wet niet aan en zorgen we er niet voor dat we aansluiten bij de termijnen in het Europese Asiel- en Migratiepact?

De heer Van Hattem (PVV):

Dan stel ik gewoon vast dat de huidige ChristenUniefractie hier anders tegen aankijkt dan de manier waarop het destijds door de ChristenUnie en het kabinet is ingestoken. Dat is dan een vaststelling.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

U stelt vast dat de ChristenUniefracties in de Eerste Kamer en in de Tweede Kamer het dualisme hoog in het vaandel hebben staan en dat die de wet beoordelen zoals die op dit moment voorligt.

Dank u wel.

De voorzitter:

Ik dank u wel. Dan is nu het woord aan de heer Dittrich van de fractie van D66.

De heer Dittrich i (D66):

Dank, voorzitter. Ik zit namens de fractie van D66 in de werkgroep uitvoerbaarheid van de Eerste Kamer. Uitvoerbaarheid is een thema dat we als Eerste Kamer een topprioriteit hebben gemaakt bij de beoordeling van wetsvoorstellen. Bij dit wetsvoorstel gaat het eigenlijk al meteen mis. Er is geen uitvoeringstoets wat betreft het werk van de IND gedaan. Ik weet dat de minister in de schriftelijke voorbereiding steeds zegt: ja, bij een ander wetsvoorstel is dat bijna acht jaar geleden wel gebeurd; de IND weet heus wel wat er op hen afkomt. Maar dat is natuurlijk maar een deel van het verhaal. De IND kan al het werk namelijk niet aan. Daar zijn we het allemaal over eens. Er zijn meerdere wetsvoorstellen aangekondigd door deze minister. Ik geloof dat die ook deze maand nog zouden worden ingediend. De IND zal al die wetsvoorstellen moeten gaan uitvoeren. Voor die wetsvoorstellen is ook geen uitvoeringstoets afgegeven. Sommige adviesorganen hebben zelfs maar een week de tijd gekregen om te reageren. De Raad van State zegt dat dat een hele slechte zaak is.

Ik noem bijvoorbeeld de invoering van de asielnoodmaatregelenwet en het tweestatusstelsel. Naar het oordeel van D66 had een allesoverkoepelende uitvoeringstoets moeten worden uitgevoerd, zodat wij als Eerste Kamer kunnen controleren of al die wetsvoorstellen naast elkaar door de IND kunnen worden uitgevoerd. Nu tasten wij in het duister. Waarom heeft de minister dat de afgelopen maanden niet in gang gezet? Dit wetsvoorstel — daar had de heer Van Hattem gelijk in — is al in april 2023 ingediend door het vorige kabinet. De minister had dus tijd gehad om een uitvoeringstoets te laten doen, ook voor andere wetgeving. Dat betreft uitvoeringstoetsen die de IND raken. Mijn fractie vindt dat heel belangrijk.

Ik noemde net het tweestatusstelsel al even. De minister zegt dat er daarmee een korte, driejarige asielvergunning komt. Het idee, de reden, daarachter is strengheid en laten zien dat asielzoekers hier niet lang kunnen blijven. Als het maar even kan, moeten ze na drie jaar naar het land van herkomst. Maar in de schriftelijke voorbereiding zegt de minister ook: "Als gevolg van het verkorten van de geldigheidsduur naar drie jaar en het wegvallen van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, zullen er vaker verlengingsaanvragen worden ingediend." Dan zou je toch zeggen dat de IND hier extra werk aan heeft. Dat is zorgelijk, want indertijd hebben de Partij van de Arbeid, de VVD en D66 in Paars II aan de wieg gestaan van de afschaffing van het tweestatusstelsel. Ik was toen zelf woordvoerder voor D66 in de Tweede Kamer. We hebben daarover onderhandeld met staatssecretaris Cohen en de coalitiepartners. Op verzoek van de directeur van de IND, de heer Dick Schoof, gingen we het stelsel vereenvoudigen, omdat er zo veel procedures waren om een sterkere status te krijgen. Dat kostte de IND toen veel te veel tijd. Dat was de inzet van de heer Schoof. Nu wil deze minister het opnieuw gaan invoeren. De minister antwoordt zelf dat dit procedures gaat opleveren. Dan is mijn vraag natuurlijk: wordt de winst van het verlengen van de termijnen uit dit wetsvoorstel dan niet tenietgedaan door het andere wetsvoorstel? Graag een reflectie daarop van de minister.

Om ons gerust te stellen dat het niet zo'n vaart zal lopen met de werkverzwaring voor de IND, voegt de minister eraan toe: "Aan een verlengingsaanvraag is geen inhoudelijke beoordeling gekoppeld. Het betreft hoofdzakelijk een administratieve procedure. De extra tijd en capaciteit die de IND vanwege het verkorten van de duur van de vergunning kwijt zal zijn, is dan ook beperkt." Maar nu wordt het toch wel heel vreemd, want het doel is het strengste asielbeleid ooit. Nou, dit doel zal asielzoekers er niet van weerhouden om naar Nederland te komen om een asielverzoek in te dienen. Het heeft geen effect op het aantal asielzoekers dat naar Nederland komt. Dat zegt de minister zelf. Het enige wat de minister doet, is een administratieve drempel opwerpen, niet zozeer voor de asielzoekers, maar voor de IND. Dat moet wel degelijk in ogenschouw worden genomen als we de totale werkdruk bij de IND bekijken.

Mevrouw de voorzitter. De vorige twee sprekers hebben het ook al gehad over het Asiel- en Migratiepact. Op vragen van D66, maar ook andere fracties, zegt de minister dat het wetsvoorstel slechts een korte gelding heeft, namelijk voor asielaanvragen die tot juni 2026 zijn ingediend. Dat is ruim een jaar na inwerkingtreding. Maar wat zegt de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State nou over de werkdruk bij de IND in het licht van het Asiel- en Migratiepact, in het advies dat op 24 februari, anderhalve week geleden, is gepubliceerd? Volgens haar vraagt de uitvoering van het Europees Asiel- en Migratiepact vanaf juni 2026 "een enorme inspanning van de Immigratie- en Naturalisatiedienst en van de rechtspraak. Het pact betekent grootscheepse herijking van het asielrecht. Processen moeten opnieuw worden ingericht. Termijnen worden korter. Nieuwe rechtsvragen moeten worden beantwoord. Om de doelen van het Asiel- en Migratiepact te bereiken is het belangrijk om ervoor te zorgen dat de uitvoerende instanties en de rechtspraak hun werk zorgvuldig kunnen doen en niet overbelast worden." Tot zover het citaat van de Raad van State.

Voorzitter. De capaciteit van de IND kan echt beter worden ingezet. Het is buitengewoon onverstandig om de IND te vragen zijn systemen en processen te gaan wijzigen en die vervolgens binnen een jaar tijd opnieuw aan te passen aan de vereisten van het Asiel- en Migratiepact. Bovendien kan dat ook complicaties geven voor lopende asielprocedures. Dit zijn voor de fractie van D66 zwaarwegende argumenten. Ik hoop dat de minister in dit debat een inhoudelijke argumentatie wil geven.

Dan iets over meer werk voor de IND in plaats van minder werk voor de IND bij de invoering van dit wetsvoorstel. Het overnemen van de bepaling uit de Gezinsherenigingsrichtlijn betekent een verlenging van de beslistermijn. Daarvan zegt de minister steeds dat het de IND soelaas zal bieden, want hoe langer de procedure wettelijk mag duren, hoe minder termijnoverschrijding. Dat zou je denken, maar in de Gezinsherenigingsrichtlijn is ook voorzien dat voor iedere nareisprocedure waarvan de beslistermijn de negen maanden overschrijdt, een individuele toets moet plaatsvinden, waarbij bekeken wordt of verlenging van de beslistermijn mogelijk is. Zou dit wetsvoorstel binnenkort in werking treden, dan moet de IND volgens schattingen van VluchtelingenWerk ongeveer 20.000 gezinsherenigingsaanvragen die langer dan negen maanden wachten, gaan motiveren.

De IND zal in al die zaken moeten aangeven waarom er sprake is van bijzondere omstandigheden die een verdere verlenging zouden rechtvaardigen. Op grond van de EU-richtsnoeren moet de afwijking van de maximale negenmaandentermijn strikt en per geval worden geïnterpreteerd. De minister kan dan niet aankomen met: er zijn problemen met de administratieve capaciteit. Die zijn door de EU namelijk uitgezonderd. Die gelden niet. De verwachting is dus dat er veel meer procedures komen, als de IND niet weet aan te geven waarom de verlenging na negen maanden noodzakelijk is. En de IND en de rechtspraak staan al onder druk. Dus de vraag aan de minister is natuurlijk: waarom wil de minister dit?

Voorzitter. De minister zegt dan dat we IND-tijd gaan vrijspelen door de verlenging van de asieltermijnen. Maar dan is de vraag natuurlijk: levert dit wetsvoorstel nou echt veel tijdswinst voor de IND op? "Door de verlenging van de beslistermijn krijgt de IND meer ruimte om te beslissen en is de verwachting dat er minder beroepszaken bij de rechter wegens niet tijdig beslissen zullen worden ingediend. Daardoor komt capaciteit bij de IND vrij die kan worden ingezet voor de behandeling van asiel- en nareisaanvragen, in plaats van voor de afhandeling van deze beroepsprocedures." Dat heeft de minister gezegd in antwoord op vragen van diverse fracties, ook van de mijne. Maar even verderop antwoordt de minister in de nota naar aanleiding van het tweede verslag op vragen van de heer Nicolaï van de Partij voor de Dieren: "Het klopt dat de meeste beroepszaken bij de rechter wegens niet tijdig beslissen zonder een zitting worden afgedaan. (...) Het dossier wordt digitaal verzonden door administratieve medewerkers. (...) Er zijn standaardverweerschriften. (...) Het klopt dat beroepen wegens niet tijdig beslissen veelal gegrond worden verklaard door de rechter. (...) Het is niet mogelijk om dit in 'vrijgespeelde' fte bij de directie Asiel en Bescherming van de IND uit te drukken, omdat de werkzaamheden in het kader van beroepszaken wegens niet tijdig beslissen ad-hocwerkzaamheden zijn." Dan is dus de vraag: zal er nou eigenlijk wel tijdwinst zijn? De verlenging van de beslistermijn wil nog helemaal niet zeggen dat de IND meer andere zaken gaat behandelen. De IND staat namelijk — dat weten we allemaal — onder gigantische druk. Als er meer tijd zou vrijkomen, wat door deskundigen dus betwist wordt, zou het heel goed mogelijk kunnen zijn dat de IND-medewerkers die tijd gaan gebruiken om de door hen te behandelen zaken goed en degelijk te verwerken, dus dat ze meer tijd gaan besteden aan de zaak die ze behandelen. Dat levert dus helemaal geen extra tijd op voor het behandelen van andere zaken. Ik hoor daar graag een inhoudelijke reflectie van de minister op.

Voorzitter. Ik heb in de schriftelijke voorbereiding allemaal vragen gesteld over het aantal IND'ers. De directie Asiel en Bescherming is de directie waarbinnen de asielgerelateerde uitvoering plaatsvindt. Er zijn meerdere tactisch managers vertrokken. Nieuwe vacatures worden vrijwel alleen nog maar extern opgevuld. De toplaag van de IND is daarmee ook nog eens enorm onervaren. Neem daarbij dat er momenteel een traject met Deloitte loopt voor een compleet nieuw sturingsmodel. De druk en de chaos intern bij de IND zijn aanwezig. Met zo'n groot verloop — de minister zegt in de schriftelijke beantwoording dat het gaat om 12% — en met de negatieve publiciteit rond de IND en het COA, waar mevrouw Karimi het ook al over had, is het heel moeilijk om geschikte kandidaten binnen te halen. Bovendien duurt het nog een jaar voordat mensen goed zijn ingewerkt. Aan de orde is dus echt de vraag of het deze minister gaat lukken om met dit wetsvoorstel in de hand achterstanden weg te werken. Spant zij niet het paard achter de wagen?

Om de minister te helpen wil ik nog eens het volgende voorstel doen. Voer schriftelijk horen in kansrijke zaken in. Dat spaart heel veel tijd uit. Ik noem het geregel van tolken, het mondeling moeten horen van asielzoekers, het samenkomen van IND-medewerkers met die asielzoekers, het opstellen van verslagen en noem maar op. Volgens voormalig staatssecretaris Van der Burg zou schriftelijk horen iets van 3.500 zaken per jaar uitsparen. Dat helpt echt, want die tijd kan de IND dan aan andere zaken besteden.

Nou weet ik wel dat in de Kamer in september 2023 de motie-Brekelmans/Van den Brink is ingediend en aanvaard om het schriftelijk horen af te schaffen, maar de gevolgen daarvan waren toen nog niet in ogenschouw genomen. Over die motie is ook helemaal geen advies van deskundigen of van de IND aangevraagd. Nu de nood bij de IND volgens de minister zo is toegenomen, vindt mijn fractie dat de minister leiderschap moet tonen en moet doen wat goed is voor de IND en voor asielzoekers. Daarom wil ik ook de motie die wij in een eerder debat hadden ingediend, weer bij dit debat betrekken en in stemming laten brengen, over schriftelijk horen in kansrijke zaken.

Voorzitter, ik ga afronden. De kans is groot dat dit wetsvoorstel in combinatie met wat op ons afkomt, in de praktijk tot grote uitvoeringsproblemen gaat leiden. Er is een aanmerkelijk risico dat procedures onzorgvuldig gaan verlopen en dat grondrechten van asielzoekers in de uitvoering worden geschonden, omdat hiermee bij de vormgeving van het uitvoeringsbeleid onvoldoende rekening is gehouden. Bijvoorbeeld als blijkt dat de IND en de rechtspraak niet binnen een redelijke termijn kunnen beslissen over de verblijfsrechten van asielzoekers en nareizigers, dan komt hun recht op een eerlijk proces in het geding. Kijk ook maar naar het advies van de Raad van State van 5 februari jongstleden. Mijn vraag aan de minister is hoe zij daarop reageert.

Voorzitter. Mijn conclusie is dat wij als fractie van D66 heel veel bezwaren zien tegen dit wetsvoorstel. De uitvoerbaarheid ervan is echt een zwakke plek. Wij als Eerste Kamer moeten daar goed op letten, en ook op de grondrechten, want die staan op de tocht. Ik hoop dat de minister goede en overtuigende antwoorden kan geven in haar termijn.

Dank u wel.

De voorzitter:

Ik dank u wel. Dan is het woord aan de heer Van Hattem van de fractie van de PVV.

De heer Van Hattem i (PVV):

Dank u wel, voorzitter. Om te beginnen sta ik graag even kort stil bij de bedoelingen van dit wetsvoorstel. Met dit wetsvoorstel worden volgens de memorie van toelichting een aantal zaken geregeld. Zo wordt de nationale beslistermijn in nareiszaken in de Vreemdelingenwet 2000 in lijn gebracht met de maximaal toegestane termijn uit de EU-Gezinsherenigingsrichtlijn van negen maanden. Daarmee moet dit bijdragen aan het verlichten van de druk op de IND en het COA, op een wijze die in overeenstemming is met het Unierecht.

Verder wordt verankerd dat Nederland aanvragen om een machtiging tot voorlopig verblijf van nareizende gezinsleden van een asielstatushouder mag afwijzen als de aanvraag ter zake van dit gezinslid niet binnen drie maanden na verlening van de verblijfsvergunning aan de asielstatushouder is ingediend en de overschrijding van deze termijn niet objectief verschoonbaar is op grond van bijzondere omstandigheden.

Ook kan in dit wetsvoorstel de beslistermijn van zes maanden voor het beslissen op een asielaanvraag onder bepaalde voorwaarden in aansluiting op die termijn met ten hoogste drie maanden worden verlengd, en niet pas na een eerdere verlenging met ten hoogste negen maanden.

Kortom, dit wetsvoorstel is bedoeld om de beslistermijnen te verruimen om de druk te verlichten op met name de IND, zodat deze termijnen beter haalbaar zijn. Het is evenwel niet de bedoeling om op die manier nog meer asielzoekers nog sneller te kunnen toelaten, maar wel om te voorkomen dat vele tientallen miljoenen aan dwangsommen worden weggegeven aan asielzoekers, want dat is wat er nu gebeurt, en de afgelopen jaren in toenemende mate. Door het niet behalen van de beslistermijnen kunnen asielzoekers massaal dwangsommen opeisen op kosten van onze belastingbetalende burgers.

De voorzitter:

Een interruptie van de heer Dittrich.

De heer Dittrich i (D66):

Mag ik op dit punt een vraag stellen? Ik hoorde de heer Van Hattem dat ook al bij een interruptie bij mevrouw Karimi zeggen. Ik heb in de stukken gelezen, op vragen van een van de fracties in de Tweede Kamer, dat een groot deel van de dwangsommen die uitgekeerd moeten worden, naar het COA gaat, omdat mensen dan voor hun huisvesting moeten betalen. Dat geld verdwijnt dus niet in de zakken van een asielzoeker, zoals u zegt, maar gaat naar het COA. Zou u daarop eens willen reageren?

De heer Van Hattem (PVV):

Het maakt me eigenlijk in beginsel niet heel veel uit of het naar het COA gaat of naar asielzoekers zelf. Het verdwijnt allemaal in de asielopvang, op een manier waarvoor het geld niet bedoeld is en niet bedoeld zou moeten zijn. Een deel komt inderdaad wel degelijk terecht bij asielzoekers. Het kan wat mij betreft helemaal niet de bedoeling zijn dat er op die manier geld wordt besteed aan dwangsommen. Dat geld kan veel beter aan andere zaken worden besteed. Het is kostbaar, zuurverdiend belastinggeld van onze burgers. Daar moeten we gewoon niet een dwangsom voor willen maken. Daarom is dit wetsvoorstel gewoon noodzakelijk om de druk wat te verlichten.

De heer Nicolaï i (PvdD):

Ik hoor de heer Van Hattem het hebben over de bestuurlijke dwangsom, maar die wordt met deze wet helemaal niet geregeld. Dat wetje komt nog. Daar zijn we nog mee bezig in de Eerste Kamer. Dus ik zie niet wat het verband is tussen deze wet en de dwangsom. De PVV wil de bestuurlijke dwangsom kennelijk afschaffen, net als de regering, want dat is het doel van de wet die we nog moeten behandelen. Dan gaan we het er dan over hebben, maar hier hebben we het uitsluitend over de verlenging van beslistermijnen. Is de heer Van Hattem het met me eens dat deze wet uitsluitend daarover gaat?

De heer Van Hattem (PVV):

De heer Nicolaï loopt een klein beetje vooruit op mijn spreektekst, want zo meteen ga ik inderdaad melden dat die wet nog in behandeling is. Daarin wordt voorgesteld om de bestuurlijke dwangsom af te schaffen. Maar dit wetsvoorstel regelt wel om de beslistermijnen wat te verruimen, zodat er minder snel sprake zal zijn van het inzetten van een dwangsomprocedure.

De heer Nicolaï (PvdD):

Kan de heer Van Hattem dan aangeven waar in de toelichting van dit wetsontwerp staat dat het doel van de wet is om te ontkomen aan de betaling van dwangsommen?

De heer Van Hattem (PVV):

Het is op zichzelf niet het doel van de wet, maar het heeft wel dat effect. Het is een prettige bijkomstigheid dat je uiteindelijk minder snel in de dwangsomprocedure komt als je ruimere termijnen hebt. Dat is een kwestie van een nuttig neveneffect van het wetsvoorstel. Het verlicht de druk op de IND en het zorgt ervoor dat je minder snel in de dwangsomprocedure terechtkomt.

De heer Nicolaï (PvdD):

Voorzitter, ik zou toch via u aan de heer Van Hattem willen vragen om zich te beperken tot waar deze wet over gaat, namelijk het verlengen van de beslistermijnen. Dat heeft de heer Van Hattem zojuist beschreven. Maar wat is daar nou de aanleiding voor? De aanleiding is dat de minister verwacht dat de IND daardoor ontlast gaat worden. Is dat nou zo? Ik hoop dat de heer Van Hattem daarop ingaat en het niet gaat hebben over de dwangsommen, want die zijn nu niet aan de orde.

De heer Van Hattem (PVV):

Ik zal de dwangsommen nog heel kort noemen. Die zijn in dit wetsvoorstel an sich niet aan de orde — daar heeft de heer Nicolaï gelijk in — maar het is natuurlijk wel een neveneffect: als je ruimere termijnen hebt, komt de dwangsomprocedure minder snel aan de orde. Dus dit is wat mij betreft een goede bijkomstigheid van het wetsvoorstel, niet meer dan dat.

De voorzitter:

Vervolgt u uw betoog.

De heer Van Hattem (PVV):

Zeker, voorzitter. De IND heeft in 2023 voor 11,3 miljoen euro en in 2024 voor maar liefst 36,8 miljoen euro aan dwangsommen moeten betalen aan asielmigranten vanwege het niet op tijd beslissen op aanvragen voor een verblijfsvergunning. De verwachte gemiddelde dwangsomprognose voor de jaren 2024-2025 betreft ongeveer 77 miljoen euro. Dat is het gemiddelde bedrag dat naar verwachting tot eind 2025 uitgekeerd zal worden aan dwangsommen. Het gaat daarbij vooral om aanvragen in het kader van gezinshereniging. En nu komt het, meneer Nicolaï: met het wetsvoorstel Wet herziening regels niet tijdig beslissen in vreemdelingenzaken, dat parallel aan dit wetsvoorstel wordt behandeld, moet aan de bestuurlijke dwangsomregeling voor asielaanvragen een einde worden gemaakt. Ondertussen kan het nu voorliggende wetsvoorstel ervoor zorgen dat de IND een ruimere beslissingstermijn krijgt, waardoor ook minder asielaanvragen voor een dwangsomprocedure in aanmerking zullen komen. Bovendien zal er ook minder ambtelijke capaciteit worden ingezet om zich bezig te houden met de dwangsomprocedures.

De heer Janssen i (SP):

Nog even kort op het vorige punt. Ik zal er in mijn eigen bijdrage ook iets over zeggen. Een langere beslistermijn betekent toch dat mensen langer in de opvang zijn, met kosten voor een langere opvang?

De heer Van Hattem (PVV):

Dat hoeft niet per se het geval te zijn. Als er nu sprake is van een dwangsomprocedure omdat het te lang duurt, dan zitten die mensen evengoed nog steeds in de opvang. Het ene vloeit dus niet meteen uit het andere voort, maar ik ben het ermee eens dat het het liefst zo kort mogelijk moet zijn. Als mensen bijvoorbeeld te horen krijgen dat ze niet in Nederland thuishoren, niet in de asielprocedure komen, moeten ze ook zo snel mogelijk vertrekken.

De heer Janssen (SP):

Dat is een lang antwoord, maar ik heb het woord "dwangsom" niet genoemd. Mijn vraag was de volgende. Als een procedure langer duurt, als je langer over een procedure mag doen voor je een besluit neemt, dan blijven de mensen toch automatisch langer in de opvang, met de kosten die dat met zich meebrengt? Is de heer Van Hattem dat met me eens? Dan gaat het even niet over de dwangsom. Het gaat erover dat een langere beslistermijn betekent dat men langer in de opvang zit.

De heer Van Hattem (PVV):

Het is niet de bedoeling dat mensen onnodig lang in de opvang zitten. Daarom is bij dit wetsvoorstel een amendement aangenomen om het tijdelijk in te zetten en tijdelijk de druk te verlichten op de IND. Hoe sneller, hoe beter. Hoe sneller we slagen kunnen maken, hoe beter. Laat ik het zo maar zeggen.

De voorzitter:

Tot slot, de heer Janssen.

De heer Janssen (SP):

Ik probeer het voor de derde keer. Is de heer Van Hattem het met me eens dat het, als iemand langer in de opvang zit, betekent dat er langer betaald moet worden voor die langere opvang?

De heer Van Hattem (PVV):

Het is in de huidige situatie niet zo dat de duur van de beslistermijnen de duur van de opvang gaat verkorten. Dat is evenwel ook niet aan de orde. Met de ambtelijke capaciteit die er is, kan op dit moment die slag niet worden gemaakt, maar ik ben het er zeker mee eens dat het beter is als we eerder duidelijkheid kunnen krijgen en als er eerder stappen kunnen worden gezet. Met de huidige situatie van de IND is deze verlichting van de druk op de ketel nu eenmaal nodig. Dat kan door de termijn iets te verruimen en daarmee kunnen we ook die belachelijke dwangsomprocedures voorkomen.

De heer Nicolaï (PvdD):

Ik sluit toch nog even aan, want de vraag is relevant. We hebben het over langere beslistermijnen. Volgens de heer Van Hattem en de minister zijn die langere beslistermijnen nodig. Anders zou deze wet er niet zijn. Die zijn nodig omdat de IND kennelijk meer nodig heeft. Maar als de IND meer tijd nodig heeft en ook meer tijd gebruikt, dan is de vraag van de heer Janssen toch volstrekt relevant? Dan wordt dus de duur dat de betrokkene in de opvang zit ook verlengd. De heer Van Hattem heeft het over al dat geld van die dwangsommen. Kan hij eens aangeven wat het financiële effect is van het feit dat de beslistermijn enorm verlengd wordt, het verblijf dus ook enorm verlengd gaat worden, nog los van de ellende voor de asielzoekers zelf? Dat kost de gemeenschap toch ook geld?

De heer Van Hattem (PVV):

Ik zie geen ellende voor de asielzoekers zelf. Die worden hier allemaal op een heel keurige manier opgevangen. Het ontbreekt hen aan helemaal niets in dit land. Van ellende is dus geen sprake. Ik zal ingaan op wat de heer Nicolaï schetst. In de huidige situatie komt de IND tijd, middelen en mensen tekort om voor iedereen de procedure binnen de gestelde termijn te doorlopen en tijdig een besluit te nemen. Het gevolg is — daarom haal ik steeds die dwangsomprocedure aan — dat die beslistermijn niet wordt gehaald en er dus massaal gebruik wordt gemaakt van die dwangsomprocedures. Dat ze in die dwangsomprocedure zitten wil niet zeggen dat ze meteen het land kunnen verlaten of dat ze uit de asielopvang zijn. Nee, ze blijven er evengoed in zitten. In de huidige situatie blijven ze erin zitten en kunnen ze ook nog eens een dwangsom verbeuren. Dat vind ik te gek voor woorden. Daarom is het goed om nu tijdelijk te zeggen: we gaan de proceduretijd, de beslistermijn, iets oprekken, zodat de IND de kans krijgt om een beslissing te nemen zonder dat uiteindelijk de portemonnee moet worden getrokken door onze belastingbetalende burger om daar een dwangsom tegenover te stellen.

De heer Nicolaï (PvdD):

Dat "iets oprekken" begrijp ik helemaal niet. De Raad van State heeft gezegd dat er 21 maanden van gemaakt kan worden. Ik kom daar straks in mijn eigen bijdrage nog op terug. Ik hoor de heer Van Hattem eigenlijk erkennen dat men langer in de opvang blijft. Dan is mijn vraag wat dat de belastingbetaler dan kost? Dat is een gevolg van deze wet, van een minister die deze wet verdedigt. Dat is de minister van de PVV van de heer Van Hattem. Het gevolg daarvan is dat de belastingbetaler meer geld kwijt gaat raken aan opvang van asielzoekers, want het mag allemaal langer duren. Dat is de wet die vandaag voorligt: het mag langer duren. Graag een reactie.

De heer Van Hattem (PVV):

Wat de heer Nicolaï nu vertelt, is complete flauwekul. Het is niet zo dat het langer mag duren of dat mensen langer in de opvang blijven. Als deze wet er niet zou liggen, zouden ze ook geen dag korter in de opvang blijven. Ze zouden dan alleen ook nog met een dwangsom beloond worden. Dat moet hiermee voorkomen worden. Daarop moet worden ingezet. Er moet nu gewoon achterstallig onderhoud plaatsvinden. Er is gewoon een hele grote stapeling aan procedures ontstaan. Die moet worden weggewerkt. Daarom is er nu eenmaal tijdelijk een maatregel nodig om die beslistermijn te verlengen. Daarmee kan in ieder geval worden voorkomen dat al die gekke dwangsommen moeten worden uitbetaald.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Nicolaï.

De heer Nicolaï (PvdD):

Tot slot. Dan hoor ik graag van de heer Van Hattem wat het effect is van deze verlichting. Hoeveel tijd en hoeveel fte komt er vrij om ervoor te zorgen dat die enorme berg waar de heer Van Hattem het over heeft, in een keer wel binnen redelijke tijd kan worden weggewerkt? Graag een reactie.

De heer Van Hattem (PVV):

De heer Nicolaï heeft de bijzondere eigenschap dat hij goed kan vooruitlopen op mijn spreektekst. Een van de punten die ik nog zal aanhalen, is dat inderdaad een fors aandeel van de IND-capaciteit nu alleen al wordt ingezet voor de dwangsomprocedures. Als die medewerkers zich met hun kerntaak kunnen bezighouden — het afhandelen van de asielprocedures — scheelt dat al een hele hoop. Ze hoeven dan niet bezwaar te maken en naar de rechter voor de dwangsomprocedures.

De voorzitter:

Gaat u verder.

De heer Van Hattem (PVV):

Voorzitter. Even kijken waar ik gebleven ben. Die dwangsomprocedures vergen nogal wat capaciteit. Dat is precies het punt dat de heer Nicolaï net aanhaalde. In de nota naar aanleiding van het verslag is te lezen dat in 2024 circa 50.780 beroepszaken wegens niet tijdig beslissen bij de rechter zijn ingediend en circa 400 beroepszaken wegens niet tijdig beslissen op zitting zijn behandeld. Bij de Directie Juridische Zaken van de IND zet een team van circa 20 fte zich volledig in op beroepszaken wegens niet tijdig beslissen. Gelet op de grote aantallen beroepszaken wegens het niet tijdig beslissen wordt aan dit team bijstand verleend door onder andere medewerkers van de directie Juridische Zaken en de directie Asiel en Bescherming van de IND. Die middelen en medewerkers kunnen veel nuttiger worden ingezet. Dat dit wetsvoorstel met ruimere beslistermijnen daar een steentje aan bijdraagt, is hoogstnoodzakelijk. We moeten sowieso niet langer asielzoekers belonen met dwangsommen. We moeten fors minder asielzoekers toelaten met het strengste asielbeleid ooit. Dat is het doel waar we van uitgaan. En met minder instroom van asielzoekers, vermindert uiteraard ook de druk op de IND en het COA. Anders blijft het dweilen met de kraan open. Ik hoop dat u het daar allemaal mee eens zult zijn.

Voorzitter. Ik heb nog een punt van aandacht. Op pagina 6 van de memorie van toelichting, die nog is opgesteld onder het vorige kabinet, wordt het volgende aangegeven. Het is een vrij lang citaat: "(…) dat de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel niet wordt geweigerd in het geval dat een gezinslid van een asielstatushouder Nederland pas inreist nadat drie maanden zijn verstreken sinds het verlenen van de verblijfsvergunning aan deze asielstatushouder of dat een aanvraag om een machtiging tot een voorlopig verblijf pas na die periode wordt ingediend indien de overschrijding van bedoelde termijn van drie maanden op grond van bijzondere omstandigheden objectief verschoonbaar is (artikel 29, lid 2 en lid 4 Vreemdelingenwet 2000). Daarbij kan worden gedacht aan de situatie dat de vreemdeling onjuist of te laat is voorgelicht door derden van wiens ondersteuning hij of zij afhankelijk is — dat zijn vaak vrijwilligers en medewerkers van VluchtelingenWerk Nederland, Nidos of andere belangenorganisaties — bijvoorbeeld als gevolg van een taalbarrière." Kan de minister nader duiden hoe in de praktijk dit aspect van "objectief verschoonbaar" behandeld wordt? Hoe wordt de mate van objectiviteit bepaald? De voorbeelden die worden genoemd laten namelijk een ruime mate van interpretatie toe. Waarom wordt dit bijvoorbeeld niet beperkt tot formele communicatie vanuit de overheid? Bij de genoemde voorbeelden bestaat zelfs het risico dat vrijwilligers van dergelijke asielbelangenorganisaties of asieladvocaten bewust inzetten op ontijdige of onjuiste voorlichting om zo het verschoonbaarheidscriterium in te kunnen roepen. Kan de minister aangeven hoe dit risico voorkomen kan worden? Deze asielbelangenorganisaties zouden überhaupt niet meer in een positie moeten kunnen komen dat hun voorlichting effect kan hebben op de procedure. Graag een reactie van de minister.

Voorzitter. Tot slot. De behandeling van het wetsvoorstel heeft lang genoeg geduurd. Het is de hoogste tijd om dit wetsvoorstel in te voeren, evenals het wetsvoorstel over de beperkingen van de dwangsommen. De PVV-fractie zal voor dit wetsvoorstel stemmen.

De voorzitter:

U heeft een interruptie van de heer Janssen.

De heer Janssen (SP):

Aan het eind van het betoog van de heer Van Hattem heb ik nog een concrete vraag. Gaat de heer Van Hattem nog vragen om afrekenbare doelen en concrete indicatoren voor wat betreft dit wetsvoorstel? Ik vraag dit in verband met de democratische controle die wij als parlement moeten kunnen uitoefenen.

De heer Van Hattem (PVV):

Op zichzelf is dat een legitieme vraag. Het is wat mij betreft een simpele koers: hoe minder, hoe beter. Dat is voor mij de belangrijkste indicator.

De heer Janssen (SP):

Dat is niet helemaal het antwoord waarmee de heer Van Hattem in het verleden ministers en staatssecretarissen heeft laten wegkomen. Zou het niet fijn zijn als wij bij wetsvoorstellen over asiel en migratie gewoon weten en duidelijk hebben wat ze gaan opleveren, zoals de heer Van Hattem zelf altijd in zijn moties aangaf? Afrekenbare doelen vind ik altijd een vervelende term; daar blijf ik bij weg. Het gaat mij meer om de concrete indicatoren. Hoeveel fte's worden er met dit wetsvoorstel bespaard? Over hoeveel minder dwangsommen gaat het dan? Zou de heer Van Hattem dat niet willen weten voordat we de effectiviteit van de uitvoering van dit wetsvoorstel kunnen beoordelen?

De heer Van Hattem (PVV):

De heer Janssen verwijst naar eerdere woorden van mij in deze Kamer. Dat ging toen over de coronamaatregelen. We hebben het toen inderdaad gehad over duidelijke indicatoren, maar toen ging het erom dat de grondrechten van alle Nederlandse burgers in belangrijke mate werden geschonden, bijvoorbeeld door een avondklok en andere maatregelen die diep ingrepen op grondrechten en vrijheden. Dan vind ik dat je daar ook hele harde en duidelijke eisen tegenover mag stellen. Nu hebben we het over de effectiviteit van een uitvoeringsorganisatie. Dat is natuurlijk ook hartstikke belangrijk, maar het raakt niet iedere Nederlandse burger in zijn of haar grondrechten en vrijheden. Het is wel van belang dat dit zo goed en stevig mogelijk wordt aangepakt. Dat ben ik absoluut eens met de heer Janssen. Maar zoals ik al zei: hoe minder, hoe beter. Dit is niet iets wat je heel hard kunt koppelen aan een bepaalde uitkomst. Er worden nu 20 fte ingezet op het niet tijdig beslissen over die procedures. Die 20 fte kun je ook op de reguliere dossiers zetten, zodat alles sneller gaat, mensen korter in een procedure zitten en korter in de opvang hoeven te verblijven. Wat dat betreft kunnen er gewoon slagen worden gemaakt. Hoe meer slagen er worden gemaakt, hoe beter.

De voorzitter:

Tot slot, de heer Janssen.

De heer Janssen (SP):

Dus de 20 fte waarvan de heer Van Hattem zegt dat die niet meer nodig zijn voor beroepszaken en dus ergens anders voor kunnen worden ingezet, is waar deze wet toe moet leiden in het komende jaar dat die nog effect kan hebben, vooruitlopend op het Asiel- en Migratiepact?

De heer Van Hattem (PVV):

Ik ga me niet vastpinnen op een exact aantal. Ik heb daarvoor ook onvoldoende zicht op de hele organisatie. Het is bovendien niet onze taak als parlement om de organisatie volledig door te lichten. Maar als de minister zelf kan aangeven of zij een bepaalde richting uit wil, dan kan dat natuurlijk altijd. Het belangrijkste is dat de organisatie op orde komt, dat er geen dwangsommen meer worden uitbetaald, dat er geen extra procedures worden gevoerd over de beslistermijnen en dat mensen zo kort mogelijk in de opvang blijven. Daarnaast moeten mensen die een afwijzende beschikking krijgen zo snel mogelijk Nederland verlaten. Zo kunnen we met een streng asielbeleid zorgen dat de asielinstroom afneemt. Dat is uiteindelijk het doel waar we voor staan: minder asielzoekers naar Nederland, minder asielinstroom en minder druk op de keten.

De voorzitter:

Er is een interruptie van mevrouw Perin-Gopie.

Mevrouw Perin-Gopie i (Volt):

We hebben de heer Van Hattem veel horen zeggen over de uitvoering van de IND in relatie tot dit wetsvoorstel, maar we hebben toch geen uitvoeringstoets gezien van dit wetsvoorstel? Kan de heer Van Hattem aangeven op basis waarvan hij deze overtuigende woorden spreekt? En zou het hem niet helpen als we een uitvoeringstoets van de IND zouden hebben?

De heer Van Hattem (PVV):

We kunnen onszelf zo bureaucratisch gek maken als we willen door bij ieder voorstel dat we doen iets meer praktisch te regelen en efficiënter in te zetten. Je wilt meer efficiëntie bereiken, want dat is uiteindelijk het doel. Dit lijkt mij een volstrekt logisch voorstel om meer efficiëntie te bereiken. Moeten we dan meer ambtelijke capaciteit, die al heel schaars is, gaan inzetten om allerlei uitvoeringstoetsen uit te voeren? Het lijkt me niet logisch om meer bureaucratie op te tuigen om bureaucratie te verminderen. Het is altijd goed om zaken door te lichten, maar dan wel voor het grotere geheel in plaats van bij ieder apart voorstel. Anders organiseren we gewoon bureaucratie om de bureaucratie te organiseren.

Mevrouw Perin-Gopie (Volt):

Ik moest nog even bedenken hoe ik kon doorgaan op de bureaucratie van de bureaucratie. Als we bureaucratie daadwerkelijk willen aanpakken, dan moeten we wel de feiten kennen. Dat ontbreekt hier. Ik kan dus niet anders dan concluderen dat de heer Van Hattem veel aannames doet die niet getoetst zijn. Ik wil hem alvast waarschuwen voor enige teleurstelling.

De heer Van Hattem (PVV):

Als ik zie dat alleen al 20 fte bezig is met beslissingen over de overschrijding van de beslistermijnen en dat we dan ook nog extra fte moeten gaan inzetten, terwijl die in heel Nederland al schaars zijn, dan is dat allemaal onnodige capaciteit. We komen al overal mensen tekort. Als we capaciteit moeten inzetten om allerlei toetsen uit te voeren die misschien wel tot dezelfde uitkomst leiden, dan zeg ik: pak liever door. Ga niet nog meer tijd verspillen aan zulk soort bureaucratisch geneuzel. Zorg gewoon dat de zaak op orde komt. Daar is dadelijk dit wetsvoorstel voor. Het is gewoon een praktische aanpak en ik hou wel van een beetje praktisch kijken naar zaken, in plaats van nog langer in de papieren te duiken en uiteindelijk niks te doen.

Voorzitter, ik zou graag hiermee deze termijn willen beëindigen.

De voorzitter:

Ik zou u willen vragen om de mensen die de uitvoeringstoets doen niet van bureaucratisch geneuzel te betichten. Dat vind ik niet heel beleefd.

De heer Van Hattem (PVV):

Voorzitter, zo is het zeker niet bedoeld. De mensen die het doen, bedoel ik zeker niet. Maar toetsen uitvoeren die mijns inziens niet per se bij ieder voorstel nodig zijn, dat bedoel ik met bureaucratisch geneuzel. Het gaat niet om de mensen die ermee bezig zijn, want die doen naar eer en geweten hun werk.

De voorzitter:

Ik dank u wel. Dan is het woord nu aan de heer Griffioen van de fractie van de BBB.

De heer Griffioen i (BBB):

Mevrouw de voorzitter. De nood bij de IND is verontrustend hoog. De beslistermijnen voor gezinsherenigingsaanvragen kunnen door de IND nagenoeg niet binnen de wettelijke termijnen van de huidige Vreemdelingenwet 2000 worden gehaald. De jaarcijfers van 2024 van de IND vermelden dat het aantal aanvragen voor mvv-nareizigers is gestegen van, afgerond, 22.000 in 2023 tot 31.000 in 2024. Het aantal door de IND in behandeling genomen aanvragen is gestegen van 27.000 in 2023 tot 43.000 in 2024. Het aantal tijdig door de IND genomen beslissingen is gedaald van 16% in 2023 naar 7% in 2024. De doorstroomtijd van beslissingen is gestegen van gemiddeld 47 weken in 2023 naar gemiddeld 70 weken in 2024. Aldus de in januari gepubliceerde formele cijfers van de IND zelf.

Voor nareizigers ingevolge het EVRM inzake amv's, is dezelfde ontwikkeling te zien van dezelfde cijfers, waarbij de aantallen ongeveer de helft zijn van mvv-nareizigers. Wat opvalt is dat het aantal tijdig door de IND genomen beslissingen is gedaald van 9% in 2023 naar 5% in 2024. De doorlooptijd van beslissingen is gestegen van gemiddeld 62 weken in 2023 naar gemiddeld 84 weken in 2024.

Voorzitter. Dit zijn alarmerende cijfers ten opzichte van 2023, mede op basis van de toegenomen nareisaanvragen en een aanzienlijk groter geworden werkvoorraad bij de IND. Dus: nood breekt wet. De regering acht het daarom wenselijk de beslistermijnen in asiel- en nareiszaken te verlengen. Waarschijnlijk wordt door de regering niet "wenselijk" bedoeld, maar wordt door de regering "noodzakelijk" bedoeld, gezien de grote en vooralsnog niet oplosbare capaciteitsproblemen bij de IND. "Nood breekt wet" kan dan ook geïnterpreteerd worden dat de nood zo hoog is, dat het niet anders kan dan dat de minister de reguliere beslistermijnen voor de IND verlengt. De regering wil de druk op de IND verlichten door de IND wat meer lucht en tijd te geven om te beslissen in nareiszaken. De IND is in nood en dus verlengt de minister de beslistermijn in nareiszaken.

Feit is dat de IND in 2024 bij 93% van de aanvragen van mvv-nareizigers niet in staat is geweest om binnen de huidige wettelijke beslistermijn te beslissen. Voor amv-aanvragen op grond van het EVRM is de IND bij 95% niet in staat geweest om binnen de huidige wettelijke termijn te beslissen. Het wetsvoorstel, dat de huidige beslistermijnen voor de IND verlengt, zodat de regering de IND vervolgens meer lucht kan geven, gaat die gewenste adempauze aan de IND waarschijnlijk niet geven. Kortom, het doel van de minister wordt met deze wetswijziging niet bereikt. Daarmee vervalt het nut en de noodzaak van het wetsvoorstel, omdat het verlengen van de beslistermijnen grotendeels niet het gewenste effect zal hebben op de capaciteitsproblemen van de IND.

Voorzitter. Omdat er minder beslistermijnoverschrijdingen zullen zijn, zal de IND minder worden geconfronteerd met juridische procedures en door de rechter minder vaak worden veroordeeld tot het betalen van dwangsommen. Dat is het idee. De ontwikkeling van jurisprudentie in nareiszaken zal ook hard worden afgeremd, is het idee.

Voorzitter. Is het wetsvoorstel dan overbodig? Dat is niet het geval, om de volgende redenen. De verlengingsmogelijkheden voor beslistermijnen zijn opgenomen in de EU-Gezinsherenigingsrichtlijn, maar nog niet in de Vreemdelingenwet 2000. Dat gebeurt met dit wetsvoorstel. Het voorstel bevat ook een bepaling op grond waarvan het overschrijden van de aanvraagtermijn in nareiszaken niet wordt tegengeworpen indien die overschrijding op grond van bijzondere omstandigheden objectief verschoonbaar is. Daar is het hier ook al eerder in het debat over gegaan. Het Hof van Justitie van de EU heeft al in 2018 bepaald dat als de asielstatushouder een goede reden had voor een te late indiening op de aanvraag, de aanvraag niet om die reden mag worden geweigerd. Om niet in strijd te handelen met het Europees recht past de IND deze verschoningsmogelijkheid in de praktijk al jaren toe, maar een wettelijke basis ontbreekt. Die komt er met dit wetsvoorstel.

De heer Dittrich i (D66):

Nou heeft VluchtelingenWerk berekend dat er iets van 20.000 zaken zijn die individueel getoetst zouden moeten worden. Vanuit de EU is gezegd dat capaciteitsproblemen in overheidsorganisaties nooit een reden kunnen zijn om een verlenging toe te staan. Er moet dus een individuele reden zijn. Mijn vraag aan de heer Griffioen is dus: denkt u niet dat er een extra probleem ontstaat in het wegwerken van achterstanden als we deze wet aannemen?

De heer Griffioen (BBB):

Dit wetsvoorstel codificeert de twee onderwerpen die ik net noemde, die conform Europees recht in Nederlandse wetgeving zouden kunnen worden opgenomen. Dat gebeurt met dit voorstel. En zoals ik net zei: deze wetswijziging lost waarschijnlijk nauwelijks de capaciteitsproblemen van de IND op. Misschien zijn er wat bijeffecten, maar dat is niet een van de primaire redenen voor deze wetswijziging.

De heer Dittrich (D66):

Ik heb u nog niet gehoord over het feit dat, als er een verlenging door de IND gevraagd wordt, de IND moet aangeven waarom in die individuele zaak verlenging nodig is. VluchtelingenWerk zegt: dat kan weleens in 20.000 zaken het geval zijn. Dat versterkt dan toch het argument dat deze wet de IND totaal in de problemen brengt?

De heer Griffioen (BBB):

Het gaat over een beperkte verlenging. In alle voorgaande termijnen van negen, zes en drie maanden moet ook al een beslissing worden genomen, die schriftelijk heel goed gemotiveerd moet worden. Ik verwacht dus niet dat dit heel veel extra werk gaat opleveren. Het moet nu ook al gebeuren. Er komt één termijn bij.

De voorzitter:

Vervolgt u uw betoog.

De heer Griffioen (BBB):

Op 12 juni 2026 wordt de EU-Procedurerichtlijn vervangen door de EU-Procedureverordening uit het Asiel- en Migratiepact. Vanaf 12 juni 2026 vervallen de regels over de beslistermijnen in asielzaken. In de Vreemdelingenwet 2000 gelden dan rechtstreeks de werkende bepalingen uit de Procedureverordening. Welke overweging heeft de minister om met dit wijzigingsvoorstel te komen en niet te wachten op de inwerkingtreding van de EU-Procedureverordening?

Volgende vraag aan de minister: welke verwachting heeft de minister van het verlengen van beslistermijnen voor de IND over het kunnen terugdringen van de gemiddelde doorlooptijd van beslissingen in weken? Hoe verhoudt volgens de minister het verlengen van beslistermijnen voor de IND zich tot het beleid van de minister om, zoals opgenomen in de toelichting op de begrotingsstaat voor 2025 van het ministerie van Asiel en Migratie, met ingang van 2027 fors te bezuinigen op de IND? Dit wetsvoorstel is ingediend door de voorganger van de minister. Hoe verhoudt deze wetswijziging zich tot de wetsvoorstellen waarmee deze minister gaat komen om opvolging te geven aan het kabinetsbeleid inzake asiel en migratie?

Door de IND is geen uitvoeringstoets op het wetsvoorstel verricht. Dat is hier al meerdere keren genoemd. De IND wenst volgens de regering zo snel mogelijk te starten met de uitvoering van dit wetsvoorstel en is reeds gestart met het treffen van de benodigde voorbereidingen in de uitvoeringspraktijk. Als voorbeeld daarvan kunnen de andere keuzes worden genoemd die door de IND kunnen worden gemaakt bij de inzet van capaciteit in de prioritering van bepaalde zaken. Welke voorbereidingen heeft de IND gestart, zo vraag ik de minister, in de uitvoeringspraktijk? Welke keuzes heeft de IND gemaakt om meer te sturen op het verhogen van het aantal tijdelijke beslissingen over mvv- en avv-nareizen? Voorzitter. De Afdeling advisering van de Raad van State verwijst naar de Gezinsherenigingsrichtlijn, naar de mede in mensenrechtenverdragen vervatte beginselen van rechtszekerheid, evenredigheid en doeltreffendheid, en naar het recht op een doeltreffender voorziening in rechten, zoals vastgelegd in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Deze beginselen zijn al in 1976 verwoord in het arrest van de EU. De afdeling waarschuwt voor het stapelen van beslistermijnen, omdat het beduidend lang kan duren voordat een asielgerechtigde kan worden herenigd met zijn gezin. Dat brengt mij tot de volgende vraag aan de minister. De afdeling constateert dat het wetsvoorstel onvoldoende normeert hoelang en onder welke voorwaarden die beslistermijnen nog verder kunnen worden verlengd. Wat zou naar het inzicht van de minister een oplossingsrichting zijn voor de IND om te voorkomen dat normen te open zijn of blijven, en om te zorgen dat normeringen duidelijker door de IND worden gedefinieerd inzake elk van de afzonderlijke en opvolgende beslistermijnen, gestapeld tot uiteindelijk 21 maanden?

Voorzitter. Tot slot waar het echt om gaat: ouders en minderjarige kinderen. Het gescheiden zijn van kinderen, met name minderjarige kinderen, van hun ouders, zeker als die uit een oorlogsgebied komen of nog in een oorlogsgebied zijn, zorgt voor zeer kwetsbare situaties.

De heer Nicolaï i (PvdD):

Ik dacht dat u zei "tot slot", dus ik dacht: ik wacht even af. Maar als u …

De heer Griffioen (BBB):

Ik kan het ook eerst even afmaken, als u dat goedvindt. Elke vertraging van een nareisaanvraag kan leiden tot diepe menselijke drama's. Daarom moet de beslistermijn vanuit de IND zo zorgvuldig mogelijk zijn. Uiteraard ziet de IND het grote persoonlijke belang van ouders en minderjarige kinderen bij gezinshereniging. Daarbij speelt helaas wel dat jonge kinderen, soms pas 14 jaar, door hun ouders vooruit worden gestuurd, zodat een jonger kind gezinshereniging kan aanvragen voor zijn of haar ouders en broers en zussen. Het gescheiden van elkaar in verschillende landen leven kan een negatief effect hebben op de gezondheid en het vermogen om later mee te doen in de Nederlandse samenleving. Dit ziet ook op ethische aspecten, waarbij de vraag zou kunnen zijn of er voor deze situatie een snellere beslistermijn zou moeten zijn, of juist niet, om het vooruitsturen van deze jonge kinderen te ontmoedigen.

De heer Nicolaï (PvdD):

Ik ben heel blij dat hiermee wordt afgesloten, want hier gaat het natuurlijk om. Het gaat om trauma's bij mensen. Het gaat om ellende die mensen hebben. Mensen die hun kinderen missen, die moeten nareizen, enzovoorts. Daar gaat het om. Terecht wijst de heer Griffioen op de uitspraak van de Afdeling advisering van de Raad van State. De Raad van State wijst erop dat er rechtspraak is die juist met het oog op die traumatische situaties zegt: de termijn moet zo kort mogelijk zijn en die mag niet excessief zijn. Als we naar die rechtspraak kijken -- dat zal u zeker ook gedaan hebben -- dan zien we dat het gaat om termijnen van tweeënhalf tot drieënhalf jaar, inclusief de beroeps- en bezwaartermijn. Als we daarnaast zien dat dit wetsontwerp een termijn geeft van 21 maanden, los van de beroeps- en bezwaartermijn, dan staat voor u en mij, en voor ieder die zich erin verdiept, gewoon vast dat zich termijnen gaan vormen die in strijd zijn met wat wij hebben afgesproken als menswaardige regelingen; regelingen die in het EVRM enzovoorts zijn opgenomen. Daar gaat het om. Als ik u goed begrijp, gaat het ook u daarom. Bent u het met mij eens dat dat al een reden is om er grote twijfel over te hebben of dit wetsontwerp eigenlijk wel menswaardig is?

De heer Griffioen (BBB):

Ik wil juist benadrukken dat het met name voor ouders en minderjarige kinderen zo belangrijk is dat die termijnen zo kort mogelijk zijn. De IND zou er alles aan moeten doen om daar heel veel aandacht, tijd en menskracht op te zetten. Ik ga even terug naar april 2024. Toen heeft de voorganger van de minister, de staatssecretaris, op vragen van de Tweede Kamer gezegd: er werken 6.000 mensen bij de IND, en als we alle problemen snel willen oplossen, hebben we er nog 12.000 extra nodig. Als je weet dat je een jaar nodig hebt om dit ingewikkelde werk van beoordelen te kunnen doen, dan gaat dat niet gebeuren. Er waren toen volgens de staatssecretaris 250 fte's die werkten aan nareizen. Ik ga niet zeggen dat de IND daar meer mensen aan moet besteden. Ik schets alleen dat het een heel ingewikkeld probleem is dat we niet kunnen oplossen. Als je ziet dat je maar in 5% van de situaties op tijd kunt beslissen, dan is dat heel ernstig. Dat is een heel groot probleem.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Nicolaï.

De heer Nicolaï (PvdD):

Dat brengt ons dus tot de grondvraag, waar alle voorgaande sprekers het ook over hebben gehad: stop nou meer geld en aandacht in de IND en ga niet met prutswerk in wetten komen. Is dat eigenlijk ook wat u zegt?

De heer Griffioen (BBB):

Ik denk dat iedereen in deze Kamer wil dat de problemen opgelost worden. Dat geldt ook voor de BBB-fractie. Die problemen zijn heel groot. Het is niet aan ons om aan de minister aan te geven: u moet het op die manier doen. Dat is aan de minister en aan de regering. Maar de zorg is heel groot. Door alle sprekers hiervoor is dat ook heel duidelijk benadrukt. Wij vinden het ook heel ernstig, zeker als het om deze doelgroep gaat.

De voorzitter:

Helder.

Mevrouw Perin-Gopie i (Volt):

Ik hoorde de heer Griffioen uitgebreid stilstaan bij de capaciteitsproblemen bij de IND. Mijn fractie erkent die ook. Maar ik hoorde hem ook iets zeggen over de EU-Gezinsherenigingsrichtlijn. Ik heb een vraag om te checken of ik dat goed begrepen heb. Zei de heer Griffioen dat de EU-Gezinsherenigingsrichtlijn juist ruimte biedt om die termijnoverschrijding van negen maanden mogelijk te maken?

De heer Griffioen (BBB):

Uit mijn hoofd zeg ik dat die daarmee met drie maanden verlengd kan worden. Daar maakt de minister dan gebruik van. Die blijft ook intact na 12 juni volgend jaar, omdat die geen onderdeel uitmaakt van het Migratiepact. Het gaat wel over asiel, want dat is dan maximaal twee keer zes maanden. Dat wordt dus wel ingekort. Voor een deel heeft deze wetswijziging dus een tijdelijke werking, en voor een deel ook niet.

Mevrouw Perin-Gopie (Volt):

Dan had ik de heer Griffioen inderdaad goed begrepen. Het is namelijk zo dat de EU-Gezinsherenigingsrichtlijn alleen in zeer uitzonderlijke omstandigheden ruimte biedt voor die termijnoverschrijding van negen maanden. Dat moet te maken hebben met de complexiteit van de zaak. De capaciteitsproblemen van de IND zijn geen gegrond argument om de termijnoverschrijding van negen maanden nog eens te verlengen met drie maanden. Die richtlijn biedt dus geen ruimte om de capaciteitsproblemen van de IND op te lossen.

De heer Griffioen (BBB):

Dat ben ik met u eens. Die complexiteit is juist het belangrijke daaraan. Dat is heel ingewikkeld.

Mevrouw Perin-Gopie (Volt):

Is de heer Griffioen het dan met mij eens dat wij geen ruimte in de wetgeving mogen regelen voor de IND ten nadele van het herenigen van die kinderen met hun familie?

De heer Griffioen (BBB):

Ja. Dat ben ik wel met u eens, maar ik herhaal het volgende nog eens. Als je maar 5% van de zaken op tijd behandelt en 95% niet, dan zit je feitelijk al in de hele erge situatie dat je die termijnen niet haalt. We hopen allemaal van harte dat dat beter gaat en dat de IND in staat is om dat beter te gaan doen.

De voorzitter:

Ik dank u wel. U bent aan het einde van uw betoog. Dan geef ik nu het woord aan de heer Van Rooijen van de fractie van 50PLUS.

De heer Van Rooijen i (50PLUS):

Voorzitter. Hoewel 50PLUS niet heeft meegedaan met de schriftelijke vragenronde met betrekking tot de beslistermijnen in asiel- en nareiszaken, heb ik met veel belangstelling in de verslagen de door andere fracties gestelde vragen gelezen, alsmede de beantwoording van deze minister.

Voorzitter. Namens mijn fractie maak ik een korte samenvatting van de voorgestelde wijzigingen van dit wetsvoorstel en de daaraan gekoppelde doelstellingen. Ik hoor graag van de minister of deze weergave juist is. De beslistermijn voor de beoordeling van een asielaanvraag wordt verhoogd naar negen maanden. De termijn waarbinnen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid moet beslissen over een aanvraag van een vreemdeling om herenigd te worden met zijn familie en gezinsleden, de zogenaamde nareis, wordt ook verhoogd naar negen maanden, waarbij daarnaast de mogelijkheid bestaat om in individuele gevallen deze termijn nog te verlengen. De Immigratie- en Naturalisatiedienst, de IND, zal bij gebruikmaking van zo'n verlengingsmogelijkheid dit moeten motiveren. Deze motivering kan rechterlijk getoetst worden in een procedure wegens niet tijdig beslissen. De verlenging van beslistermijnen in nareiszaken heeft bovendien een tijdelijk karakter; drie jaar na inwerkingtreding van deze wet komt die te vervallen. De verlenging van de beslistermijn in asielzaken voldoet aan artikel 31, lid 3 van de Procedurerichtlijn. De verlenging van de beslistermijn in nareiszaken voldoet aan artikel 5, lid 4 van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Daarmee vallen de voorgestelde wijzigingen binnen de ruimte die het recht van de Europese Unie de lidstaten biedt.

Voorzitter. Dan de doelstellingen van dit wetsvoorstel. Mijn fractie begrijpt uit de woorden van de minister dat zij dit wetsvoorstel als volgt motiveert. De behandeling van de almaar stijgende aanvragen om asiel en nareis zorgt ervoor dat de druk op de IND te groot is en steeds meer toeneemt. De capaciteit bij de IND is structureel onvoldoende om aanvragen voor zowel asiel als nareis binnen de daarvoor gestelde termijn te beoordelen en af te handelen. Het directe gevolg daarvan zijn de procedures, die aangespannen worden bij de bestuursrechter, waardoor ook daar een overbelasting van werkzaamheden ontstaat. Aan deze procedures is de IND tijd en menskracht kwijt in verband met het schrijven van verweerschriften, waardoor nog minder tijd overblijft om de achterstanden weg te werken en de wachttijdenproblematiek bij de IND enkel toeneemt. Door verlenging van de beslistermijnen krijgt de IND meer ademruimte. De verwachting van de minister is dat daardoor uiteindelijk minder zaken worden aangespannen wegens overschrijding van de beslistermijn. Ik vraag de minister of hetgeen ik zojuist naar voren heb gebracht, klopt. Zo niet, wil zij dan aangeven wat er niet klopt?

Voorzitter. Dan kom ik tot het laatste onderdeel van mijn bijdrage, namelijk de conclusie die mijn fractie vooralsnog trekt uit de bestaande stukken. Door langere beslistermijnen in te voeren, verplaats je feitelijk het probleem. Immers, ook asielaanvragen die kansloos zijn, worden door de termijnverlenging minder snel afgewikkeld, waardoor de kansloze asielzoeker, om het zo maar te zeggen, langer in een azc zal verblijven, terwijl er nu al structureel veel te weinig plekken beschikbaar zijn.

Daarnaast stelt de minister zelf dat de regering niet kan garanderen dat met het verruimen van de behandeltermijnen altijd binnen de maximaal toegestane beslistermijn een beslissing op de aanvraag zal zijn genomen. Bij overschrijding van de termijn kan de aanvrager nog steeds naar de bestuursrechter stappen, die de IND een dwangsom kan opleggen wanneer niet binnen de wettelijke beslistermijn een besluit is genomen op de asielaanvraag of de nareisaanvraag. Dat dit minder vaak zo zal zijn, is vooralsnog slechts een aanname. Is de minister dit met mij eens?

In de nota naar aanleiding van het verslag van 28 november '24 zegt de minister letterlijk dat de IND te weinig medewerkers heeft om de huidige werkvoorraad van asiel- en nareiszaken in te lopen en de nieuwe stroom van zaken bij te houden. Daarom is de voorlopige conclusie van mijn fractie dat dit wetsvoorstel niet het werkelijke probleem oplost, maar dat het slechts wat extra tijdsruimte creëert voor de IND-medewerkers. De vraag van 50PLUS is of daarvoor een dergelijk wetsvoorstel dient te worden ingezet. Graag een reactie van de minister.

Voorzitter. Tot slot begrijpt mijn fractie dat met name het voeren van gesprekken met asielzoekers een van de knelpunten is. Dit is tijdrovend en kostbaar. Denk aan het inhuren van tolken, naast de inzet van casemanagers. Heeft de minister al overwogen om een deel van de gesprekken te laten plaatsvinden met behulp van AI-assistenten? De techniek is inmiddels ver genoeg gevorderd om dit uit te testen. De casemanager van de IND kan dit als hulpmiddel inzetten, hetgeen niet alleen veel tijdsbesparing maar ook kwaliteitsverbetering oplevert. Een AI-assistent mist iedere vorm van vooringenomenheid, die bij ons mensen nu eenmaal altijd in meer of mindere mate aanwezig is. Ik hoor graag of de minister deze suggestie zinvol vindt en of zij bereid is om te onderzoeken of de inzet van AI tot de mogelijkheden behoort. We zien het al gebeuren in de zorg, het onderwijs en andere sectoren. Overigens is deze vraag van mijn fractie niet geïnspireerd op de Oscarwinnende film I'm Not a Robot, maar dit terzijde.

Ik kijk uit naar de beantwoording van mijn vragen.

De voorzitter:

U heeft een interruptie van mevrouw Perin-Gopie.

Mevrouw Perin-Gopie i (Volt):

Ik vroeg me af of de heer Van Rooijen weet hoe AI geprogrammeerd wordt?

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Ik wil op voorhand zeggen — en dat heeft niks met mijn leeftijd te maken — dat ik daar geen deskundige op ben. Maar ik volg dit, net als u, heel intensief. We hebben zelfs al — misschien weet u dat ook; dat denk ik wel — social robots, die ook in allerlei andere situaties helpen om mensen aanvullende hulp te kunnen geven. We leven in moderne, innovatieve tijden. Dat zal u als Volt-woordvoerder ook aanspreken.

Mevrouw Perin-Gopie (Volt):

Ik wou hier helemaal geen generatiedebatje van maken.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Dat wil ik ook niet.

Mevrouw Perin-Gopie (Volt):

Ik hoorde de heer Van Rooijen zeggen dat mensen vooringenomen zijn en AI dat niet is. Maar AI wordt geïnstrueerd en geprogrammeerd door mensen. Daarmee is de aanname dat AI niet vooringenomen is, volledig onterecht, want mensen zullen AI altijd moeten programmeren. Daarom zien we in AI vaak bepaalde vormen van stigma's en discriminatie terug. De aanname dat AI niet vooringenomen zou zijn, wil ik hiermee graag ontkrachten.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Ik wil daar het laatste deskundige woord niet over uitspreken, maar laat me citeren wat ik zojuist zei: een AI-assistent mist iedere vorm van vooringenomenheid. Dat lijkt mij toch een juiste stelling. Ik heb helemaal niet gezegd dat die vooringenomenheid er bij andere mensen wel altijd is. Ik heb in algemene termen gezegd: mensen kunnen vooringenomenheid hebben.

De voorzitter:

Tot slot.

Mevrouw Perin-Gopie (Volt):

Tot slot. Ik ben het helemaal eens met wat de heer Van Rooijen zegt, hoor. Mensen kunnen inderdaad vooringenomen zijn. Maar als voorbeeld: AI is geprogrammeerd door mensen. De mens is altijd de basis van een programma van AI. Als u bijvoorbeeld aan ChatGPT iets vraagt over wat een senator heeft gezegd, dan zal ChatGPT altijd antwoorden dat het een heer was die iets heeft gedaan in de senaat. Dat is de vooringenomenheid van AI. Die denkt dat een senator een man is. Dat zal ook zo zijn op andere punten. Die vooringenomenheid zit ook in AI.

De voorzitter:

Toch wil ik u vragen om niet verder in te gaan op dit onderwerp, want dit is een onderwerp van de commissie DIGI.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Voorzitter, ik wil wel even reageren. Misschien had ik het woord "vooringenomenheid" niet moeten gebruiken, maar ik wil duidelijk maken dat AI-assistants wel degelijk hulp kunnen bieden. We zien dat nu al in de zorg en het onderwijs. We hebben het ook al over sociale robots die in verpleeghuizen en dergelijke werken. Het is dus een heel nieuw fenomeen, dat heel nuttig kan zijn om de gebrekkige menskrachtcapaciteit aan te vullen.

De voorzitter:

Zeker, maar het is niet het onderwerp van dit debat. Ik dank u wel.

De heer Van Rooijen (50PLUS):

Voorzitter, volgens mij wel, want het gaat over menskrachtproblemen.

De voorzitter:

Toch is het niet het onderwerp van dit debat. We wachten het antwoord van de minister op de suggestie van de heer Van Rooijen af. Dan geef ik nu graag het woord aan de heer Schalk van de fractie van de SGP.

De heer Schalk i (SGP):

Voorzitter, dank u wel. Zoals u weet, kijkt de fractie van de SGP met bijzondere aandacht naar asielzaken. Vreemdelingen horen onze speciale aandacht te krijgen. Ze worden zelfs genoemd in de tien geboden, zoals u wellicht weet — de leefregels voor iedereen. Wij spreken daarbij graag met twee woorden: rechtvaardigheid en barmhartigheid. Dat zijn zwaarbeladen woorden, maar ze bieden wel houvast bij het kijken naar de problematiek. Ik kom daar later nog wel even op terug.

Voorzitter. De eerste zin van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel spreekt boekdelen. De asielketen bevindt zich in een crisis. Die constatering past natuurlijk nadrukkelijk bij de fase van de ontwikkeling van dat wetsvoorstel net na de zomer, de zogenaamde asieldeal van 2022. Om die crisis het hoofd te bieden, zijn gepaste maatregelen nodig. De fractie van de SGP ziet ernaar uit dat er effectieve wetgeving komt, waardoor de instroom effectief wordt beperkt, met inachtneming van rechtvaardigheid en barmhartigheid — ik noem het nog maar even. De voorliggende wetgeving is onderdeel van de aanpak van de crisis in de asielketen. Het gaat om een wetsvoorstel dat door de voorganger van de huidige dienaar van de Kroon, toenmalig staatssecretaris Van der Burg, werd opgesteld.

Allereerst. De kern van het voorstel is natuurlijk dat de nationale beslistermijn in nareiszaken in lijn wordt gebracht met de maximaal toegestane termijn uit de EU-Gezinsherenigingsrichtlijn van negen maanden. Door de ruimte die het Unierecht biedt inzake beslistermijnen in asiel- en nareiszaken optimaal te benutten kan de druk op IND en COA verlicht worden. Als tweede. Extra maatregelen in deze wet zijn gericht op extra tijd als op grond van bijzondere omstandigheden de overschrijding van termijnen objectief verschoonbaar is — dit als gevolg van een eerder door de Raad van State uitgebracht advies. Heel goed. De Raad van State moeten we heel serieus nemen. Als derde gaat het om het verlengen van de beslistermijn op een asielaanvraag van zes maanden met nog eens drie maanden.

Voorzitter. Extra complexe aanvragen worden in de memorie van toelichting ook benoemd. Een daarvan viel mij trouwens op, namelijk dat er problemen kunnen zijn bij de vaststelling van het ouderlijk gezag wanneer de ouders van een asielzoeker uit elkaar zijn. Dat roept de volgende vragen op. Als ouders van een asielzoeker uit elkaar zijn, mag die asielzoeker dan een aanvraag indienen voor beide ouders en wanneer wordt die dan toegewezen? Zo ja, wat betekent dit dan weer voor woonruimte et cetera in Nederland?

Terug naar de kern van het wetsvoorstel. Dit is nodig, omdat het ongekend lang blijkt te duren om van een aanvraag tot een beslissing te komen, zeker als eerst de documentatie moet worden opgevraagd ten behoeve van het integrale beoordelingskader. Mooi dat het niet de bedoeling is dat het langer gaat duren en dat het om "zo spoedig mogelijk" gaat, maar dat roept wel de vraag op hoe nu objectief te meten is wat "zo spoedig mogelijk" betekent. Welke waarborgen worden gesteld zodat "zo spoedig mogelijk" per geval wordt getoetst en er signalen worden gegeven als er niet aan deze inspanningsverplichting wordt voldaan?

Bij de verlengingsmogelijkheid gaat het om "bij wijze van uitzondering" en "wat noodzakelijk is met het oog op een behoorlijke en volledige behandeling van de aanvraag". Frappant is dat de IND voor het gebruiken van die verlengingsmogelijkheid wel voldoende zicht heeft op de inhoud van de in de betreffende zaak gestelde aanspraken en dat de IND de toepassing van de verlengingsmogelijkheid onderbouwt. Dat is allemaal mooi, maar dat roept bij wel een vraag op. In een dergelijk geval heeft de IND toch al diepgaand kennis moeten nemen van het betreffende dossier? Waarom kan er dan niet op basis daarvan beslist worden? Dat kan toch makkelijk weer tot uitstelgedrag leiden?

Voorzitter. In verband met de haast die de regering heeft, is de advies- en consultatiefase overgeslagen. Wel heeft de Raad van State advies uitgebracht op eerdere wetstrajecten. Deze adviezen zijn meegenomen. De staatssecretaris heeft hiertoe toen besloten. Van de minister mag nu wel enige zorgvuldigheid worden verwacht. De Adviesraad Migratie maar ook de betrokken organisaties IND en COA zijn niet betrokken. Stel nu dat er meer tijd zou zijn geweest. Welk advies zou voor deze wetgeving dan nog nuttig zijn geweest? Hebben genoemde instanties misschien via een andere route hun mening bij de minister kenbaar gemaakt? Daar lijkt het een beetje op, want in de reactie van de regering op het advies van de Raad van State staat al dat de IND zo spoedig mogelijk wenst te starten en zelfs reeds gestart is met het treffen van de benodigde voorbereidingen in de uitvoeringspraktijk. Heeft de regering kennisgenomen van die betreffende voorbereidingen, vraag ik. Zijn deze als nuttig en noodzakelijk te beschouwen? Is dat niet te veel gericht op het benutten van de extra tijd?

Voorzitter. De Raad van State heeft destijds gewezen op stapeling van termijnen waardoor het volgende tijdpad ontstaat.

De voorzitter:

U heeft een interruptie van de heer Janssen.

De heer Janssen i (SP):

Nog even terug naar de vorige zinnen van de heer Schalk. Ik hoor de heer Schalk zeggen "omdat de regering haast heeft", maar we hebben het hier over een wetsvoorstel dat in 2022 bedacht is. Ik neem dus aan dat de heer Schalk dat plaatst in de tijd dat de vorige regering haast had en dat we dit niet een-op-een kunnen vertalen — dat geldt ook voor de tekst in de memorie van toelichting uit begin 2023 — naar de huidige situatie en deze minister. Is dat juist? Spreekt de heer Schalk in dat verband?

De heer Schalk (SGP):

Misschien ging ik iets te snel door mijn tekst heen en heeft u het daarom niet gehoord. Ik zei inderdaad in mijn tekst dat de staatssecretaris daartoe besloten had toen hij met het wetsvoorstel kwam. Toen heeft hij besloten om dat niet te doen. Daarna heb ik gezegd: van de minister mag vervolgens wel enige zorgvuldigheid verwacht worden. Ik heb aangegeven dat er intussen nogal wat tijd verstreken is, tijd die benut zou kunnen zijn. Mijn vraag was: is er misschien via een andere route iets mee gedaan?

De heer Janssen (SP):

Misschien heb ik het verkeerd gehoord, maar ik dacht dat ik de heer Schalk hoorde zeggen "omdat de regering haast heeft". Dan zitten we, denk ik, in de huidige plannen van de nieuwe regering. Dan voegen we dit daarin, in de tijd, terwijl de overwegingen golden vanuit de asielcrisis die beleefd werd in 2022.

De heer Schalk (SGP):

Misschien mag ik dan even terug naar mijn tekst. Ik heb het volgende gezegd en ga die tekst nu dan corrigeren. "In verband met de haast die de regering heeft, is de advies- en consultatiefase overgeslagen." Ik had beter kunnen zeggen: in verband met de haast die de regering had, is de advies- en consultatiefase overgeslagen; dat was destijds een keuze van de staatssecretaris.

De heer Dittrich i (D66):

Om het iets scherper te krijgen: zegt de heer Schalk nu ook dat hij vindt dat deze minister wel met een uitvoeringstoets had moeten komen of de opvatting van de IND over de uitvoering van dit wetsvoorstel in elk geval aan de Kamer had moeten sturen?

De heer Schalk (SGP):

Wat ik heb gezegd, heb ik gezegd. Ik ga dat niet nog een keer herhalen, maar u heeft dat natuurlijk gehoord. Ik heb daarbij wel het volgende gedacht. Het wetsvoorstel is inmiddels een hele tijd geleden aangenomen in de Tweede Kamer. Normaal gesproken gebeurt zo'n uitvoeringstoets voordat het in de Tweede Kamer wordt behandeld. In die zin snap ik dus wel dat de huidige minister zegt dat ze het niet allemaal nog eens een keertje gaat doen. Maar daarom vraag ik ook — ik zie de minister nu even niet; o, nu weer wel — aan haar: heeft u inmiddels van sommige organisaties misschien al wel signalen opgevangen die u nog meegewogen heeft, ja of nee?

De heer Dittrich (D66):

Dan is mijn vraag aan de heer Schalk: stel dat die signalen er zijn, vindt u dan met de fractie van D66 dat die in ieder geval aan de Eerste Kamer bekend moeten worden gemaakt, zodat wij weten hoe de uitvoeringsorganisaties over de uitvoering van dit wetsvoorstel denken?

De heer Schalk (SGP):

Eigenlijk vind ik altijd dat er antwoorden moeten komen op mijn vragen. Ik heb gevraagd of er signalen zijn gekomen, dus ik ga het afwachten. Dat is wat ik op dit moment kan doen. Ik ben heel benieuwd naar de reactie van de regering. Maar die zin ga ik helemaal aan het eind van mijn tekst nog een keer uitspreken.

De voorzitter:

Gaat u verder met uw betoog.

De heer Schalk (SGP):

Dat ga ik proberen, voorzitter. De Raad van State heeft destijds gewezen op de stapeling van termijnen, waardoor, als ik het goed snap, het volgende tijdpad ontstaat. De minister heeft zes maanden de tijd om op de asielaanvraag van de gezinshereniger te beslissen. Die termijn kan ingevolge het wetsvoorstel in bijzondere gevallen met drie maanden worden verlengd. Vervolgens kan vanwege de complexiteit van de zaak een verdere verlenging met negen maanden plaatsvinden, die op grond van het wetsvoorstel bij bijzondere categorieën asielzoekers nogmaals met drie maanden verlengd kan worden. De termijn voor het beslissen op een asielaanvraag kan dus 21 maanden bedragen. Als op die asielaanvraag positief wordt beslist, heeft de minister vervolgens nog negen maanden de tijd voor besluitvorming inzake de nareis. Ook die termijn kan ingevolge het wetsvoorstel in complexe zaken worden verlengd. Als de minister deze stapeling ziet, hoe kan ze er dan voor zorgen dat deze uitzichtloze situatie op de een of andere manier toch wordt ingekort? Dit klemt temeer als we de enorme aantallen zien. In de memorie van toelichting van het wetsvoorstel staat dat er in 2024 een stapel van 75.000 dossiers lag. Ik heb even niet scherp hoe groot de stapel op dit moment is. Misschien kan de minister daar zo meteen nog een antwoord op geven.

Hoe dan ook loopt dit de komende twee jaar verder op, tot misschien wel 100.000. Het gaat dan alleen over eerste aanvragers, niet over herhaalde asielaanvragen, hervestiging, herplaatsing of nareizigers. Gemiddeld wacht een asielzoeker op dit moment dus meer dan een jaar op een beslissing in zijn zaak. Het duurt gemiddeld achttien weken voordat asielzoekers het eerste gesprek bij de IND hebben. Nareiszaken liggen maar liefst 81 weken te wachten voordat ze in de handen van een beslismedewerker terechtkomen. Met de huidige instroomcijfers is dat ook niet zo vreemd, want ik heb begrepen dat de IND op jaarbasis 22.000 asielaanvragen aankan. Als dat er inmiddels meer zijn, hoor ik dat heel graag. Maar als er bijvoorbeeld 50.000 mensen per jaar binnenkomen, dan is het logisch dat de wachttijd ieder jaar met een jaar gaat oplopen.

Voorzitter. Dit overziend is het logisch dat het hele systeem vastloopt. Uit de beantwoording van de staatssecretaris bleek destijds al dat het wordt opgelost met de uitbreiding van het aantal IND-medewerkers. Vooruitlopend op de begrotingsbehandeling, die we misschien volgende week zullen hebben, heb ik daarbij alvast de volgende belangwekkende vraag. Hoe ziet de minister, gezien de meerjarenraming, waar we binnenkort over hopen te spreken, de toekomst van de IND? Acht de minister het realistisch dat de asielinstroom en de kosten voor de asielketen in 2027 met 70% zijn afgenomen, zoals in die begroting is gesteld? Ik snap dat die vragen volgende week weer zullen terugkomen, maar het leek me goed om ze ook in het kader van dit debat te stellen.

Het verlengen van de beslistermijn in verscheidene gevallen zorgt er niet voor dat het aantal te nemen beslissingen afneemt. Uiteindelijk moet er bij iedere aanvraag worden beslist, ongeacht welke termijn daaraan vastzit. Het verlengen van de beslistermijn verlicht wellicht de druk op de korte termijn, maar op de lange termijn zullen de termijnen toch weer verlopen en zal de druk weer hoog worden. Dat is eigenlijk een beetje de kern van het probleem: als we niet oppassen, lopen we straks weer vast. Dan is dit eigenlijk tijdelijk soelaas. Daarmee heb ik nog niet gezegd dat we die wetgeving niet gaan steunen. Maar ik wil heel graag van de minister weten hoe ze daarnaar kijkt.

Voorzitter. In een interruptiedebatje met mevrouw Karimi noemde ik al dat er in de Tweede Kamer een motie is geweest die heeft gevraagd om maatregelen tegenover mensen die niet komen opdagen voor verhoor bij de IND. Terecht zei mevrouw Karimi volgens mij dat dat niet alleen over nareizigers gaat, maar dat het veel breder is. Het volgende is, denk ik, interessant om te weten. Eén. Gaat het voor een deel wel over nareizigers? Twee. Welke concrete maatregelen zijn er inmiddels genomen? Die motie kreeg namelijk oordeel Kamer. Ze is ook door de Tweede Kamer aangenomen. Dat is een jaar geleden. Ik ben benieuwd wat er inmiddels aan concrete maatregelen is genomen.

Voorzitter. Ik zei het al in het begin: de SGP staat voor een asielbeleid dat gekenmerkt wordt door twee woorden, rechtvaardigheid en barmhartigheid. In dit wetsvoorstel kijken we vooral of het rechtvaardig is of familieleden mogen nareizen. Maar als er duidelijkheid is over de status van asielzoekers, getuigt het van barmhartigheid als er binnen de bandbreedte van wet- en regelgeving zo snel mogelijk duidelijkheid wordt gegeven over het nareizen. In dat kader zal mijn fractie dit wetsvoorstel ook beoordelen. Ik zie natuurlijk uit naar de reactie van de minister.

Mevrouw Karimi i (GroenLinks-PvdA):

Ik heb het betoog van collega Schalk heel nauwlettend gevolgd, omdat ik de vertaling van de waarden van rechtvaardigheid en barmhartigheid wilde horen. Nu zegt hij dat het besluit zo spoedig genomen moet worden dat, als iemand hier mag blijven, diegene dan herenigd wordt met de familieleden. Dat is in dit geval, als ik het goed heb begrepen, de vertaling van barmhartigheid. Nu is mijn vraag als volgt. Dit wetsvoorstel beoogt die termijn te verlengen, niet te verkorten. Hoe is dat nou te rijmen met barmhartigheid?

De heer Schalk (SGP):

Ik denk niet dat je zou moeten denken dat je, als dit wetsvoorstel er niet komt, de termijn verkort. Er is niet gezegd: doordat we dit wetsvoorstel hebben, wordt de termijn langer en mag je er langer over doen. Door dit wetsvoorstel wordt de termijn langer. Daarmee worden mensen die aan het einde van de achttien maanden — zo was het voorheen — nog geen beslissing hebben gehad, in onzekerheid gehouden, terwijl alle termijnen op zijn. Dan krijg je, zoals de heer Van Hattem zei, allerlei procedures en dergelijke. Met dit wetsvoorstel wordt dat probleem niet echt opgelost. Met dit wetsvoorstel probeer je er eigenlijk voor te zorgen dat je binnen gestelde kaders blijft. Je rekt de kaders op. Ik heb het in mijn betoog al gezegd: als je niet oppast, kom je vervolgens weer in een volgende valkuil terecht. Dat was ook eigenlijk een beetje de reden, zeg ik via de voorzitter tegen mevrouw Karimi, dat ik aan haar vroeg: zou je ook aan de kant van de asielzoekers kunnen kijken of die ook misschien kunnen helpen bij het versnellen van procedures enzovoort?

Mevrouw Karimi (GroenLinks-PvdA):

Volgens mij is misschien een probleem dat we elkaar niet goed begrijpen. Er is een onderdeel van dit wetsvoorstel dat gaat over nareizigers, familie, gezinshereniging. Ik laat die stapeling van termijnen waaraan u gerefereerd heeft even terzijde. Ik heb het even alleen over dat stukje, want daar is die verandering echt enorm. Op dit moment moet de IND binnen 90 dagen besluiten. Dat wordt nu verlengd naar negen maanden. Dat is een hele substantiële verlenging van die periode. Ten tweede krijgt de IND ook de mogelijkheid om daarbovenop verder te gaan. Natuurlijk moet hij in complexe zaken ook nog een reden geven, maar desalniettemin. Dus in principe wordt die barmhartigheid echt fundamenteel een stukje minder. Hoe staat u daar dan tegenover?

De heer Schalk (SGP):

Ik vrees dat ik in herhaling val, maar dat doet mevrouw Karimi gelukkig ook, dus wat dat betreft hetzelfde. Het wetsvoorstel doet twee belangrijke dingen. Het zorgt ervoor dat onze termijnen in lijn komen met de EU-richtlijnen. Dat is wel verstandig, vind ik, want daarmee voorkom je dat mensen denken dat zij beter naar Nederland kunnen komen. Wij willen best wel graag dat die instroom beperkt wordt. Als je het hier in Nederland gunstiger hebt met allerlei termijnen dan in de EU-richtlijn, dan gaan mensen daar keuzes op maken. Dat is het eerste. Ten tweede komen er daardoor minder juridische procedures. Ten derde zitten we in de situatie dat je geen versnelling maakt door termijnen niet te verlengen of te veranderen, want het lukt gewoon niet in die eerste 90 dagen. Dan blijven mensen dus in een hele onbevredigende situatie zitten en beginnen inmiddels allemaal procedures. Eigenlijk frustreer je daarmee het proces.

Ik snap heel goed wat mevrouw Karimi zegt. Laten we heel nuchter zijn naar elkaar toe. Elke dag dat kinderen niet bij hun ouders komen, is afschuwelijk. Aan de andere kant zijn sommige mensen er best ruimhartig en eerlijk over geweest, ook vanmiddag. Er zijn ook mensen die hun kind van 14 jaar vooruitsturen en dat moet dan de nareistoestanden gaan regelen. Dat is wel een keuze van ouders waarvan je ook kunt denken: moet je dat nou wel willen, moet je dat belonen met allerlei systemen die hier, binnen ons land misschien ruimhartiger zijn dan in andere landen? Ik hoop niet dat dat hardvochtig overkomt. Ik probeer juist ernaar te kijken op welke manier mensen ook met hun kinderen omgaan.

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Karimi.

Mevrouw Karimi (GroenLinks-PvdA):

Dan moet ik helaas, helaas, zeg ik echt, de conclusie trekken dat collega Schalk ermee begon, wat wel hoopgevend was, dat hij zich door twee waardes laat leiden in zijn politiek leven, in zijn oordeelsvorming, namelijk rechtvaardigheid en barmhartigheid. Dat eindigt toch met heel erg beperkte betekenis geven aan barmhartigheid en rechtvaardigheid. Door dat afhankelijk te maken van andere landen en van de EU en zo, dan denk ik: ja, dat is wel teleurstellend.

De heer Schalk (SGP):

Dat kan. Dat kunt u teleurstellend vinden. Maar laat ik in een laatste poging proberen duidelijk te maken dat het mij er dus niet om gaat om op een hardvochtige manier te kijken naar deze problematiek. U weet wat "barmhartigheid" betekent: dat is in praktijk gebrachte liefde. Als je nu kijkt naar de praktijk, zie je dat de huidige termijn van achttien maanden meestal niet haalbaar is. Daarmee creëer je eigenlijk extra problemen met de procedures, die er misschien voor zorgen dat het daarna nog langer gaat duren. Door de termijn iets op te rekken hoop ik dat je een deel van die problemen binnen de 21 maanden brengt. Laat ik het dan zo formuleren.

En ja, rechtvaardigheid en barmhartigheid … Was het maar zo makkelijk dat we hier even een blauwdruk hadden van wat wel rechtvaardig en barmhartig is, of wat niet barmhartig is. We hebben te maken met wetgeving. Daar zijn we met elkaar zo meteen verantwoordelijk voor, via een democratisch proces. Via die route zullen we het recht moeten handhaven. Daar wordt de minister aan gehouden. Wij moeten zorgen dat we daarbij de mensen in het oog houden. Dat wegen we allemaal misschien op een iets andere manier.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is nu het woord aan mevrouw Van Toorenburg van het CDA.

Mevrouw Van Toorenburg i (CDA):

Voorzitter. Met het voorliggende wetsvoorstel worden de beslistermijnen verlengd. Worden we daar nou gelukkig van? Het antwoord is: nee, in het geheel niet. Mijn fractie is er ook heel bezorgd over, zeker wanneer we bedenken dat het soms ook gaat om hereniging met gezinsleden. In 2019 heeft het CDA, samen met D66 en later ook de ChristenUnie, in de Tweede Kamer niet voor niets afgedwongen dat de IND eindelijk beduidend meer middelen kreeg om zijn taak naar behoren te kunnen uitvoeren. De IND was namelijk een speelbal geworden van op- en afschalingen naar gelang het aantal asielaanvragen. Het gevolg hiervan was dat de IND altijd achter de feiten aanliep. Daar moeten wij eindelijk een einde aan maken.

We moeten wel constateren dat datgene wat wij destijds in gang hebben gezet, heel erg belabberd is uitgevoerd, want de IND moet nog altijd alle zeilen bijzetten om nog enigszins tijdig te kunnen beslissen. Vaak lukt dat al niet eens. Kortom, het eerlijke verhaal van dit wetsvoorstel is dat het een armoedeoptie is. Het is ook nog eens een haastklus. Gelet op de noodzaak van spoedige inwerkingtreding is inmiddels de advies- en consultatiefase overgeslagen. Dat hebben we diverse leden al horen zeggen. Er lag nog een oud advies van de Raad van State. Daar hebben we het dan maar mee moeten doen. Maar zo ontstaat toch nooit draagvlak voor een voorstel?

Het eerlijke verhaal is ook dat dit voorstel onderdeel is van een eerdere asieldeal, die de regering bij brief van 26 augustus 2022 heeft bekendgemaakt. Toen kwam er een pakket om de instroom en de versnelling te bewerkstelligen. Nou, dit is duidelijk niet iets om de versnelling te bewerkstelligen. Het zal dus wel moeten gaan om de instroom. Dat betekent dat dit weer een instrument is waarmee dit kabinet Nederland uiteindelijk minder aantrekkelijk wil maken. De vraag is alleen: zal dat ook gebeuren? Dat alles gezegd hebbende, zijn we ook wel realistisch, want wij zien dat de IND het niet meer bijgebeend krijgt. Steeds vaker komen zaken voor de rechter wegens niet tijdig beslissen. Daar is ook niemand bij gebaat. Zeker wanneer de druk op de rechtspraak ook nog toeneemt en er uiteindelijk meer zaken bij de rechter komen waar ook de IND dan weer een rol in speelt, zijn we het paard achter de wagen aan het spannen.

Door dit voorstel zou eventueel capaciteit vrij kunnen komen om andere keuzes te maken. Wij lezen deze redenering en deels kunnen we 'm volgen. Maar verschillende leden hebben hier vandaag al heel kritische vragen gesteld — ik ga ze niet herhalen — over of het daadwerkelijk zo gaat werken, want we hebben geen uitvoeringstoets, dus hoe weten we dat nou? Bovendien hebben een aantal andere partners aangegeven: "Pas eens even op, want er zijn misschien wel 20.000 zaken die heel rap moeten worden beoordeeld. Lukt dat wel?"

Het is voor mijn fractie in ieder geval cruciaal dat voorliggend voorstel past binnen de Gezinsherenigingsrichtlijn en de Procedurerichtlijn. Daar hebben wij vooral heel erg kritisch naar gekeken. We constateren dat er waarschijnlijk wel spanning komt wat betreft de uitzonderingen. De heer Dittrich sprak daar al over. Wij willen echt dat de minister vandaag een aantal duidelijke voorbeelden geeft van waaraan gedacht moet worden. Dat verdient de wetsgeschiedenis, zeker, nogmaals, omdat we eigenlijk geen duidelijk beeld hebben van de uitvoering. Wij willen weten waaraan wordt gedacht bij die bijzondere omstandigheden. Waar wordt aan gedacht bij de uitzonderingen? We moeten richting krijgen. Anders gaat iedereen het zelf uitzoeken en hebben we nog talloze procedures. Na 12 juni 2026, wanneer die Asielprocedurerichtlijn van kracht wordt, wijzigen al die termijnen weer. Dat is wel heel erg verwarrend. Welke termijn gaat nou gelden voor welke asielzoeker die op welk moment een aanvraag heeft ingediend? Het wordt een behoorlijk ingewikkelde toestand, dus we willen graag van deze minister horen hoe dat wordt opgelost. Het maakt het er allemaal niet eenvoudiger op.

Die Asielprocedurerichtlijn vervangt weliswaar de termijnen voor asiel, maar niet voor gezinshereniging. We zijn blij dat Tweede Kamerlid Van Nispen het voorstel van een horizonbepaling heeft voorzien. Het is grappig dat de PVV dat voorstel vervolgens aan een meerderheid heeft geholpen. Dat is zeer interessant. De verlenging van die beslistermijn in geval van nareis vervalt dus na drie jaar. Laat het volgende heel duidelijk zijn. Als die termijn opnieuw zou moeten worden gebruikt en dus opnieuw zou moeten worden verlengd, dan willen wij precies weten wat er is gebeurd in de periode die nu gaat lopen. Mocht de minister dus denken aan een eventuele verlenging, dan willen wij een hele grondige evaluatie van wat nu voorligt. Wij hebben een toezegging van de minister nodig dat die voorhanden zal zijn. Het voorstel grijpt immers heel diep in het leven van mensen in. We begrijpen nu deels de noodgreep, als de minister ons goede antwoorden geeft, maar we verwachten echt dat dit heel tijdelijk is.

Dank u wel. Ik had nog tien seconden.

De voorzitter:

Ik dank u wel. Inderdaad, precies op tijd. Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Nanninga van de fractie van JA21.

Mevrouw Nanninga i (JA21):

Dank u wel, voorzitter. Voordat ik bij de voorliggende wet kom, moet mij van het hart dat JA21 een brandend verlangen heeft naar maatregelen die daadwerkelijk iets aan de instroombeperking gaan doen en idealiter nog uitvoerbaar zijn ook. Of mijn fractie deze wet kan steunen, is misschien niet zo'n hele spannende vraag, gezien onze standpunten over asiel en ons stemgedrag in de Tweede Kamer. Voor ons zit de spanning in de volgende vraag. Minister, waar blijft toch dat strengste asielbeleid ooit? Waar blijft de significante en structureel dalende instroom? Waar blijven de maatregelen die ons land voor asielzoekers net zo onaantrekkelijk maken als Zweden en Denemarken? Waar blijft het intrekken van de rampzalige dwangwet waarmee nu in heel Nederland wijken en dorpen worden overvallen met azc's? Dit had maanden geleden al gekund, voordat die hele dwangwet überhaupt in werking trad. Dat is niet gebeurd.

Voorzitter. We dwalen af. We gaan naar de inhoud van dit wetsvoorstel. Die kan natuurlijk niet los gezien worden van de instroom die de grote achterstand bij de IND veroorzaakt. Dat is een belangrijke aanleiding voor dit wetsvoorstel. Ik wil graag wijzen op een verschil tussen Nederland en België. Het was vorig jaar even nieuws: België, een land dat onder dezelfde verdragen en internationale afspraken valt als Nederland, nam een aantal ontmoedigende maatregelen. Nederland is om mij onduidelijke redenen nog niet zover. Ik citeer econoom en migratiedeskundige Hans Roodenburg, die bevestigde wat ik eerder in deze zaal ook al eens heb gezegd tegen de voorganger van minister Faber, staatssecretaris Van der Burg: "In de herkomstlanden worden folders verspreid waarin wordt verteld dat Nederland the place to be is. Foto's van hotels en cruiseschepen naar het thuisfront doen de rest." Het ontmoedigen van aanvragen is ook een deel van de oplossing van de enorme toestroom. Een effectief asielbeleid begint met goede pr. Dan bedoel ik niet de pr naar de Nederlandse kiezer in de vorm van ronkende tweets van Geert Wilders. Ik bedoel pr naar de asielzoekers in spe. Als je actief uitstraalt streng te zijn, neemt de instroom wellicht al af voordat je ook maar één letter in de wet hebt aangepast. Graag een reactie daarop van de minister. Hoe kan het nou dat deze simpele maatregelen er nog niet zijn? Waarom toch die miskleun met het willen ophangen van onvriendelijke tekstborden in azc's en niet doorpakken met maatregelen die zoden aan de dijk zetten? Deelt de minister de conclusie dat Nederland niets in de weg staat om hetzelfde te doen als de Belgen?

Voorzitter. Vooralsnog is de beeldvorming van Nederland als asielparadijs vrij desastreus en zitten we dus met een overbelaste IND. In het verlengde daarvan strekt dit wetsvoorstel tot het iets losser draaien van de duimschroeven van de IND. In de zomer van 2022 presenteerde het vorige kabinet de langverwachte asieldeal, die in de praktijk vooral bestond uit maatregelen om het aantal opvangplekken te vergroten in plaats van de instroom te beperken. De nareisbeperking sneuvelde, zoals we weten. Wat overbleef, was een pakket voor meer opvang en huisvesting, de dwangwet, en de inzet van het ruimtelijke-ordeningsinstrumentarium. Met dit wetsvoorstel wordt ruim twee jaar na dato van dat pakket een poging gedaan om iets te doen aan de druk die nareizen op ons stelsel legt. Maar ook dit voorstel is dus dweilen met de kraan open.

Waar Nederland zich in de Vreemdelingenwet 2000 had vastgepind op een beslistermijn van 90 dagen, te verlengen met maximaal 3 maanden op een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf voor nareis, wordt deze met deze wetswijziging 9 maanden. Dat is in lijn met de maximale termijn die in de Gezinsherenigingsrichtlijn wordt genoemd. JA21 heeft altijd gezegd dat het minste dat we mogen verwachten, is dat het Nederlandse asielbeleid niet royaler is dan EU-richtlijnen voorschrijven. Het is dus verstandig om die termijnen te verlengen.

In de memorie van toelichting geeft het kabinet aan dat de beslissing op een aanvraag zo snel mogelijk, maar uiterlijk binnen negen maanden bekend wordt gemaakt. Het is volgens mij niet de bedoeling dat een termijn van negen maanden gaat gelden als het streven zo snel mogelijk is. Heeft de minister ondertussen nieuwe inzichten over de haalbaarheid van deze termijn?

Dan de verschoonbare termijnoverschrijding. Dit lezen wij als een versoepeling van beleid, maar dat kan ik verkeerd hebben. Het kabinet lijkt in de Vreemdelingenwet te zeggen dat de tijdelijke verblijfsvergunning onder bepaalde omstandigheden niet meer wordt geweigerd indien de termijn van drie maanden is overschreden. Tenminste, zo lees ik het. Klopt dat? Zo ja, erkent de minister dat dit misschien wel een heel slecht moment is om te versoepelen? Wat JA21 betreft is het dat niet.

Dan de verlenging van de beslistermijn op aanvragen voor verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde en onbepaalde tijd. De mogelijkheid om met drie maanden te verlengen is een goede en logische stap, zowel gelet op het verlichten van de druk op de IND als gelet op de maximale ruimte die de Procedurerichtlijn biedt en gelet op de hoge eisen die gesteld worden aan de mogelijke verlenging van negen maanden, waaraan vaak niet wordt voldaan.

Voorzitter. Dan heb ik nog twee vragen. Eén. In 2022 gaf de destijds nieuwe IND-directeur aan dat de IND als gevolg van hoog opgelopen achterstanden en de steeds hogere instroom van asielzoekers vaker het voordeel van de twijfel ging geven. Onderschrijft de minister dat de verlengde beslistermijnen per direct ook dienen te leiden tot een lager inwilligingspercentage? Of nog beter, kan de minister het nadeel van de twijfel als basis aanhouden? Immers, een deel van de reden voor het voordeel van de twijfel zou met langere beslistermijnen weggenomen moeten worden. Er is meer tijd om dingen goed uit te zoeken, dus zal er minder twijfel zijn.

Permitteert u mij een zijpaadje, voorzitter. Laat ik eens omdenken. De huidige massale asielinstroom is niet in het Nederlands belang. Het is onvoordelig voor de Nederlandse staatskas, de Nederlandse voorzieningen, de Nederlandse woningmarkt, de Nederlandse cultuur en onvoordelig voor degenen voor wiens belang we hier vandaag bijeen zijn: de Nederlanders. Dan zou je het principe "bij twijfel geen verblijfsvergunning" ook kunnen zien als mensen het voordeel van de twijfel gunnen. Wij gunnen de Nederlandse belastingbetaler dat voordeel.

Twee. Nederland is inderdaad grote sommen geld kwijt aan dwangsommen. De heer Van Hattem stipte het al even aan. Dat zal, neem ik aan, verminderen met deze wet. Op welke manier denkt de minister dat deze wetswijziging gaat bijdragen aan het afbreken van het dwangsommencircus?

Kortom, al met al ziet JA21 met deze wet wel de potentie voor twee stapjes vooruit, maar helaas ook voor een grotere stap achteruit. Wij zien dit wetsvoorstel namelijk ingebed in een algemeen beeld van een asielbeleid dat allang achterhaald en weggestemd is. Het is een beleid waarin deze minister amper bij machte blijkt de fundamentele wijzigingen door te voeren die nodig zijn. Het gaat om wijzigingen die zij ook aan de Nederlanders heeft beloofd. Voor nu geven we minister Faber het voordeel van de twijfel, maar wel met een opdracht: kom vóór het meireces met een pakket instroombeperkende maatregelen, zonder boze proefballonnen, maar met haalbare asielbeperkende stappen. Het draagvlak is er nu. Volgaarne stel ik de minister ons "JA21 Wat-Kan-Wel Asielplan" ter beschikking. Daar mag zij, mits met bronvermelding, van harte al onze goede ideeën uit overnemen.

Voorzitter, dank u wel.

De voorzitter:

Ik dank u wel. Dan is nu het woord aan de heer Nicolaï van de Partij voor de Dieren.

De heer Nicolaï i (PvdD):

Dank u wel, voorzitter. Vandaag spreken we over een wetsvoorstel dat de beslistermijn voor asielaanvragen verlengt. Het gaat om termijnen die in het bestuursrecht in het algemeen als excessief worden aangemerkt. De IND krijgt 21 maanden de tijd om over aanvragen te beslissen. De Algemene wet bestuursrecht gaat er in beginsel vanuit dat acht weken een redelijke beslistermijn is. Dat is dus twee maanden. Hier gaan we naar 21 maanden. Als je het zo bekijkt, is dat al bizar. Overigens is het ook bizar dat dit alweer drie maanden langer is dan wat er volgens het Migratiepact mag gelden.

Voorzitter. Als enige — ik zeg het nadrukkelijk — reden voor deze wetswijziging geeft de minister aan dat de IND hierdoor minder tijd kwijt zou zijn aan het behandelen van beroepen wegens het niet tijdig beslissen en dat daardoor meer ruimte zou worden gecreëerd om inhoudelijke asielbeslissingen te nemen. Dat klinkt logisch, maar bij feitelijke toetsing blijkt dat argument gebakken lucht. Als het argument dat de minister als rechtvaardiging hanteert voor de termijnverlenging feitelijk niet deugt, dan is er geen dragende motivering die deze wet kan rechtvaardigen. Een wet die zegt een doel te dienen dat in werkelijkheid niet kan worden bereikt, hoort deze Kamer te verwerpen.

Voorzitter. We discussiëren hier regelmatig over onze rolneming, maar over één zaak zijn we het Kamerbreed eens: als het betoog van de regering dat de wet nodig is om iets te bereiken feitelijk niet deugt, dan hoort ieder lid van deze Kamer zijn verantwoordelijkheid te nemen en de wet te verwerpen. Voor partijen die dit kabinet in beginsel steunen, ligt hier vandaag een test. Zullen hun senatoren de politieke druk om het kabinet niet voor de voeten te lopen weerstaan en de wet daadwerkelijk beoordelen op rechtmatigheid, uitvoerbaarheid en effectiviteit? De Eerste Kamer moet kritisch onderzoeken of de verlenging van de beslistermijnen daadwerkelijk de door minister Faber gestelde verlichting voor de IND zal opleveren. Dat is een feitelijke vraag en geen kwestie van politieke afweging.

Voorzitter. De kernvraag is dus of op basis van de beschikbare gegevens moet worden geconcludeerd dat de verlenging van de beslistermijn een substantiële tijdswinst voor de IND zal kunnen opleveren. De feiten wijzen uit dat dit niet het geval is. Onze taak is om wetsvoorstellen waaraan een feitelijke onderbouwing en dragende motivering ontbreekt, te blokkeren. Doen we dat niet, dan verloochenen we in wezen onze specifieke taak als Eerste Kamer. Bij een zorgvuldige inhoudelijke beoordeling van de wet die we vandaag bespreken, ontkomt men niet aan het oordeel dat de verlenging van de beslistermijn, anders dan minister Faber suggereert, geen enkele substantiële tijdswinst oplevert voor de IND.

De kern van het argument van minister Faber is dat de IND veel tijd kwijt is aan de behandeling van beroepen, wegens niet tijdig beslissen. Uit onderzoek van de Vereniging Asieladvocaten en -juristen Nederland en van de Specialisten vereniging migratierecht advocaten blijkt echter dat deze beroepen nauwelijks tijd kosten. Het proces is grotendeels geautomatiseerd, verweerschriften bestaan in het algemeen uit standaardteksten en vrijwel alle beroepszaken worden zonder zitting afgehandeld. Hierdoor is de werkbelasting voor IND-ambtenaren minimaal.

De minister, hier aanwezig, heeft dit beaamd. De beroepen gaan, zo geeft zij toe, inderdaad digitaal. Er wordt inderdaad gewerkt met — ik citeer de minister — standaard verweerschriften. Van de 50.780 beroepszaken werden er — ik citeer weer de minister — slechts circa 400 op zitting behandeld. 50.780 beroepszaken en 400 zijn er op zitting behandeld. Dat is 0,7%! Dus in 99,3% van alle zaken wordt buiten zitting uitspraak gedaan door de rechter en hoeven ambtenaren helemaal niet op zitting te verschijnen.

Uit de gegevens die de minister verstrekt, blijkt dat er 2.320 IND-ambtenaren werkzaam zijn voor asiel- en nareiszaken. 2.320! Een team van 20 ambtenaren is ingesteld om de beroepen tegen niet tijdig beslissen te behandelen. Zo’n klein team is begrijpelijk als je ziet dat alles digitaal en met standaard verweerschriften wordt afgehandeld en dat in minder dan 1% van de gevallen een zitting wordt gehouden. Hoe het ontlasten van dat kleine team een substantiële bijdrage zou leveren aan het verminderen van de werkbelasting van meer dan 2.300 collega-ambtenaren is onvoorstelbaar. Minder werk voor dat kleine team, als daarvan al substantieel sprake zou zijn, levert niets op voor die enorme groep "beslisambtenaren".

Het door minister Faber gehanteerde argument om de IND een bizar lange beslistermijn te geven, blijkt dus echt gebakken lucht. Als de beslistermijnen worden verlengd, betekent dit bovendien niet dat de IND sneller en efficiënter zal werken. Heel veel collega's hebben dat al opgemerkt. Integendeel, verlengen kan juist leiden tot langere wachttijden en een grotere werkvoorraad, omdat de instroom van nieuwe aanvragen niet afneemt. In de praktijk zorgt dit voor een nog zwaardere belasting van de IND.

Voorzitter. De verlenging van de beslistermijnen is niet alleen ineffectief, maar ook juridisch problematisch. Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie stellen dat asielprocedures binnen redelijke termijn moeten worden afgehandeld. Artikel 6 van het EVRM garandeert een eerlijk proces binnen een redelijke termijn, terwijl artikel 41 van het EU-Handvest het recht op een goede en tijdige afhandeling van administratieve procedures waarborgt. Het voorstel dat minister Faber verdedigt, schuurt met deze verplichtingen en kan Nederland blootstellen aan juridische procedures bij het Europese Hof van Justitie. Daarnaast waarschuwen de Raad van State en ook deskundige Van Eik in hun advies dat de toepassing van deze wet zal resulteren in een stapeling van wachttijden, wat de juridische positie van Nederland onder internationale verdragen verder onder druk zet. De voorgestelde verlenging van beslistermijnen kan ertoe leiden dat asielzoekers langdurig in onzekerheid blijven, wat hun fundamentele rechten schaadt.

In eerdere jurisprudentie is vastgesteld dat buitensporig lange wachttijden in asielprocedures een schending vormen van het recht op effectieve rechtsbescherming en van het in artikel 8 van het EVRM vervatte recht op eerbiediging van gezinsleven. De Afdeling advisering van de Raad van State wees op twee uitspraken van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, waarin schending van artikel 8 werd geconstateerd. In mijn interruptie ben ik daar al op ingegaan. In beide zaken werd de termijn die de vreemdeling moest wachten als excessief aangemerkt, terwijl die korter was dan de termijnen die bij toepassing van het onderhavige wetsvoorstel aan de orde zullen zijn. Nederland stevent dus af op rechterlijke veroordelingen.

Zeer recent kreeg de Kamer nog een waarschuwing van VluchtelingenWerk Nederland: als het voorstel van minister Faber tot wet wordt, zal de IND voor naar schatting 20.000 gezinsherenigingsaanvragen die langer dan negen maanden wachten moeten motiveren waarom in de betreffende zaak sprake is van bijzondere omstandigheden die een verdere verlenging rechtvaardigen. Dat is een brief van VluchtelingenWerk Nederland. Een aantal leden heeft daar al op gewezen. Ik zeg u het volgende: minister Faber heeft toegegeven dat dit klopt. Ik citeer: "Verlenging van de beslistermijn is slechts onder voorwaarden toegestaan. De IND zal de toepassing van de verlengingsmogelijkheid ook altijd moeten motiveren. Deze motivering is ook toetsbaar door de rechter in een procedure wegens niet tijdig beslissen." Dat is een citaat van de minister. De waarschuwing van VluchtelingenWerk Nederland is dus terecht. Er dreigt een enorme klus door extra werk voor de IND als gebruikgemaakt wordt van de verlengingen en het aantal beroepen zal gaan stijgen.

Voorzitter. Asielzoekers die afhankelijk zijn van een snelle beslissing worden de dupe van een vertraagd proces. De wachttijd in asielzoekerscentra wordt langer, wat leidt tot extra druk op de omvang en capaciteit van gemeentelijke voorzieningen. Bovendien brengt dit mentale en sociale onzekerheid met zich mee voor asielzoekers zelf, die vaak al in een kwetsbare positie verkeren.

Voorzitter, ik rond af. Dit wetsvoorstel biedt geen oplossing voor de problemen binnen de IND, lost de achterstanden niet op en brengt Nederland in strijd met internationale en Europese verdragen. Maar bovenal is het volgende essentieel voor de beoordeling en taakvervulling door de Eerste Kamer. Het aangevoerde belang bij het verlengen van de beslistermijnen ontbeert een deugdelijke, feitelijke onderbouwing en een dragende motivering. De woorden "dragende motivering" zal deze minister herkennen. Op basis van de beschikbare gegevens moet worden geconcludeerd dat de verlenging van de beslistermijnen geen substantiële tijdwinst oplevert voor de IND. Dat was het enige argument. Het argument dat ambtenaren hierdoor worden vrijgespeeld is gewoon ongefundeerd. De behandeling van beroepen wegens niet tijdig beslissen kost nauwelijks tijd. De verlenging van de beslistermijnen zal eerder leiden tot verdere stapeling van werk in plaats van verlichting ervan.

Voorzitter. Ik wil mij nog persoonlijk richten tot minister Faber. Wij waren tijdens de coronacrisis collega's in de Eerste Kamer. Mijn vraag aan haar via u, voorzitter, luidt als volgt. Herinnert zij zich hoe de PVV in die periode allerlei maatregelen bestreed omdat daaraan een deugdelijke, feitelijke onderbouwing ontbrak? Denk aan de regeling van de avondklok, het coronatoegangsbewijs en de corona-app. Collega Van Hattem van de PVV en overigens ook mijn fractie maakten daar gehakt van. Herinnert zij zich hoe die maatregelen op dezelfde wijze kritisch werden gefileerd als vandaag door leden van deze Kamer met de door haar verdedigde wet gebeurt? Met dat in gedachten vraag ik de minister of zij bereid is te verklaren dat zij het heel goed zou begrijpen dat leden van deze Kamer van partijen die het kabinet steunen haar wet zouden verwerpen als zij oordelen dat het verlengen van de beslistermijnen een feitelijke onderbouwing en een voldoende dragende motivering missen.

Voorzitter. Ik kijk met belangstelling uit naar haar reactie. Ik sluit af. Diegenen in deze Kamer voor wie het politiek niet uitkomt om tegen de wet te stemmen, zullen hun trouw aan de taak van deze Kamer moeten respecteren en hun individuele verantwoordelijkheid moeten nemen. Een zeer vergaande verlenging van beslistermijnen die niet dragend wordt gemotiveerd mogen zij niet laten passeren. Daarom zal de Partij voor de Dieren om een hoofdelijke stemming vragen.

Voorzitter. Voorts ben ik van mening dat er een einde moet komen aan de bio-industrie.

De voorzitter:

U heeft een interruptie van de heer Van Hattem.

De heer Van Hattem i (PVV):

Met die laatste opmerking zegt de heer Nicolaï van de Partij voor de Dieren eigenlijk: ik betrek er even alles bij en ik ben ook een beetje appels met peren aan het vergelijken. Niet alleen de bio-industrie, maar ook de coronawetgeving is iets totaal anders dan wat nu voorligt. Ik heb het daarstraks in een interruptie ook al aangegeven: we spreken nu over het efficiënter maken van een uitvoeringsorganisatie. Daarvoor wordt een maatregel genomen, een op zichzelf vrij kleine maatregel die ervoor moet zorgen dat er iets meer lucht komt in de organisatie, op een tijdelijke basis. Dat is toch heel iets anders dan de coronawetgeving die destijds de grondrechten van alle Nederlanders raakte. Dat is toch niet te vergelijken met wat nu voorligt?

De heer Nicolaï (PvdD):

Dat laatste ben ik geheel eens met de heer Van Hattem. Maar ik heb het daar niet over. Ik heb het over wat wij als Eerste Kamer moeten doen, iets wat ik ook heel graag met de heer Van Hattem heb gedaan tijdens de coronaperiode. Wij moeten bekijken of de argumentatie die aan wetten ten grondslag ligt, feitelijk en deugdelijk gegrond is. Dat zijn ook precies de indicatoren -- er zijn al vragen over gesteld door de heer Janssen — waar de heer Van Hattem naar vroeg bij iedere wet. Nu is het argument: er komen minder beroepen, dus dan wordt een deel van die meer dan 2.000 ambtenaren - waarvan ook nog eens 12% bestaat uit vacatures - een beetje ontlast, en de zaken zijn opgelost. Gelooft meneer Van Hattem dat nu echt? Gelooft meneer Van Hattem dat dat de indicator is die wij hier als Eerste Kamer moeten aannemen? En dat terwijl de gevolgen van deze wet zijn dat we in strijd komen met internationale verdragen, dat mensen langer in de opvang zitten, dat er ellende ontstaat en dat er niets wordt opgelost bij de IND. Gelooft meneer Van Hattem nou echt dat hier een feitelijk goed onderbouwde wet ligt die iets gaat opleveren?

De heer Van Hattem (PVV):

De heer Nicolaï blaast nu de zaak op tot een proportie die totaal buiten de orde is van wat nu voorligt. Zoals ik al zei, ligt er een vrij beperkt wetsvoorstel voor. Het gaat inderdaad niet alles oplossen, maar het draagt wel een steentje bij. Dit is een stukje van een oplossing. Inderdaad moeten er meer maatregelen worden genomen om ergens te komen, maar wat de heer Nicolaï nu allemaal aanhaalt en erbij sleept … Hij zegt dat het wetsvoorstel in strijd is met internationale verdragen, maar er wordt nota bene aangesloten bij een EU-richtlijn, bij een EU-recht. Het is dus heel duidelijk dat dit wetsvoorstel juist past binnen de internationale verdragen. Dus ik zou bijna willen zeggen: wat wilt u nu nog meer? Het past binnen de Europese regels en richtlijnen; dat is toch heel duidelijk? Dit is misschien niet iets wat alles oplost, maar het draagt een klein stukje bij. Dan vraag ik de heer Nicolaï: waarom hier zo'n drama van maken?

De heer Nicolaï (PvdD):

Nou, ik maak geen drama. VluchtelingenWerk Nederland zegt: de IND moet straks in 20.000 zaken individueel gaan motiveren of er gebruik gemaakt mag worden van die verlengingsmogelijkheid. Kan de heer Van Hattem mij uitleggen of dat een verlichting van de VVD of een verzwaring van de VVD oplevert? Excuses, ik bedoel de IND.

(Hilariteit)

De heer Van Hattem (PVV):

Ik zou niet willen pleiten voor een verzwaring van de VVD. De heer Nicolaï komt nu binnen met een verhaal van VluchtelingenWerk, waarbij hij er meteen van uitgaat dat daar in alle gevallen sprake van zou zijn. Op dit moment worden de termijnen ook niet gehaald en moet er worden ingezet op extra capaciteit voor die beslistermijnen. Op dit moment is het gewoon niet houdbaar. Er wordt nu een klein stukje extra lucht gecreëerd. Ik ben het er zeer mee eens: hoe eerder zaken behandeld kunnen worden, hoe beter. Dat is zonder meer zo. Maar de heer Nicolaï loopt feitelijk aan achter organisaties als VluchtelingenWerk, die als belangenorganisatie allerlei zaken politiek neerlegt, en achter de asieladvocatuur. Hij haalt bijvoorbeeld een deskundige aan, mevrouw Van Eik, die van een extreemlinks asieladvocatenkantoor is. Met zulk soort informatie wordt het debat natuurlijk ook heel politiek gemaakt. Dat is wat de heer Nicolaï nu doet. Dan vraag ik wat nou eigenlijk het probleem is dat hier ligt, behalve dat we de IND iets meer lucht geven door tijdelijk iets ruimere beslistermijnen te hebben om zaken te kunnen regelen, ook nog binnen het EU-recht. Wat is dan het probleem?

De voorzitter:

Meneer Van Hattem, liever geen namen noemen van mensen die hier niet zijn en die zich niet kunnen verdedigen. Maar tot slot nog het antwoord van de heer Nicolaï.

De heer Nicolaï (PvdD):

Ik zou het heel fijn vinden als meneer Van Hattem in staat zou zijn om aan te geven wat "iets meer lucht" dan is en wat het gevolg zal zijn voor die schatting van VluchtelingenWerk Nederland. Dat is geen belangenvereniging. Ik heb geciteerd dat de minister het allemaal beaamt. Wat zou het gevolg zijn als de IND een extra belasting krijgt omdat hij die 20.000 zaken moet motiveren? Als dit veel zwaarder is dan die lucht, dan zijn we dus met een onzinontwerp bezig. Dat is wat mij bezighoudt.

De voorzitter:

Dank u wel.

De heer Nicolaï (PvdD):

Onzin laten we hier in deze Kamer niet passeren. Ik doe dat in ieder geval niet, en andere leden ook niet.

De voorzitter:

Dank u wel. Meneer Van Hattem, we hebben vanavond nog een hele avond, ook in reactie op de antwoorden van de minister. De heer Schalk heeft ook nog een interruptie.

De heer Nicolaï (PvdD):

Ik hoop dat die een beetje barmhartig is.

De heer Schalk i (SGP):

Ik zal een poging doen om het zo barmhartig mogelijk te benoemen. Ik kwam eigenlijk even overeind voor het volgende. De heer Nicolaï heeft tot drie keer toe min of meer gezegd: "Iedereen die deze wet zo meteen zal steunen, doet iets helemaal verkeerd. Dat kan niet. Dat mag niet. Dat past niet bij je Eerste Kamerlidmaatschap." Volgens mij proberen we hier met respect het debat te voeren en kun je je eigen visie hebben op een maatregel. Die is ingewikkeld. Niemand zegt: dit is echt het ei van Columbus en nu zijn we door de problemen heen. Dat zeg ik ten eerste.

Ten tweede ga ik even terug naar het wetsvoorstel, als dat mag van de voorzitter. Misschien wil zij dat wel graag. Ik heb in mijn betoog gezegd dat de kern van het voorstel is dat de nationale beslistermijn in nareiszaken in lijn wordt gebracht met de maximaal toegestane termijn uit de EU-gezinsherenigingsrichtlijn, van negen maanden. Dat is toch de kern van het wetsvoorstel. Zegt de heer Nicolaï met zijn betoog: de EU heeft het ook helemaal fout, want die negen maanden past ook niet?

De voorzitter:

De heer Nicolaï.

De heer Schalk (SGP):

Of is het goed dat we toch gaan aansluiten bij die Europese richtlijn? Dat is niet altijd mijn hobby, zeg ik daarbij.

De heer Nicolaï (PvdD):

Ten eerste is dat niet de kern van het betoog van de minister. De kern van het betoog is er minder beroepszaken zullen zijn en dat dat tijd gaat opleveren. Dat is één.

Twee. Als er nu wordt aangesloten bij die termijnen, wat levert dat dan praktisch op? Dat wil ik graag weten van de heer Schalk. Wat levert dat op waar we blij mee moeten zijn?

De heer Schalk (SGP):

Praktisch levert dat op, waar we niet blij mee moeten zijn, dat het totaal van dat pakketje drie maanden langer kan duren. Daar ben ik niet blij mee. Waar ik wel blij mee ben, is dat er vermoedelijk — daar gaan we even van uit — minder procedures gestart zullen worden, omdat die termijn gebruikt kan worden om problemen wél op te lossen. Het tweede voordeel is dat je aansluit bij de EU-richtlijn, zodat je hetzelfde doet als de landen om ons heen. Het derde is dat je daardoor wellicht minder instroom van asielzoekers hebt. Dat kan iedereen wegen zoals hij dat wil. Vervolgens ga je op basis daarvan je stemgedrag bepalen. Zeg nou niet: dit is onzin omdat ik dat vind. Nee, iedereen heeft zo zijn eigen redenering daarbij.

De heer Nicolaï (PvdD):

Dan wil ik toch graag weten, als dat nog mag van de voorzitter, waarop de heer Schalk baseert dat het in lijn brengen van de termijnen binnen de EU feitelijk leidt tot minder instroom van asielzoekers.

De voorzitter:

Tot slot en kort, want ik herhaal: we hebben nog de hele avond.

De heer Schalk (SGP):

Tot slot en kort, voorzitter. Je zou kunnen zeggen dat er op het moment dat er in Nederland dezelfde gezinsherenigingsrichtlijn is als in andere landen ...

De heer Nicolaï (PvdD):

Nee, we hebben het over de termijn, niet over de richtlijn.

De voorzitter:

De heer Schalk was aan het woord.

De heer Schalk (SGP):

Ik was bezig met mijn zin.

De voorzitter:

Het is fijn als u via de voorzitter spreekt, en in de microfoon. Tot slot de heer Schalk.

De heer Schalk (SGP):

Ik probeerde het volgende te zeggen. Als alle Europese landen dezelfde Gezinsherenigingsrichtlijn hanteren, is dat in ieder geval geen reden voor asielzoekers om te zeggen: het is handiger om naar dit of dat land te gaan.

De voorzitter:

Meneer Nicolaï, tot slot.

De heer Nicolaï (PvdD):

Ik ben er niet van overtuigd; laat ik dat zo zeggen.

De voorzitter:

Helder. Dan zijn we toe aan de volgende spreker: mevrouw Perin-Gopie van de fractie van Volt.

Mevrouw Perin-Gopie i (Volt):

Dank u wel, voorzitter. Niemand in deze Kamer wil toch dat kinderen en gezinnen uiteengeslagen worden door oorlog en vervolging, en vervolgens nog jarenlang uit elkaar gehouden worden? Toch bespreken we vandaag een wetsvoorstel dat exact dit mogelijk maakt. Met de voorgestelde verlenging van de beslistermijnen creëren we een situatie waarin ouders en kinderen tot wel 21 maanden van elkaar gescheiden kunnen blijven. Dit is geen abstracte beleidswijziging, maar een maatregel met ingrijpende gevolgen voor de meest kwetsbaren: kinderen die afhankelijk zijn van gezinshereniging. Vandaag wil ik met de Kamer kijken naar de mensen aan de andere kant van dit wetsvoorstel, of liever gezegd: de kinderen.

Iedereen erkent dat de IND lucht nodig heeft om zijn werk goed te doen. Mijn zorg bij dit wetsvoorstel is dat we proberen om een uitvoeringsprobleem op te lossen in wetgeving. In plaats van een fundamentele hervorming van het asielproces om procedures efficiënter en humaner te maken, wordt met dit voorstel slechts een juridische rechtvaardiging gezocht om vertragingen te accepteren. Dit betekent dat gezinnen die al door oorlog en vervolging zijn verscheurd, nog langer in onzekerheid verkeren.

Voorzitter. De kernvraag blijft: wat betekent dit voor een kind? Kinderen zijn geen nummers in een dossier. Zij hebben rechten, die we als samenleving behoren te respecteren. Dat zou vanzelfsprekend moeten zijn. De Raad van State waarschuwde er al voor dat door deze wet de wachttijd op een besluit kan oplopen tot 21 maanden; meerdere collega's hebben dat ook al benoemd. Dit betekent dat een kind bijna twee jaar zonder zijn ouder moet leven, terwijl internationale verdragen, zoals het Kinderrechtenverdrag, expliciet bepalen dat de belangen van het kind voorop moeten staan. Artikel 10 van het Kinderrechtenverdrag bepaalt dat gezinsherenigingsaanvragen met spoed en menselijkheid behandeld moeten worden. Hoe kunnen wij dan verantwoorden dat we met deze wet juist de wachttijden verlengen?

We weten uit eerdere ervaringen hoe desastreus lange wachttijden kunnen zijn. De toeslagenaffaire heeft laten zien wat er gebeurt als systemen menselijke maat verliezen en gezinnen jarenlang in onzekerheid verkeren. In de asielprocedures zien we dat vertragingen niet alleen leiden tot stress en trauma, maar ook de integratie bemoeilijken. Laten we niet dezelfde fouten blijven herhalen.

De Kinderombudsman heeft keer op keer gewezen op de schadelijke gevolgen van lange asielprocedures voor kinderen. Langdurige onzekerheid en scheiding van familieleden leiden tot stress, ontwikkelingsachterstanden en psychische problemen. De minister benoemt dit zelf ook in haar beantwoording van de schriftelijke vragen hierover. Als de minister deze gevolgen erkent, waarom verankert zij die dan in deze wet? Waarom wordt er niet ingezet op oplossingen die de wachttijden verkorten in plaats van verlengen? Neemt de minister de zorgen van de mensen in de asielprocedure wel serieus? Er wordt nu gekozen voor een wet die de problematiek in de asielprocedure alleen maar vergroot.

De in de Tweede Kamer aangenomen motie-Koekkoek verplicht de regering om bij de uitvoering van deze wet rekening te houden met de EU-Gezinsherenigingsrichtlijn. Dat is een stap in de goede richting, maar zonder harde waarborgen blijft de vraag of dit in de praktijk daadwerkelijk gebeurt. Volgens de EU-Gezinsherenigingsrichtlijn mag een termijnoverschrijding van negen maanden alleen in uitzonderlijke omstandigheden plaatsvinden, bijvoorbeeld vanwege de complexiteit van een zaak. Maar een gebrek aan capaciteit bij de IND is geen legitieme reden volgens deze richtlijn. Hoe gaat de minister dat rijmen met de beoogde wetgeving?

Voor Volt blijft onduidelijk voor welk probleem deze wet een oplossing biedt. De regering stelt dat de IND overbelast is en dat een verlenging van termijnen verlichting zal brengen. Maar het tegenovergestelde blijkt het geval te zijn. De IND zal bij inwerkingtreding van deze wet bij de gezinsherenigingsaanvragen, die nu al langer dan negen maanden liggen te wachten, moeten gaan motiveren wat de bijzondere omstandigheden zijn die verlenging rechtvaardigen. Met andere woorden, dit wetsvoorstel zorgt juist voor nog meer druk op de IND.

Voorzitter. Dit wetsvoorstel lost niks op. De asielinstroom blijft gelijk en de stapel dossiers groeit alleen maar verder. We weten ook allemaal dat als we ergens langer de tijd voor krijgen, we er ook langer over zullen doen. Heeft dit wetsvoorstel dus niet tot gevolg dat we de stapel dossiers bij de IND alleen maar verder laten groeien? In de memorie van toelichting krijgen nareizende gezinsleden de schuld van de overbelasting bij de IND, terwijl zij slechts een beperkt deel van de totale instroom vormen. We moeten ons afvragen of we niet de verkeerde mensen verantwoordelijk houden voor dit falende systeem. De Raad van State was in zijn advies glashelder: deze wetgeving raakt direct aan het recht op gezinsleven zoals vastgelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, en artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens stelt dat gezinsherenigingsaanvragen snel, flexibel en effectief behandeld moeten worden. Dit wetsvoorstel doet precies het tegenovergestelde.

De Kinderombudsman riep ons in deze Kamer op 4 februari dit jaar nog om bij de voorbereiding van wetgeving de Kinderrechtentoets toe te passen. De Kinderombudsman toonde serieuze zorgen rondom asiel- en migratiewetgeving. Het Kinderrechtencomité van de Verenigde Naties deed in 2022 aan de Nederlandse overheid de aanbeveling om een kinderrechtentoets te ontwikkelen voor wetgeving en zo te voldoen aan haar verplichting uit het Kinderrechtenverdrag om de belangen van het kind voorop te stellen. De Kinderrechtentoets die de Kinderombudsman voorstelt, bevat een vierstappenplan om te beoordelen of de belangen van het kind zijn gewaarborgd. Stap één is het toetsen van de belangen van kinderen op de zeven door de VN aanbevolen onderdelen die in de volgende stappen moeten worden betrokken in de belangenafweging. Is de minister bereid om de Kinderrechtentoets standaard toe te passen bij toekomstige wetsvoorstellen? Voor het voorliggende wetsvoorstel zullen we de toets in deze zaal moeten uitvoeren. Kan de minister toezeggen dat zaken waarbij kinderen betrokken zijn met voorrang behandeld zullen worden? Kan de minister aangeven hoe de IND dit betrekt in de prioritering die de dienst heeft aangekondigd aan te brengen? De minister zegt in haar beantwoording dat bij kinderen altijd maatwerk wordt geleverd. Is onderdeel van dat maatwerk ook om altijd eerst te kijken of de procedure met spoed en met voorrang kan worden behandeld, vraag ik de minister. Zo ja, wordt dit in de praktijk gebracht? Kan de minister toezeggen dat zaken waarbij kinderen betrokken zijn daadwerkelijk de hoogste prioriteit krijgen van de IND?

Voorzitter. Tot zover kan Volt niet anders dan concluderen dat dit wetsvoorstel de administratieve lasten van de IND boven de fundamentele rechten van kinderen en gezinnen stelt. Dit mag niet de standaard worden. Het is niet normaal om kinderen jarenlang van hun ouders gescheiden te houden en het mag nooit normaal worden dat wij dit in wet willen verankeren.

Voorzitter. Ik ben erg benieuwd naar de beantwoording van de minister. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan de heer Janssen van de fractie van de SP.

De heer Janssen i (SP):

Voorzitter, dank u wel. Het blijft toch altijd een wat gemankeerd debat als je een wetsvoorstel dat nog komt uit een vorig kabinet en dus is ingediend door een voorganger van de minister, bespreekt met de huidige minister. Dat geldt ook voor de memorie van toelichting et cetera, die misschien niet meer helemaal past bij de huidige stijl van dit kabinet en deze minister. Het is een wetsvoorstel dat in 2023 vanwege urgentie zonder consultatie is ingediend. Twee jaar later behandelen wij dit nu in de Eerste Kamer. Mijn eerste vraag aan de minister is wat zij zelf eigenlijk vindt van dit wetsvoorstel. Is dit nou een wetsvoorstel waarvan zij zegt dat het past in het strengste asielbeleid ooit? Of vindt het ze eigenlijk maar "slappe hap" van haar voorganger en zou zij het zelf graag heel anders hebben aangepakt? Graag een reactie van de minister. Ik kom daar straks nog even op terug.

Voorzitter. Kijkend naar het wetsvoorstel, zie ik dat maximumtermijnen in de praktijk al heel snel het uitgangspunt worden voor het nemen van besluiten. Dat is menselijk, maar niet wenselijk. Dat weet ik uit eigen ervaring. Ook toen ik als bestuurder met ambtenaren sprak, kreeg ik heel vaak het antwoord: ja, maar we mogen er zes maanden over doen. Dan was het antwoord altijd: maar je hoeft er geen zes maanden over te doen. De termijn die aangeeft hoelang je over een besluit mag doen, geeft dus niet aan hoelang je over een besluit zou moeten willen doen. In de praktijk verwordt het één wel heel erg snel tot het ander. Ik denk dat we die kanttekening wel moeten blijven maken, ook bij dit wetvoorstel, voordat opgerekte beslistermijnen weer het nieuwe normaal worden. Dat gaat heel snel. Het effect van dit wetsvoorstel zal dus ook maar heel tijdelijk zijn. Mevrouw Nanninga vroeg daar ook al heel concreet naar. De maximale beslistermijn is er niet om de besluitbevoegde organisaties dwars te zitten, zeg ik er maar bij. Deze is er ook primair om rechtszekerheid te bieden aan aanvragers. Dat aspect, het feit dat we leven in een rechtsstaat waarin mensen niet overgeleverd zijn aan de grillen van bestuursorganen of politieke wensen, lijkt ook vandaag in dit debat een beetje onder te sneeuwen. Het is trouwens al vaker gegaan over de procedures. Er wordt maar geprocedeerd en geprocedeerd. Dat zijn procedures die wij democratisch met elkaar mogelijk hebben gemaakt. Als we dat niet willen, dan zullen er voorstellen moeten komen om daar een eind aan te maken. Maar die verwijten vind ik niet terecht.

Voorzitter. In het kader van de rechtszekerheid heeft de SP de vraag of, gelet op het tijdsverloop sinds het indienen van dit wetsvoorstel in 2023, het nog wel zinvol is om dit wetsvoorstel in te laten gaan in aanloop naar — de heer Griffioen en anderen wezen daar ook al op — het in werking treden van een nieuwe Europese asielverordening. Graag een reactie van de minister. Ik ga de minister niet vragen wat ze er überhaupt van vindt dat Europa zich met ons asielbeleid bemoeit. Daar zouden we vanavond misschien niet genoeg tijd voor hebben. Concreet is de vraag wel: wanneer kunnen wij voorstellen van de minister tegemoetzien om de nu voorliggende wet, als deze zou worden aangenomen, weer aan te passen aan de termijnen die vanaf midden volgend jaar weer gaan gelden? Krijgen wij die tijdig? Wanneer gaan we die voorstellen tegemoetzien?

Voorzitter. Ik vraag ook naar een reactie van de minister op de tijdelijkheid van dit wetsvoorstel vanwege het feit dat de Tweede Kamer natuurlijk een amendement van het lid Van Nispen cum suis — hij is al paar keer genoemd — met een horizonbepaling van drie jaar voor artikel 1a van het wetsvoorstel heeft aangenomen en dit nu onderdeel uitmaakt van dit wetsvoorstel. Zoals eerder gezegd gaat er daarbij natuurlijk ook een woord van dank uit naar de huidige minister, die als toenmalig lid van de PVV-fractie in de Tweede Kamer voor dit amendement heeft gestemd. Maar deelt de minister de mening van de SP-fractie dat er met die drie jaar ook wel een resultaatverplichting op de huidige minister rust om de zaken bij de IND binnen drie jaar te hebben opgelost en op orde te hebben? Graag een reactie op dit punt.

Voorzitter. Dat roept vervolgens de vraag op hoe dit alles past binnen de plannen die de minister getuige de door haar ingediende begroting voor 2025 heeft voor de continuïteit van de IND, met name als we kijken naar de meerjarenbegroting. Waarschijnlijk gaan we er volgende week over doorpraten. Maar de voormalige staatssecretaris zei bij de behandeling van dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer dat hij ervan uitging dat de tot dan toe nog onderhandelende voorziene coalitiepartijen extra geld voor de IND zouden vrijmaken om de problemen op te lossen. De begroting van de minister laat nu een ander beeld zien. Ik hoor graag van de minister hoe zij het een met het ander rijmt.

Voorzitter. Een onvermijdelijk gevolg van het oprekken van beslistermijnen is dat de verblijfsduur in opvang wordt verlengd. Ik zei er eerder al iets over in een interruptie bij de heer Van Hattem. Kan de minister duiden wat de gevolgen voor de opvangcapaciteit zullen zijn als dit wetsvoorstel wordt aangenomen? Dan is het toch de vraag hoe zo'n financiële balans eruitziet als dwangsommen misschien tijdelijk kunnen worden voorkomen, maar de kosten voor opvang toenemen. Blijft er onder de streep dan nog wel een positief financieel resultaat over? Een rechterlijke dwangsom in asielzaken kost meestal ongeveer €100 per dag. Daar wordt een maximum van €7.500 aan verbonden. Bij kosten voor reguliere opvang zou je dan nog een klein plusje over kunnen houden als je de kosten rond de €80 per dag rekent, alhoewel er ook al bedragen rond de €150 genoemd worden. Maar anders dan bij de rechterlijke dwangsom geldt hier geen maximumtermijn voor. Dat hele financiële plaatje wordt natuurlijk heel anders als je de noodopvang als uitgangspunt neemt voor de kosten, met een bedrag rond de €250. Zelfs al zou je de €100 van de dwangsom eraf halen, dan kom je nog ernstig negatief uit. Mijn vraag is dus de volgende. Het gaat niet over de dwangsommen; daar komt een apart wetsvoorstel over, dat we nog moeten behandelen. Maar het loopt wel een beetje als een rode draad door dit debat. De vraag is of dit wetsvoorstel wel geld op gaat leveren of gewoon heel veel extra geld gaat kosten.

Voorzitter. Veel vragen zijn natuurlijk al gesteld door de collega's. Dat is het voordeel als je de twaalfde spreker bent; dan hoef je die niet allemaal te gaan herhalen. Omdat ik dit wel verwachtte, heb ik maar de vrijheid genomen om toch terug te komen op een vraag die ik de minister stelde in het kennismakingsgesprek dat zij vorig jaar had met de commissie voor Immigratie & Asiel in de Eerste Kamer. Die vraag ging over het wekelijkse persbericht dat het ministerie uitbrengt over de asielinstroom. Dat is een wekelijks terugkerend eenregelig persbericht met een kop waarin alleen het getal wordt gewijzigd. Omdat het zo kort is, kan ik hier het volledige bericht van gisteren citeren. De kop luidt: "De asielinstroom van week 9 bedroeg ongeveer 700". Daaronder stond de tekst: "De asielinstroom van week 9, bestaande uit eerste asielaanvragen, herhaalde asielaanvragen, hervestiging, herplaatsing en nareizigers, bedroeg ongeveer 700." Dat was het bericht van gisteren. Iedereen die vervolgens klikt op "lees meer", onder dit bericht, komt bedrogen uit, want dit is het. Het is één zin.

Mijn vraag bij het kennismakingsgesprek met de minister was waarom de eerste asielaanvragen, waar de kop naar lijkt te verwijzen — er staat "de asielinstroom" — op één hoop worden geveegd met de herhaalde asielaanvragen, de hervestiging, de herplaatsing en de nareizigers. Dat zijn toch hele andere bewegingen? Ik vroeg de minister of de eerste asielaanvragen apart vermeld zouden kunnen worden in het persbericht, omdat dit toch vooral het getal is dat het beeld bepaalt en waar de kop naar lijkt te verwijzen. De minister zei na kort overleg met de naast haar zittende dg: "Dat kunnen we doen". Mijn punt is alleen dat het sinds dat gesprek nog steeds niet gebeurt. Daarmee schetst de minister — dan laat ik in het midden of dat bewust of onbewust is — het beeld dat het genoemde instroomgetal het aantal mensen is dat zich in Ter Apel wekelijks aan de poort meldt. Daarom vraag ik nu concreet aan de minister om nu maar in de wetsgeschiedenis op te helderen wat per week het aantal eerste asielaanvragen was over 2025. Er is iedere week een persbericht over uitgebracht. Wat was per week het aantal eerste asielaanvragen? Ik zie werkelijk niet hoe bijvoorbeeld herplaatsingen en hervestigingen, gelet op alle verhuisbewegingen, onder de kop asielinstroom zouden passen. Graag een reactie van de minister.

Mijn vraag aan de minister is ook of zij bereid is toe te zeggen om vanaf deze week gewoon het aantal eerste asielaanvragen apart te vermelden in haar wekelijkse persbericht. Dat lijkt me in het kader van zorgvuldige informatievoorziening vanuit de overheid geen overdreven vraag. Om het helemaal duidelijk te krijgen is het misschien fijn — het lijkt me niet al te veel werk, gelet op de lunch die we nog hebben — om even een uitsplitsing te maken van het getal van 700 uit het persbericht van gisteren. Om hoeveel eerste asielaanvragen, hoeveel herhaalde asielaanvragen, hoeveel hervestigingen, hoeveel herplaatsingen en hoeveel nareizigers gaat het? Dan hebben we een beetje een beeld van hoe we dat wekelijkse persbericht moeten lezen.

Voorzitter. Uiteraard wacht de SP de antwoorden van de minister af op de vragen zoals wij en andere partijen die hebben gesteld. Ik ga verder geen vragen herhalen. Dit wetsvoorstel roept in ieder geval bij mijn fractie, die van de SP, het beeld op dat het noch de rechtszekerheid noch de portemonnee van de overheid dient. Wij kijken daarom met extra belangstelling uit naar de antwoorden van de minister.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Janssen. Ik geef nu het woord aan mevrouw Kaljouw van de fractie van de VVD.

Mevrouw Kaljouw i (VVD):

Voorzitter, dank u wel. Om maar met de deur in huis te vallen: mijn fractie is voornemens om voor deze wet te stemmen. Wij zijn voor verlenging van de beslistermijnen, maar hebben nog wel een aantal vragen.

Waar gaat het over? Het gaat om — we hebben het al vaak gezegd en ik probeer niet in herhaling te vallen — de verlenging van beslistermijnen in asiel- en nareiszaken. Het wijzigt de Vreemdelingenwet 2000. Het betreft hier beslistermijnen in asiel- en nareiszaken die de minister van Asiel en Migratie straks kan verlengen. In het bijzonder gaat het over asielgerechtigden met familie- en gezinsleden. De druk op de Immigratie- en Naturalisatiedienst, de IND, zou hierdoor worden verminderd. De maximale beslistermijn voor het aanvragen van een machtiging tot voorlopig verblijf, de mvv, voor gezinshereniging wordt verlengd van 90 dagen naar 9 maanden. Er is een mogelijkheid om dat te verlengen in geval van complexiteit.

Voorzitter. Door een verlenging van beslistermijnen voor gezinshereniging met de mogelijkheid tot verdere verlenging in geval van complexiteit worden problemen niet opgelost. Dat kan alleen als in de gehele keten de doorstroom wordt bevorderd. Het probleem kan dus groter worden. Immers, als de termijnen worden verlengd, blijven de aanvragers langer in de opvangcentra. Als de doorstroom verder in de keten niet wordt bevorderd, blijven die vervolgens langer vollopen. Mijn vraag aan de minister is dan ook wat zij gaat doen om de doorstroom verder in de keten te bevorderen.

Voorzitter. De IND is blij met de verlenging van de termijnen. Dat is begrijpelijk. Er ontstaat namelijk in beginsel een betere werklastverdeling. Maar dat is slechts eenmalig en tijdelijk. Bij de eerste aanvragen werkt het, maar daarna ontstaat natuurlijk dezelfde stapeling als eerder bij de kortere termijnen. Een optimale werklastverdeling ontstaat alleen als de werklast ook daadwerkelijk verdeeld wordt, bijvoorbeeld door op meerdere plaatsen procedures te starten en als de doorstroom in de keten echt geoptimaliseerd wordt. Mijn vraag aan de minister is ook hier weer hoe zij serieus werk gaat maken van de werklastverdeling bij de IND.

Voorzitter. Wij weten dat de minister in dit huis binnenkort met nieuwe wetgeving komt. In een van die wetten stelt de minister voor om gezinshereniging te beperken tot ouders en hun kinderen tot 18 jaar. We hebben het straks dus over een beperkt aantal aanvragen ten opzichte van de aantallen aanvragen bij de huidige wetgeving. Mijn fractie is zich ervan bewust dat de behandeling van deze wetten nog moet plaatsvinden. Het oordeel in deze Kamer is dan ook nog ongewis. Maar we moeten ons, vindt mijn fractie, wel realiseren dat bij instemming met de nieuwe wetgeving straks de spelregels en het aantal aanvragen zullen wijzigen. Mijn vraag aan de minister is dan ook: hoe kijkt zij naar de samenhang tussen de verschillende wetsvoorstellen?

Mijn volgende punt is het voornemen van de minister om de tijdelijke verblijfsvergunningen te verkorten van vijf naar drie jaar en de permanente verblijfsvergunning af te schaffen. Zijn er in de ogen van de minister situaties mogelijk waarin zij wel een permanente verblijfsvergunning overweegt? Welke zijn dat dan? Als de minister dit niet overweegt, realiseert zij zich dan dat gezinnen met kinderen voor een korte en onzekere tijd van land naar land gesleept kunnen worden en geen enkel perspectief hebben? Of is dat juist de bedoeling van de minister? Wat is hierop de reactie van de minister?

Voorzitter. De minister voert naar eigen zeggen het strengste asielbeleid ooit uit. Het gaat hier niet alleen over woorden, het gaat vooral over daden. Zo is onderdeel van het strengste beleid ooit dat zij gemeenten €30.000 per statushouder betaalt, als die woonruimte faciliteren. Tegelijk weten we dat statushouders geen voorrang meer krijgen bij sociale huurwoningen, dat de woningmarkt op slot zit en dat de doorstroom stagneert. Hoe gaat de minister ervoor zorgen dat statushouders woonruimte wordt aangeboden, zodat opvangcentra niet overbelast worden en de doorstroom — ik zeg het nogmaals — wordt bevorderd?

Voorzitter. Het is de hoogste tijd, vindt mijn fractie, voor een integraal, samenhangend, streng en goed functionerend asielbeleid. Over een jaar is een van de twee inwoners in een azc statushouder. Dat zijn mensen die hier mogen blijven, waarvan we willen dat zij werken, belasting betalen, integreren, onderwijs volgen. Mijn laatste vraag aan de minister is: wanneer kunnen wij dit samenhangend beleid verwachten?

Voorzitter. Hier eindigt mijn bijdrage. Mijn fractie ziet uiteraard ook uit naar de beantwoording.

De voorzitter:

U heeft een interruptie van mevrouw Karimi.

Mevrouw Karimi i (GroenLinks-PvdA):

Kan mevrouw Kaljouw eigenlijk uitleggen waarom zij voor deze wet wil stemmen? Alles wat zij betoogd heeft, was eigenlijk onderbouwing om niet voor de wet te zijn.

Mevrouw Kaljouw (VVD):

Uiteindelijk is het zo dat de IND overbelast is en gewoon meer tijd nodig heeft om aanvragen te bestuderen en te behandelen. We kunnen dit voorkomen door tegen de wet te stemmen, maar dan moeten er bij de IND wel 12.000 mensen bij en die zijn er niet. Mijn fractie wacht de beantwoording van de vragen die ik gesteld heb door de minister af. Ik ga ervan uit dat ik daar een goed antwoord op krijg en nogmaals, dan zal ik met mijn fractie overleggen hoe we uiteindelijk gaan stemmen. Dat is nu nog te prematuur. Maar aan de andere kant ziet en hoort iedereen dat de IND ongelofelijk overbelast is. Er zijn ontzettend veel aanvragen. Ik gun ze wat meer tijd om die aanvragen goed te behandelen. Ik ben er ook geweest. We hebben het gezien. Het is mij niet opgevallen dat IND-medewerkers zeggen: we hebben meer tijd, dus we nemen ook meer tijd. Ze werken zich drie slagen in de rondte om zo snel mogelijk al die procedures af te wikkelen, en dat gaat gewoon op dit moment niet.

Mevrouw Karimi (GroenLinks-PvdA):

Dat is toch een enigszins ander betoog dan waarmee u begonnen bent, want u zei dat u ervoor ging stemmen.

Mevrouw Kaljouw (VVD):

Nee, ik heb gezegd dat we voornemens zijn om voor deze wet te stemmen, maar dat we nog een aantal vragen hebben. Ik wacht eerst de beantwoording af.

Mevrouw Karimi (GroenLinks-PvdA):

Oké. Nou, dan ben ik blij met deze toelichting. Dat betekent dat er ook een kans is dat de VVD, als de antwoorden van de minister niet voldoende onderbouwd zijn voor dit wetsvoorstel …

Mevrouw Kaljouw (VVD):

Via de voorzitter, mevrouw Karimi: we zullen het zien.

Mevrouw Karimi (GroenLinks-PvdA):

Volgens mij geeft de voorzitter het woord en had ik het woord, maar dank u wel.

De voorzitter:

Het lijkt me helder. Maar inderdaad, de voorzitter geeft het woord en die geeft nu het woord aan mevrouw Van Toorenburg.

Mevrouw Van Toorenburg i (CDA):

Mijn dank is groot, voorzitter. Mevrouw Kaljouw haalde zelf even het voorstel aan om €30.000 per statushouder aan de gemeenten te geven. Daar begon zij over en dat is toch iets wat ik hier aan de orde wil stellen, omdat zij erover begint. Niemand in gemeenteland begrijpt dat je eerst niet meer gehouden wordt aan het aantal, dat je vervolgens statushouders geen voorrang meer mag geven en dat je €30.000 bonus krijgt als je dat wel doet. Hoe kijkt de VVD hier nou naar?

Mevrouw Kaljouw (VVD):

Dat is nou precies waar we een vraag over gesteld hebben, dus ik wacht het antwoord af.

De voorzitter:

Toch nog een vraag van de heer Dittrich.

De heer Dittrich i (D66):

Toch nog een vraag, omdat mevrouw Kaljouw het voorstel van de minister aanhaalt om gezinshereniging te beperken tot het gezin met kinderen. We hebben allemaal kunnen lezen dat de minister zegt: dat zijn getrouwde mensen. Daarom vind ik het goed om in dit debat toch de volgende vraag aan mevrouw Kaljouw te stellen. Ik ben blij dat de heer Van Rooijen in de zaal zit, want sinds het kabinet-Den Uyl hebben opvolgende regeringen gezegd dat een gezin niet alleen getrouwde mensen betreft maar ook mensen die niet kunnen trouwen, bijvoorbeeld omdat je in een land woont waar homoseksueel gedrag strafbaar is. Sinds het kabinet-Den Uyl wordt dat door opvolgende regeringen zo gehonoreerd. Deze minister wil dat afschaffen. De Raad van State zegt dat dat discriminatie is. Omdat u dit zelf opwierp, vraag ik: wat vindt de VVD-fractie daarvan?

Mevrouw Kaljouw (VVD):

Mijn fractie is het volledig met u eens.

De heer Dittrich (D66):

Dat is een mooi en kort antwoord. Dank u wel.

De voorzitter:

Daar houden we van, van dit soort heldere, korte antwoorden. Ik dank u wel, mevrouw Kaljouw. Als laatste is aan het woord de heer Van den Oetelaar van de fractie van FVD.

De heer Van den Oetelaar i (FVD):

Dank u, voorzitter. Ook dank aan de minister voor haar aanwezigheid. Dit debat draait niet om de vraag hoe wij als bestuurders onze inspanningsverplichtingen jegens asielzoekers kunnen waarmaken. Want laten we eerlijk zijn: die verplichting wordt, zoals de linkerflank terecht opmerkt, niet bepaald door Nederlanders zelf, via onze parlementaire democratie. Nee, zij worden ons opgelegd door steeds weer nieuwe migratiepacten uit Brussel, die vervolgens door rechters worden afgedwongen met een stalen greep.

De realiteit waar we vandaag mee worstelen, is dan ook niet ideologisch, maar praktisch. Blijven wij bestuurlijk en rechterlijk miljoenen euro's aan boetes ophoesten, omdat wij deze onhaalbare verplichtingen niet kunnen nakomen? Forum voor Democratie staat alleen in zijn oplossing voor deze waanzin. Wij hebben het in ons verkiezingsprogramma helder opgenomen: schrap de artikelen 93 en 94 uit de Grondwet. Daarmee zorgen we ervoor dat internationale verdragen, zoals het Migratiepact van de EU, nooit meer zonder instemming van ons parlement boven onze eigen wetten gesteld kunnen worden. Einde probleem. De miljarden die nu verdampen aan asiel en migratie, kunnen dan eindelijk worden ingezet waar ze horen: het sluiten van onze grenzen en het actief bevorderen van remigratie. Want laten we helder zijn: Nederlanders dragen volgens ons geen enkele verplichting voor de rechten van mensen buiten onze landsgrenzen. De enige reden waarom wij dit voorstel vandaag steunen, is om, zolang we vastzitten in de kaders van het huidige Migratiepact, de kosten voor de belastingbetaler te drukken. Een doekje voor het bloeden; niets meer.

Dat er fundamenteel iets ten goede verandert voor de Nederlander, lijkt helaas een illusie, zelfs na de verkiezingsoverwinning van de PVV. Laten we de feiten onder ogen zien: er is arbeidskrapte en er is steeds vaker onderbesteding op vrijwel alle begrotingen, waaronder die van dit ministerie. De weerstand tegen massale immigratie groeit met de dag. Het is volstrekt onmogelijk om aan deze inspanningsverplichting te voldoen, linksom of rechtsom. Zelfs als we de IND en het COA van structureel hogere financiering voorzien, zelfs als we de instroom proberen terug te dringen, zelfs als we de 36,4 miljoen euro aan boetes van vorig jaar rechtstreeks in deze organisaties pompen, is het de vraag waar we de mensen vandaan halen om dit proces te versnellen. Of willen we straks echt AI laten beslissen wie een vluchteling is en wie een gelukszoeker?

Voorzitter. Gegeven deze impasse: wie kan er in vredesnaam tegen dit voorstel zijn? Wie durft te beweren dat het verminderen van boetes voor de Nederlander een slechte zaak is? Is dit de dank die onze gastvrijheid verdient? De kernvraag van dit debat is simpel: willen wij de Nederlander meer of minder laten betalen? Forum voor Democratie gaat voor minder en zal daarom voor dit wetsvoorstel stemmen.

Dank u wel.

De voorzitter:

Ik dank u wel. Dan zijn we nu aan het einde van in ieder geval deze sprekerslijst. Wenst een van de leden in de eerste termijn nog het woord? Dat is niet het geval. Dan schors ik de vergadering voor de dinerpauze, tot 19.15 uur.

De vergadering wordt van 17.30 uur tot 19.15 uur geschorst.

Voorzitter: Bruijn

De voorzitter:

Ik heropen de vergadering. Thans komen we bij het antwoord van de regering in eerste termijn. Ik geef het woord aan de minister van Asiel en Migratie.

Minister Faber i:

Dank u wel, voorzitter. Het is altijd weer fijn om weer terug te zijn op het honk. Dan zie ik weer: zo was het. Dan krijg je toch wel een beetje heimwee, eerlijk gezegd. Maar goed, dat moet ik maar weer gauw vergeten. Ik moet maar gewoon weer doorgaan waar ik mee begonnen ben. Ik wil u graag de blokjes aangeven die wij hebben gemaakt. Ik heb natuurlijk eerst een algemene spreektekst. Dan heb ik effecten en uitvoering. Daarna heb ik juridisch en dan overig.

Ik zie u driftig schrijven, dus ik zal niet te snel gaan.

De voorzitter:

Gaat uw gang.

Minister Faber:

Voorzitter. De druk op de IND en het COA blijft hoog. De IND doet er alles aan om de doorlooptijden in asiel- en nareiszaken te verbeteren, maar de opgave is groot. Met dit wetsvoorstel wil de regering de druk verlichten door de IND meer tijd te geven om asiel- en nareiszaken af te handelen. Met dit voorstel maken wij gebruik van alle ruimte die het huidige EU-recht daartoe biedt. Wel doen we dat op een manier die de aanvrager inzicht geeft in wanneer hij of zij een beslissing kan verwachten. Dit wetsvoorstel is een van de maatregelen om de druk op de vreemdelingenketen te verminderen. Het kabinet heeft daarnaast de verwachting dat de invoering van een tweestatusstelsel en de Asielnoodmaatregelenwet tot een substantiële beperking van de asielinstroom zullen leiden. Met deze maatregelen wordt beoogd meer grip te krijgen op migratie.

Meerdere partijen hebben vragen gesteld die raken aan het vastlopen van de asielketen en de grote voorraden bij de IND. Die vragen ga ik straks allemaal beantwoorden. Dan ga ik ook in op de raakvlakken van die zaken met dit wetsvoorstel. De asielketen is op meerdere onderdelen vastgelopen. Het kabinet grijpt daarop in met een stevig pakket van maatregelen, waaronder wetsvoorstellen die binnenkort richting de Tweede Kamer gaan en daarna ook naar deze Kamer. Daarover komen wij later te spreken. Los daarvan moet er natuurlijk in het hier en nu gestuurd worden op het zo snel mogelijk aanpakken van de voorraden bij de IND. De IND stuurt daar ook zelf op.

Het wetsvoorstel dat we vandaag bespreken is een derde beweging die daar naast staat. Dit wetsvoorstel verlengt de beslistermijnen bij gelijkblijvende doorlooptijden voor minder termijnoverschrijdingen en dus minder beroepsschriften over die termijnoverschrijding en daarmee ook voor minder werk voor de IND en de rechtspraak. De drie elementen zijn: de nieuwe maatregelen van dit kabinet, de doorlopende sturing op de IND en het wetsvoorstel dat we vandaag bespreken. Die helpen samen om de vastgelopen asielketen weer vlot te trekken.

Kijkend naar de huidige situatie kan het niet snel genoeg gebeuren. Daarom is het niet verstandig om de maatregelen op elkaar te laten wachten of aan elkaar te verbinden. Inhoudelijk is dat ook niet nodig. Hetzelfde geldt voor de relatie met het EU-pact. Dit wetsvoorstel is voor de IND een zeer welkome aanpassing in het hier en nu. Elke efficiencywinst voor de IND is keihard nodig. Grotendeels staat dit wetsvoorstel inhoudelijk los van het pact. De termijnen voor de nareis worden door het EU-pact namelijk in het geheel niet geraakt.

Nu wil ik graag overgaan tot het beantwoorden van de vragen van de Kamer. Dan beginnen we met effecten en uitvoering. Dat is het grootste blokje.

De heer Schalk i (SGP):

Misschien even een vraag naar aanleiding van het algemene gedeelte. De minister zei dat dit voor de IND een welkome aanvulling is. Er is geen toetsing geweest bij het IND. Kunt u daar iets meer duiding aan geven? Die vraag heeft best een paar keer gespeeld. Is er onderhand een toetsing geweest of iets dergelijks?

Minister Faber:

Als u mij toestaat, kom ik daar straks nog uitvoerig op terug. Ik kan het ook nu doen. Ik kan het ook straks doen, in de volgorde die we neer hebben gelegd. Er zijn meerdere vragen over gesteld.

Goed, de effecten. Dan begin ik bij mevrouw Karimi. Zij zei: waarom zou je een wetsvoorstel indienen als de aanvragen lager zijn dan verwacht en er een dalende trend is? Hoewel de instroom van de asielaanvragen lager is dan verwacht, heeft de IND nog steeds oplopende voorraden. Bovendien is de instroom van nareizigers wel onverminderd hoog. Het klopt dat er een dalende lijn zit bij de eerste aanvragers, maar we hebben nog een heleboel nareizigers in de workload zitten. En er komen nog steeds meer asielzoekers binnen dan de IND aankan. Dit wetsvoorstel is daarom ook nodig. We brengen hiermee de termijnen in lijn met de Europese wetgeving.

Mevrouw Karimi had het over het toenemen van de administratieve lasten. Ze vroeg of een individuele toets naar de noodzakelijkheid van verlenging nodig is. Ze wil ook weten waarom die effectief zou zijn. De IND heeft nu geen mogelijkheid om de beslistermijnen te verlengen. Met dit wetsvoorstel kan de beslistermijn, indien dat noodzakelijk is ten behoeve van de juiste besluitvorming, wel worden verlengd. Door de beslistermijn te verlengen kan worden voorkomen dat er dwangsommen worden ingediend. Dat scheelt de IND veel tijd en capaciteit. Daarom is dit wetsvoorstel, ondanks de administratieve lasten, toch effectief.

Mevrouw Karimi stelde de vraag waarom dit voorstel zou helpen bij het oplossen van het probleem van het niet tijdig beslissen nu dit niet is onderbouwd. Met het verlengen van de termijnen heeft de IND iets meer ruimte om over lastige zaken een beslissing te nemen. Er zijn situaties waarin op basis van het dossier meer tijd nodig is om tot een besluit te komen. In die gevallen kan het noodzakelijk zijn om de beslistermijn op wijze van uitzondering te verlengen, zodat alsnog tijdig beslist kan worden. Bovendien zal dit wetsvoorstel ervoor zorgen dat in minder zaken hoeft te worden ingezet op procedures niet tijdig beslissen. Hierdoor zullen de beslistermijnen op den duur korter worden.

Mevrouw Karimi vroeg hoeveel medewerkers door dit wetsvoorstel worden vrijgespeeld. Het is niet juist dat juridische procedures over niet tijdig beslissen nauwelijks capaciteit van de IND kosten. De IND zal immers alsnog in die zaken verweer moeten voeren of op een zitting moeten verschijnen. De beslismedewerkers dienen bij een besluit op asiel- of nareisaanvraag ook een besluit over de dwangsom te nemen. Dit kost tijd en capaciteit. Doordat vreemdelingen minder snel dwangsommen kunnen indienen, wordt capaciteit vrijgemaakt die kan worden ingezet op het inhoudelijk beslissen op aanvragen. Hoeveel capaciteit door dit wetsvoorstel wordt vrijgesteld, kan zo niet gezegd worden. Het is zeker dat het capaciteit scheelt.

De heer Nicolaï i (PvdD):

Ik zat even te wachten of de minister een aantal zou noemen. Ze heeft gezegd dat ze dat niet weet. Ik hoor de minister zeggen dat er wel verweerschriften moeten worden ingediend en dat medewerkers op de zitting moeten verschijnen. Het zijn standaardverweerschriften. De minister heeft aangegeven dat het maar 400 zittingen zijn op de duizenden beroepen die zijn ingesteld. Kan de minister duidelijker zijn, ook voor andere leden die daarover vragen hebben gesteld, over wat de verlichting voor de IND nou echt betekent als die termijnen wat worden opgerekt?

Minister Faber:

Het geeft natuurlijk zeker wel verlichting. U geeft aan "men hoeft maar op een paar honderd zittingen te verschijnen", maar dat zijn toch een paar honderd zittingen. U kunt wel zeggen dat het standaardmotiveringen zijn, maar dat is niet altijd waar. Je moet ook dikwijls individueel gaan motiveren. Het scheelt zeker wel. Als je meer tijd krijgt, is de kans kleiner dat je over de beslistermijn heen gaat. Hoe meer tijd je hebt, hoe geringer de kans is dat je eroverheen gaat. U kunt ervan op aan dat het niet de bedoeling is dat wanneer wij de beslistermijnen verlengen, we die ook ten volle gaan benutten. De IND zet in op zo snel mogelijk beslissen. Men gaat niet achteroverleunen "want we hebben extra tijd". Nee, dat is niet het geval. Ik ken de IND als een professionele organisatie, die haar uiterste best doet om binnen de termijnen te blijven.

De heer Nicolaï (PvdD):

Dat was mijn vraag niet. Mijn vraag was of de minister wat concreter kan worden. Ik heb begrepen dat er een team van twintig mensen is dat de beroepen wegens niet-tijdig beslissen behandelt. Hooguit 400 van de duizenden beroepen worden op zitting behandeld. Het proces is digitaal, en het gaat vaak om standaard verweerschriften. Wat levert dit wetsvoorstel concreet aan tijdwinst op? Hoeveel tijd kan worden omgezet in extra capaciteit voor beslisambtenaren om achterstallige zaken op te pakken? Ik hoor keer op keer de minister zeggen dat zij dat niet weet, maar het is toch voor ons van groot belang dat wij dat wél weten?

Minister Faber:

Ik begrijp dat dat van groot belang is voor de heer Nicolaï. Er wordt gezegd dat dit 20 fte scheelt. Dat zijn toch 20 fte. U kunt zeggen: wat betekent dat in een organisatie waar 2.000 mensen werken aan asielprocedures? Maar het blijft toch 20 fte, en we kunnen alles aangrijpen wat de werklast verlicht. Dit is natuurlijk niet de enige maatregel die we nemen. Dit is onderdeel van een heel pakket dat eraan komt. We kijken niet alleen hiernaar, maar ook naar de instroom. De IND krijgt op deze manier meer tijd om haar werkvoorraad weg te werken. Daar zijn ook die drie maanden voor. We hebben dus twee zaken: door de langere termijn krijgt de IND meer tijd om de werkvoorraad weg te werken, en daarnaast hoeven we minder mensen in te zetten op rechtszaken en op al die motiveringen die we moeten doen als we over de termijn heen gaan.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Nicolaï.

De heer Nicolaï (PvdD):

Ik begrijp iets niet. De minister zegt dat de IND meer tijd krijgt. Maar de tijd die zij besteden aan de ene zaak, nog binnen de termijn die verlengd is, kunnen ze niet besteden aan een andere zaak. Dat levert dan toch helemaal niets op?

Minister Faber:

Drie maanden extra levert altijd iets op. Dat lijkt me logisch. Ik denk dat dat in feite buiten de discussie staat. Op het moment dat je meer tijd krijgt, is de kans kleiner dat je uit je termijn loopt. Natuurlijk zijn er grote werkvoorraden, maar het is ook de bedoeling dat de IND meer lucht krijgt als de instroom vermindert. Dan hebben zij in ieder geval meer tijd om de lopende zaken af te werken.

De heer Dittrich i (D66):

De minister begon haar inleiding met de opmerking dat er nog meer wetgeving aankomt. Er komt een heel pakket aan, zei ze net. Ze zoomt nu in op dit wetsvoorstel en de IND, maar de IND krijgt dus heel wat te verhapstukken. Dat is denk ik de kern van het probleem: de IND kan dat gewoon niet aan. Dan heb ik eigenlijk dezelfde vraag die de heer Nicolaï stelde. Gaat dit wetsvoorstel helpen om de werkdruk bij de IND te verlichten? En helpt het asielzoekers, zodat zij minder lang hoeven te wachten op een beslissing? En dat dan in het totaal bekeken.

Minister Faber:

In het totaal bekeken gaat dit zeker helpen. Anders hadden we dit hier niet hoeven bespreken. Dit wetsvoorstel lag al bij uw Kamer. U gaat over uw eigen agenda, maar als het geen invloed had, had ik hier niet hoeven staan om het te verdedigen. Natuurlijk heeft het invloed. Het zijn allemaal kleine bouwstenen. Ik zeg altijd: het bouwen van een kasteel begint met het leggen van de eerste steen. Dit is een klein steentje dat kan bijdragen aan het grotere geheel.

De heer Dittrich (D66):

Dat is geen antwoord op mijn vraag. U komt met allerlei andere wetgeving die de IND ook moet uitvoeren. Door dit wetsvoorstel moeten ze ook weer extra dingen doen. De heer Schalk vroeg al of de IND een uitvoeringstoets heeft gedaan. Weten we wat de IND hiervan vindt, en van al die andere wetsvoorstellen die deze week bij de Tweede Kamer zouden worden ingediend? Kan de IND dit, in samenhang met al die andere plannen, wel aan?

Minister Faber:

Over de uitvoeringstoets voor deze wet kan ik het volgende zeggen. Een uitvoeringstoets doe je om te kijken of de uitvoerende dienst het aankan. De IND heeft zelf aangegeven behoefte te hebben aan deze wet. Ik spreek regelmatig met de directeur-generaal van de IND en ik weet dat dit wetsvoorstel al een poosje ligt en in behandeling is, niet alleen hier, maar ook in de Tweede Kamer. Er is daarin niets veranderd en men heeft aangegeven dit wetsvoorstel graag in werking te zien treden. Ik voldoe dus aan hun wensen. Ik hoef geen uitvoeringstoets te doen, omdat de IND zelf aangeeft dat dit wetsvoorstel hen gaat helpen.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Dittrich.

De heer Dittrich (D66):

Tot slot. Zegt de minister dat de IND het goed vindt dat dit wetsvoorstel en die andere dingen waaraan de IND ook uitvoering moet geven, er komen? Zegt zij dat de IND daar tevreden over is? Wil de IND dat? Is dat wat de minister zegt?

Minister Faber:

Ik heb gezegd dat ze graag willen dat dit wetsvoorstel in werking treedt. Dan heb ik het over dít wetsvoorstel. Over de komende wetsvoorstellen gaan we nog uitvoerig met uw Kamer spreken. Zodra ze naar de Tweede Kamer zijn geweest, kom ik natuurlijk graag in uw Kamer om ze verder te bespreken.

Mevrouw Karimi i (GroenLinks-PvdA):

Naar aanleiding van problemen met de toeslagenaffaire is in deze Kamer ook een onderzoek gedaan. Daar is uit gekomen dat het voor deze Kamer essentieel is om altijd goed te kijken naar de uitvoering. De minister zegt nu dat de IND het wil en dat zij geen uitvoeringstoets hoeft te doen om dat te weten. Begrijpt de minister dat het vanuit de rol van de Eerste Kamer wel belangrijk is om die uitvoeringstoets te hebben? Zeker in samenhang met de andere wetsvoorstellen, die eraan zitten te komen. Is de minister bereid om alsnog een uitvoeringstoets te doen, zodat in samenhang wordt bekeken wat dit betekent voor de IND? Deze vraag had ik ook schriftelijk gesteld.

Minister Faber:

Vandaag bespreken we het voorliggende wetsvoorstel. Een uitvoeringstoets doe je om te bepalen of de uitvoerende dienst in staat is om het wetsvoorstel uit te voeren. Bij de IND hebben ze aangegeven dat zij ertoe in staat zijn, want zij willen dit wetsvoorstel graag hebben. Dan is een uitvoeringstoets overbodig, want een uitvoeringstoets doe je om te kijken of de uitvoerende dienst in staat is om het wetsvoorstel uit te voeren.

Mevrouw Karimi (GroenLinks-PvdA):

Dat is wel een heel interessante definitie van een uitvoeringstoets. Het gaat er natuurlijk ook om het geheel te bekijken. De Eerste Kamer, die al dan niet met deze wet moet instemmen, moet weten wat de consequenties van de wet zijn voor onder andere de IND en het COA. Dat zijn organisaties die niet alleen te maken krijgen met de consequenties van deze wet, maar ook van de andere twee wetsvoorstellen, die eraan komen.

Minister Faber:

We bespreken nu dit voorliggende wetsvoorstel.

De heer Janssen i (SP):

Met die laatste zin heeft de minister natuurlijk volkomen gelijk. Mijn vraag is de volgende. Je kunt het los van elkaar zien, maar we kunnen ook die doorkijk maken naar de wetsvoorstellen die er nog aan komen en de belasting die dat met zich meebrengt voor de IND. Het gevolg kan zijn dat de IND zegt: nu hebben we deze wet al, dan worden die andere wel heel ingewikkeld. Je zou toch willen weten of deze wet en de uitvoering die dat met zich meebrengt voor de IND, invloed gaat hebben op de capaciteit die de IND beschikbaar heeft voor de volgende wetsvoorstellen? Ik kan me voorstellen dat de minister dat zelf ook zou willen weten: zit deze wet straks die andere wetten in de weg qua uitvoering? Dat is volgens mij waar de collega's naar vragen. Je zou dat doorkijkje toch een beetje willen hebben. Als de IND zegt dat ze deze wet en de wetten die er nog aan komen alle drie wel kan hebben, dan hebben we er geen discussie over. Maar als we deze wet behandelen en hij wordt aangenomen, heeft dat consequenties voor de uitvoering door de IND. Dan moet de minister niet raar opkijken als er bij de volgende twee wetten wel uitvoeringsproblemen opduiken. Vandaar dat we een beetje zoeken naar die afweging: past het in het totaal bij elkaar? Dat is de vooruitblik die we zoeken, want anders gaat het die andere wetten in de weg zitten. Excuus voor de lange interruptie, maar daarmee wordt misschien voorkomen dat we langs elkaar heen blijven praten. Ik heb de indruk dat dit is waarnaar we op zoek zijn.

Minister Faber:

Ik begrijp dat de heer Janssen zoekende is. Dat zijn we natuurlijk allemaal, want we willen allemaal een goede oplossing hebben. Daar prijs ik hem bij dezen voor. Het is ontijdig om nu uitvoerig inhoudelijk op die andere wetsvoorstellen in te gaan. We hebben het nu over dit wetsvoorstel. Dit is uitvoerbaar. Verder gaan we het er nog niet over hebben. Zover zijn we nog niet: die wetsvoorstellen liggen hier nog niet op tafel. Dat weet u waarschijnlijk ook. Dat heeft u natuurlijk allemaal al gelezen. In de Asielnoodmaatregelenwet zitten zeker ook maatregelen die ervoor zorgen dat de IND efficiënter kan gaan werken. Dat gaat dus zeker een voordeel voor hen opleveren.

De voorzitter:

Meneer Janssen? Maakt u eerst uw zin af, minister.

Minister Faber:

Ik dacht: ik ben niet meneer Janssen. Nogmaals, ik denk dat dit niet het juiste moment is om die discussie te voeren. Die moeten we voeren op het moment dat die wetgeving hier in de Kamer ligt.

De heer Janssen (SP):

Die discussie voeren we dan inderdaad bij die wetsvoorstellen. Ik wil dan toch de hoop uitspreken dat de minister wel de blik naar voren heeft geworpen, ook richting de IND, om te voorkomen dat de IND straks in de positie gedwongen wordt om te zeggen: "Nu deze wetten? Dan had u de vorige niet moeten invoeren. Die konden we wel opvolgen, maar de optelsom der dingen is ons net te veel."

Minister Faber:

Dat begrijp ik. Ik ben al sinds ik ben aangetreden als minister in gesprek met de IND over alle maatregelen die eraan komen.

Mevrouw Perin-Gopie i (Volt):

Ik vraag me af of ik goed begrepen heb dat de minister verwacht dat met de inwerkingtreding van deze wet de IND personeel overhoudt. Als dat het geval is, begrijp ik niet hoe dat zich verhoudt tot de 20.000 huidige gezinsherenigingsaanvragen die nu al langer dan negen maanden wachten en die dus nu gemotiveerd zouden moeten worden. In mijn oren klinkt dat alsof er 20.000 aanvragen zijn die met de inwerkingtreding van deze wet individueel beoordeeld moeten worden. Dat klinkt alsof er meer werk voor de IND aan komt.

Minister Faber:

Ik wou dat ik personeel zou overhouden bij de IND, want dan waren we snel uit de brand geholpen. Dan was alles snel beoordeeld. Dat zou heel mooi zijn, maar dat is natuurlijk niet het geval. Mevrouw Perin-Gopie noemt de 20.000 aanvragen die al bij de IND liggen. Ik denk dat zij doelt op de 20.000 aanvragen die al over de termijn heen zijn. Ik ben er natuurlijk van afhankelijk of uw Kamer deze wet aanneemt. Stel dat dat gebeurt en dat deze wet in werking treedt. Dan is het zo dat je geen verlenging meer kunt aanvragen voor de aanvragen die nu al over de termijn heen zijn. Die blijven dus over de termijn heen. Voor de aanvragen die nog niet over de termijn heen zijn maar die later over de termijn heen zouden gaan, kunnen we een extra termijn aanvragen. Voor die 20.000 aanvragen kunnen we dus niet per geval nog een keer een verlenging gaan aanvragen. Die zijn namelijk al over de termijn heen. Je kan alleen een verlenging aanvragen voordat de aanvraag over de termijn heen is. Die 20.000 aanvragen worden daar dus niet allemaal per stuk op bekeken.

Mevrouw Perin-Gopie (Volt):

Als ik het goed heb begrepen is in de Tweede Kamer een motie aangenomen waarin staat dat de minister de EU-richtlijn gaat aanhouden. Dan moet dus individueel en per geval worden geïnterpreteerd en worden onderbouwd waarom er langer dan negen maanden over gedaan wordt. Dat zal de minister hoe dan ook moeten doen, wil zij daadwerkelijk de motie uitvoeren die in de Tweede Kamer met een meerderheid is aangenomen.

Minister Faber:

Ik weet van die motie af. Nogmaals, het is zo dat op het moment dat deze wet in werking treedt … Je kan alleen van tevoren een verlenging van de beslistermijn aanvragen. Op het moment dat je daaroverheen bent, kan dat niet meer. Dan heb je dus altijd de kans dat de asielzoeker in kwestie alsnog een beroep op de rechter gaat doen.

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Perin-Gopie.

Mevrouw Perin-Gopie (Volt):

Eigenlijk bevestigt de minister wat ik bedoel. Daarmee kunnen we dus nog meer rechtszaken verwachten, waar de IND dan weer mee bezig is, omdat zij zich daarin moeten verweren of moeten onderbouwen hoe ze dat gaan doen. In de ogen van mijn fractie krijgt de IND het dus sowieso veel drukker als deze wet wordt aangenomen.

Minister Faber:

Het klopt voor de huidige situatie. Bij aanvragen die al over de termijn heen gaan, kan een asielzoeker naar de rechter stappen. Maar dat is ook zo als ik niks doe. Op het moment dat aanvragen nog niet over de termijn heen zijn, kan ik dat wel doen. Dan heb ik dus een rechtszaak aan mijn broek hangen, zal ik maar zeggen. Dat is het verschil.

De heer Nicolaï (PvdD):

Ik heb een heel eenvoudige vraag. Misschien kan de minister dit in de tweede termijn naar voren brengen. Uit welke bepaling leidt de minister af dat je de verlenging niet zou kunnen toepassen als men al over de wettelijke termijn heen is? Want dat is wat ik de minister nu hoor zeggen: die verlengingsmogelijkheid geldt niet voor alles wat er al ligt en al over de termijn heen is. Ik hoor graag van de minister waar dat staat. Ik ben het niet tegengekomen.

Het tweede is dat de verplichting om het individueel te motiveren gewoon voortvloeit uit Europees recht. Als Nederland dat niet doet, zijn we gewoon in overtreding en kunnen er vanuit Europa maatregelen genomen worden. Hoe kijkt de minister daartegen aan?

Minister Faber:

Het komt uit een richtlijn; dat klopt. Daar heeft de heer Nicolaï gelijk in. Wij willen dat ook gelijktrekken. We hebben dat nu niet gelijkgetrokken, want er is ruimte om dat ook anders te interpreteren. Maar wij hebben nu gezegd dat wij dat wel gaan gelijktrekken met een Europese richtlijn. Ik kom daar in mijn tweede termijn nog even op terug. U zegt: waar staat dan dat je alleen mag verlengen op het moment dat er nog niet over die beslistermijn heen is gegaan? Ik neem aan dat dit in de Procedurerichtlijn of in de Gezinsherenigingsrichtlijn staat, maar dat moet ik even voor u nakijken. Daarop kom ik terug in mijn tweede termijn. Maar ik denk dat het daarin staat.

De heer Janssen (SP):

Een hele korte vraag. Dat betekent dus dat de 20.000 die de minister noemt vatbaar zijn voor dwangsommen?

Minister Faber:

Dat klopt, behalve als uw Kamer die misschien afschaft. Maar ik weet niet hoe het dan zit met het overgangsrecht.

De heer Janssen (SP):

Dat is voortijdig, want dat is een ander wetsvoorstel; daar hebben wij het nu niet over.

Minister Faber:

Dat zeg ik ook: stel dat de Kamer die afschaft.

De heer Janssen (SP):

Dat zegt u ook zelf, inderdaad. Maar dat betekent dus dat de minister vaststelt dat die 20.000 zaken vatbaar zijn voor dwangsommen en dat dit met deze wet niet voorkomen wordt.

Minister Faber:

Dat is correct. Daarom hoop ik ook dat uw Kamer wil instemmen met het afschaffen van de bestuurlijke dwangsom. Maar goed, dat is aan uw Kamer.

De heer Schalk (SGP):

Kan de minister misschien een inschatting maken? Stel dat we deze wet niet zouden aannemen, dan hebben we die 20.000 al. Hoe snel loopt het dan op? Want dan zijn er dus een heleboel die vermoedelijk ook in die val lopen.

Minister Faber:

Ik weet niet uit mijn hoofd in hoeverre dat getal oploopt; dat kan ik u niet zeggen. Maar voor toekomstige zaken hebben we natuurlijk wel langere beslistermijnen. Het is dus niet zo dat als we die 20.000 hebben gehad, de rest opeens op nul staat. Het is natuurlijk een doorlopend proces. De kans is heel groot — dat gaat gewoon gebeuren — dat een deel van de aanvragen die nu al in de pijplijn zitten maar nog binnen de beslistermijn vallen, ook buiten de termijn gaan vallen. Maar nogmaals wil ik benadrukken dat het niet zo is dat de IND niet zijn uiterste best doet om die zaken binnen de termijn te behandelen. Dat is wel het uitgangspunt. Het uitgangspunt is niet: we krijgen er drie maanden bij, dus we gaan drie maanden extra nemen. Dat is niet het uitgangspunt.

De heer Schalk (SGP):

Ik denk dat het glashelder is wat de minister op dit moment zegt. Ik probeer dat tenminste even zo te stellen. Als we niks doen, hebben we nu al 20.000 …

Minister Faber:

Die hebben we sowieso.

De heer Schalk (SGP):

Die hebben we sowieso. Als deze wet aanvaard wordt, zijn die 20.000 er ook nog, maar dan hopen we dat het stapelen langzamer gaat.

Minister Faber:

Exact. Exact.

Mevrouw Karimi (GroenLinks-PvdA):

Even voor de duidelijkheid een vraag over de mensen die nu al een aanvraag hebben lopen voor gezinshereniging. Zij vallen dus nog steeds onder de lopende wet, mocht het wetsvoorstel worden aangenomen. Klopt dat?

Minister Faber:

Iedereen valt nu nog onder de lopende wet, want er is nog geen nieuwe wet aangenomen. U doelt dan op een overgangsrecht. Er is niet voorzien in een overgangsrecht.

Mevrouw Karimi (GroenLinks-PvdA):

Wat betekent dat?

Minister Faber:

Dat betekent dat op het moment dat de wet wordt aangenomen, dat beleid direct in werking wordt gezet. Dat houdt in dat we voor aanvragen die nu al in de workload zitten en die dreigen over de beslistermijn heen te komen, in ieder geval een extra termijn kunnen aanvragen.

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Karimi.

Mevrouw Karimi (GroenLinks-PvdA):

Betekent dat dat de beslistermijn voor de lopende zaken 90 dagen is? Of wordt het negen maanden? Dat kan natuurlijk niet, want die mensen hebben natuurlijk informatie ontvangen. In die informatie heeft blijkbaar gestaan: binnen 90 dagen hoort u van ons. Dan gaat u dat toch niet veranderen en zeggen: wij hebben nu een nieuwe wet en het wordt negen maanden? Hoe werk dat?

Minister Faber:

U heeft het nu over de gezinshereniging. Dat zijn die negen maanden. Nee, als er geen overgangsrecht is dan vallen ze onder de negen maanden.

De heer Dittrich (D66):

Even terug naar die 20.000. Die hebben we sowieso. Stel dat het wetsvoorstel wordt aangenomen. Dan komt er een langere termijn voor de IND, maar die houden zich bezig met die 20.000 zaken. Dan is het logisch om te denken dat die termijn ook overschreden gaat worden voor de andere zaken. Als de IND niet enorm uitbreidt, blijven we het probleem houden dat de IND het werk niet aankan, zeker omdat er nog andere wetsvoorstellen komen waarbij de IND extra taken krijgt. Daarom vraag ik nogmaals aan de minister: is het niet veel raadzamer om alles te bekijken wat er op de IND af komt en om daarna met een totale uitvoeringstoets naar de Kamer te komen? Dat is in plaats van per partje kijken en zeggen: dit kan de IND aan en dat kan de IND aan. In zijn totaliteit kan het heel wel zijn dat dat helemaal niet kan.

Minister Faber:

Ik wil nogmaals herhalen: we bespreken nu dit wetsvoorstel. We komen later terug met de andere asielwetsvoorstellen, als de Tweede Kamer die goedkeurt.

De heer Dittrich (D66):

Ik probeer het nog één keer. Dan hou ik erover op, althans voorlopig. Stel dat de minister steeds één wetsvoorstel naar de Kamer stuurt en de IND daarvan zou zeggen dat ze het aankunnen, wat ik betwijfel. Als u elke maand, of elke twee maanden, met een wetsvoorstel komt, kan het alles bij elkaar opgeteld weleens zo zijn dat alles in de soep loopt, of in de soep blijft lopen. Het is dus van belang dat we het toch een beetje op een holistische manier bekijken. Dan hebben we van de minister het volgende nodig. Daar vraag ik haar naar. Is de minister bereid om aan de Kamer mee te delen dat de IND de taken aankan die hem bij al die wetsvoorstellen toebedeeld worden?

Minister Faber:

Ik vind het ontijdig om het daar nu over te hebben. We bespreken nu dit wetsvoorstel. We komen er later op terug bij de andere wetsvoorstellen. Dan bespreken we verder of de IND die komende wetsvoorstellen al dan niet aankan. Daar gaat het nu niet over. Het gaat nu over dit wetsvoorstel, waar de IND om heeft gevraagd.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Dittrich.

De heer Dittrich (D66):

Tot slot, meneer de voorzitter. Het Asiel- en Migratiepact komt eraan. De IND moet zich daarop voorbereiden, want in juni 2026 gaat dat van start, met hele andere termijnen en andere procedures. Daar is de IND al druk mee bezig. Dan komt dit erbij. Dan komen er andere wetten bij. Dan kunnen we toch op de vingers van één hand natellen dat de IND dit niet gaat redden, vraag ik aan de minister.

Minister Faber:

Ik herhaal nogmaals: we bespreken nu dit wetsvoorstel. Het klopt dat we druk bezig zijn met het Migratiepact. We zijn ook bezig met de andere asielwetten. We zijn nu aan het nadenken hoe we dat gaan implementeren, maar dat hangt natuurlijk wel af van of uw Kamer en de Tweede Kamer daarmee instemmen.

Dan de vraag van mevrouw Huizinga en meneer Janssen over doelmatigheid. Volgens mij hebben we het daarover nu al uitgebreid gehad, want we hebben het gehad over de tijden van beslissen. Dat hebben we eigenlijk allemaal al besproken.

Mevrouw Huizinga-Heringa i (ChristenUnie):

Ik weet eigenlijk niet helemaal zeker of ik het goed begrepen heb. In het kader van de doelmatigheid is er gesproken over de vraag hoeveel deze wet oplevert. Hoeveel ruimte levert die de IND op? Nu hoorde ik u zeggen: 20 fte. Heb ik nu goed begrepen dat deze hele exercitie 20 fte oplevert voor die hele grote IND?

Minister Faber:

Het klopt dat we het over 20 fte hebben gehad, maar dat is natuurlijk niet het enige wat meespeelt. Wat natuurlijk ook meespeelt, is dat de IND dan sowieso meer tijd heeft om te beslissen. We hebben dan 20 fte, die zich niet bezig hoeft te houden met de gang naar de rechter. Die kan ingezet worden om de achterstanden — ik moet eigenlijk "de werkvoorraad" zeggen — weg te werken. We kunnen deze mensen extra inzetten. Elke helpende hand die we hebben in dit proces, is meegenomen.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

Is de minister het dan met mij eens dat wat deze wet oplevert toch wel uiterst minimaal is, als je het afzet tegen de rechtsonzekerheid die het voor asielzoekers geeft? Het is toch een hele minimale opbrengst?

Minister Faber:

Daarover verschillen de meningen. Zelfs de IND vraagt om deze wetgeving. Ik ben er nog altijd van overtuigd dat vele kleintjes één grote maken. Het is een samenspel van allerlei maatregelen die allemaal nog in de pijplijn zitten. Ik denk dat we daarvoor moeten gaan. De hele asielketen zit verstopt. We zullen iets moeten gaan doen. We kunnen elke keer vragen: gaat het zoden aan de dijk zetten? Ik denk dat dit zoden aan de dijk gaat zetten. Men heeft drie maanden extra de tijd. Het scheelt qua capaciteit. Die hoeft zich niet bezig te houden met de rechtspraak. Nogmaals, alles wat we kunnen doen, is meegenomen in dezen.

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Huizinga.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

Maar is de minister het dan niet met mij eens dat het toch veel beter zou zijn om, naast deze paar kleine stapjes, in te zetten op een versterking van de IND? Dan kan je misschien een keer een grote stap maken. Dan hoeven het niet allemaal kleine stapjes te zijn, maar is het één grote stap.

Minister Faber:

Natuurlijk, wie zou een versterking van de IND nou niet willen? Het punt is als volgt. De IND maakt efficiencyslagen — daar kom ik later op terug; dat zit verderop in mijn beantwoording — maar het punt is natuurlijk ook dat je niet altijd alles oplost met geld. Je kan extra geld geven aan de IND, maar daarmee hebben ze niet de capaciteit vergroot. Ten eerste moet je mensen kunnen vinden die dat werk willen gaan doen. Ten tweede kost het een jaar om deze mensen op te leiden. Het gaat dus allemaal niet zo simpel. We weten allemaal dat we in allerlei sectoren te maken hebben met een tekort aan werknemers; dat geldt ook voor de IND. Ik zou niets liever willen dan dat we konden zeggen: hier hebben we 1.000 mensen erbij; kom op, we gaan ervoor. Maar zo werkt het helaas niet in de praktijk.

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Huizinga.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

De minister stelde een soort retorische vraag: wie zou het versterken van de IND niet willen? Ik heb dan de neiging om te zeggen: de minister wil dat niet. We gaan volgende week de begroting bespreken en daarin staat een stevige korting op de IND. Ik zou graag willen dat er meer geld naartoe gaat, maar ik heb het idee dat de minister dat niet wil.

Minister Faber:

De minister wil dat echt wel, kan ik u zeggen. Daarbij komt dat de asielketen een generaal dossier is. Op het moment dat ik middelen nodig heb om de asielketen te verbeteren, kan ik die dus gewoon krijgen. We zitten natuurlijk met een probleem. De hele boel zit verstopt. Wat er nu aan de hand is, kost miljarden. Ik wil dat ook efficiënter hebben. Maar helaas kunnen we niet zomaar ergens een paar honderd medewerkers vandaan halen. Helaas werkt dat niet zo.

De heer Nicolaï (PvdD):

Ik ben blij dat ook mevrouw Huizinga constateert dat het om een minimale opbrengst gaat. Het hele team van twintig gaat natuurlijk niet vrijkomen, want er zullen altijd nog beroepen zijn. Misschien gaat het dus om tien medewerkers op duizenden medewerkers. Ik hoor de minister zeggen: het is nu allemaal wel zo, maar de IND heeft er zelf om gevraagd. Wat moeten wij nou als Eerste Kamer? Er is geen uitvoeringstoets. We hebben geen enkel stuk waaruit blijkt hoe de IND erover denkt. Ik moet aannemen dat de minister iets heeft gelezen of iets anders heeft gezien waaruit blijkt dat de IND achter dit wetsvoorstel staat. Dat zou ik dan toch wel graag willen hebben als Eerste Kamer. Ik zou ook aan de minister willen vragen: wanneer heeft u dan over dit wetsontwerp gesproken met de IND, en hoe concreet? Is daar bijvoorbeeld ook aan de orde gekomen dat de IND, als die wet gaat gelden, in individuele gevallen allerlei motiveringen moet geven voor een verlenging van de termijn? Hebben ze uitgerekend wat dat ze gaat kosten? Hebben ze uitgerekend wat ze winnen? Heeft u dat allemaal ergens op papier of in een notitieboekje staan, zodat wij dat kunnen zien? Dat zou ik namelijk wel heel graag willen weten.

De voorzitter:

Dan geef ik nu het woord aan de minister.

Minister Faber:

Ik spreek herhaaldelijk met de dg van de IND. Dit is herhaaldelijk ter tafel gekomen. Het is aan u of u mij wil geloven. Dat is aan u. Dat laat ik ook aan u.

De heer Nicolaï (PvdD):

Gelukkig wel. Maar dat was mijn vraag niet. Mijn vraag was of daar iets over op papier staat.

Minister Faber:

Daar zullen zeker notities van zijn. Ik weet ook niet wat er allemaal op het ministerie ligt, maar dat lijkt me logisch. Ja, ik bedoel ... Er komen honderden stukken voorbij. Maar dit zijn zaken die zijn besproken met de IND. Ik spreek regelmatig met de dg. Ik weet dat er ambtelijk wordt afgestemd. Het is echt niet zo dat we denken: laten we eens een wetsvoorstel neerleggen en dan zien we wel. Zo werkt het natuurlijk niet; dat wordt zorgvuldig voorbereid. Dat is ook gebeurd met dit wetsvoorstel.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Nicolaï.

De heer Nicolaï (PvdD):

Ik hoor de minister zeggen dat er duizenden stukken voorbijkomen enzovoorts enzovoorts. Maar mijn vraag is: als de minister dit hier zo zegt, dan moet er toch iets zijn waarop zij zich baseert? Dat moet dan toch een stuk zijn? Is de minister bereid om ons dat stuk dan te laten zien? Dan weten we namelijk in ieder geval hoe het zit.

Minister Faber:

Ik wil weleens navragen of ze een stuk kunnen opbrengen. Maar ik weet — en als u mij niet wil geloven: daar zaten ook andere mensen bij — dat de IND hierom heeft gevraagd.

De voorzitter:

Dan stel ik voor dat we de minister nu even de kans geven om ook nog wat vragen te beantwoorden.

Minister Faber:

Goed, want ik heb er nog wel een paar liggen. Maar volgens mij is er in de loop van het beantwoorden van de andere vragen al een heleboel beantwoord. Eens even kijken. Deze vraag hebben we al gehad. Dit hebben we ook allemaal al gehad. Ik zie allemaal dingen op mijn blaadje die al langsgekomen zijn. Ja, dit is volgens mij wel interessant; hier kwamen we net ook al even op. Dit gaat over het versterken van de IND. Dan gaat het ook over een plan van aanpak. Daar was ook een motie over ingediend in de Tweede Kamer. De IND heeft een meerjarig plan van aanpak opgesteld om de productie te verhogen en om in te lopen op de voorraad. Dit doet de IND langs drie lijnen: slimmer werken, decompliceren en, daar waar nodig, extra capaciteit aannemen. Dit plan is inmiddels ook binnen de IND in werking getreden. De Tweede Kamer is over dit plan van aanpak geïnformeerd. Dat is in Q4 van 2024 geweest.

Dan moet ik even kijken … Ja, dit was een vraag … O.

De voorzitter:

Mevrouw Huizinga, namens de ChristenUnie.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

Ik was inderdaad degene die iets vroeg over die motie, namelijk hoe het daarmee stond. Ik begrijp dat er dus een plan van aanpak is. Wat heeft dat opgeleverd? U zegt: dat is er. Maar hoeveel verwacht de IND dan dat dit zal opleveren wat betreft het verkorten van de procedures?

Minister Faber:

Dat kan ik u niet zo zeggen. Als u mij toestaat, zal ik kijken of ik die vraag in de tweede termijn kan beantwoorden. Anders kom ik daar schriftelijk op terug.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

Heel graag.

Minister Faber:

Goed. Mevrouw Huizinga had nog een vraag. Ze gaf aan dat maximale termijnen tot gevolg kunnen hebben dat gezinnen lang van elkaar gescheiden zijn. Ze gaf aan dat het onduidelijk is wat de gronden van de extra overschrijding zijn. Ze vroeg: waarom zou je niet enkel de beslistermijnen voor asielzaken verlengen, dus niet die voor de nareis?

Het verlengen van de beslistermijn in de wet zal niet per definitie maken dat het langer duurt voor gezinsleden om herenigd te worden. Een verlenging zal immers alleen aan de orde zijn wanneer er een langere beslistermijn nodig is voor een goede behandeling van de betreffende zaak. De inspanningen zijn en blijven gericht op tijdige besluitvorming. Verbetering van de doorlooptijden door middel van het onderhavige wetsvoorstel moet daaraan bijdragen. De aanvrager kan beroep aantekenen bij de bestuursrechter als de IND te laat beslist over de aanvraag.

Dan had meneer Dittrich … Even kijken. O, die ging over de uitvoeringstoets; daar hebben we het al uitvoerig over gehad.

Meneer Dittrich had een vraag over de Raad van State. Die zegt dat het Migratiepact een enorme inspanning van de IND en de rechtspraak vraagt, terwijl de capaciteit van de IND beter ingezet kan worden, en dat het niet effectief is om hun processen te wijzigen en binnen een jaar opnieuw te wijzigen. Als de IND nu meer tijd krijgt om te beslissen, zal de beslistermijn minder worden overschreden. Dat betekent dat er minder zaken bij de rechter komen, waardoor de IND als rechtspraak ... waar zowel de IND als de rechtspraak ... Sorry, ik zeg het verkeerd, excuus. Dat betekent dat er minder zaken bij de rechter komen wegens niet tijdig beslissen, waar zowel de IND als de rechtspraak extra werk aan hebben. Dit wetsvoorstel is voor de IND een zeer welkome aanpassing in het hier en nu. Elke efficiencywinst voor de IND is hard nodig. Dit wetsvoorstel staat inhoudelijk grotendeels los van het EU-pact. De termijnen voor nareis worden door het EU-pact namelijk in het geheel niet geraakt, want deze termijnen komen uit de Gezinsherenigingsrichtlijn.

Over die 20.000 hebben we het al gehad. Daar hoeven we het niet meer over te hebben.

Dat hebben we ook gehad.

Ja, dit wil toch nog wel eventjes aanvullen. We hebben het al voor een deel gehad over efficiënter werken bij de IND, maar meneer Dittrich had nog een vraag over een nieuw sturingsmodel omdat het moeilijk is om geschikte kandidaten binnen te halen. Het klopt dat de IND werkt aan een nieuw sturingsmodel om capaciteit efficiënter in te kunnen zetten, maar dat doet niet ter zake in het kader van dit wetsvoorstel. Dit wetsvoorstel zorgt ervoor dat de medewerkers die beslissingen moeten nemen over asielaanvragen ietsje meer ruimte hebben om tot de goede beslissing te komen.

Even kijken, hebben we die al gehad? Ja, die gaat over bezuinigingen. De heer Griffioen vroeg: hoe verhoudt volgens de minister het verlengen van de beslistermijn van de IND zich tot het beleid van de minister om, zoals opgenomen in de toelichting van de begroting voor 2025 van het ministerie van Asiel en Migratie, met ingang van 2027 fors te bezuinigen op de IND? Het verlengen van de beslistermijn in de wet zal er niet per definitie voor zorgen dat het langer duurt voordat er een beslissing is genomen. De inspanningen zijn en blijven gericht op tijdelijke besluitvorming. Het verbeteren van de doorlooptijd door middel van het onderhavige wetsvoorstel moet daaraan bijdragen. De inzet van het kabinet is erop gericht om met een breed pakket aan maatregelen het asielstelsel te hervormen en de instroom te beperken, en op basis van de MMP — dat is de Meerjaren Productie Prognose — zal worden bezien welke middelen de komende jaren nodig zijn voor de migratieketen. De uitvoeringsorganisaties dienen tijdig over voldoende middelen te beschikken voor de continuïteit in de uitvoering van hun wettelijke taken. Bij de Voorjaarsnota zal hier nadere besluitvorming over plaatsvinden.

Dan had de heer Griffioen nog een vraag. Hij vroeg welke keuzes de IND inmiddels heeft gemaakt in voorbereiding op dit wetsvoorstel. De IND is op dit moment al bezig met de voorbereidingen voor dit wetsvoorstel. Zo wordt op dit moment gewerkt aan de informatievoorziening, wijzigingen in de IND-systemen en de communicatie richting vreemdelingen. Naast dit wetsvoorstel is de IND bezig met het versnellen en het efficiënter inrichten van de processen, bijvoorbeeld door robotisering en het terugdringen van herstelverzuim.

Dan had meneer Griffioen een vraag over het gescheiden zijn van kinderen van ouders. Hij zei dat met name minderjarigen uit oorlogsgebieden in kwetsbare situaties leven. Dat heeft ethische aspecten. Is er voor deze situaties een snellere beslistermijn mogelijk of is het juist beter om dat niet te doen om het vooruitsturen van kwetsbare kinderen te ontmoedigen? In algemene zin kan dit niet de reden zijn om aanvragen van alleenstaande minderjarige vreemdelingen met voorrang te behandelen. Dit zou immers gevolgen hebben voor de behandeling van de aanvragen van andere groepen vreemdelingen, terwijl scheiding tussen ouders en minderjarige kinderen in andere zaken eveneens aan de orde kan zijn als minderjarige kinderen nog in het land van herkomst verblijven.

Dan had meneer Van Rooijen een vraag. Die ging over de nareis; die hebben we eigenlijk al beantwoord.

De heer Nicolaï (PvdD):

Ik zat te luisteren en probeerde te begrijpen wat de minister aan het eind van de reactie op de heer Griffioen zei, maar ik begrijp het niet. Kan de minister nog een keer uitleggen wat ze nou bedoelde te zeggen?

Minister Faber:

De vraag was of een snellere …

De heer Nicolaï (PvdD):

De heer Griffioen had gevraagd: is het niet mogelijk om voor die speciale categorie een uitzondering te maken? Daar gaf u een antwoord op, maar ik begreep het antwoord niet.

Minister Faber:

Hij vroeg of er een snellere beslistermijn kon komen voor deze kwetsbare groep, voor kinderen die gescheiden zijn van hun ouders, of andersom, voor als de kinderen nog in het land van herkomst of in een ander land zitten. In algemene zin kan dat niet de reden zijn om aanvragen van alleenstaande minderjarige vreemdelingen met voorrang te behandelen, omdat dit ten koste gaat van aanvragen van andere groepen, terwijl scheiding tussen ouders en minderjarige kinderen in andere zaken eveneens aan de orde kan zijn als minderjarige kinderen nog in het land van herkomst verblijven. Het gaat onder andere dus om de alleenstaande minderjarige vluchtelingen, de amv's.

De heer Nicolaï (PvdD):

Ik zou graag willen weten waarom dat niet zou kunnen. Je kan toch prioriteiten stellen? Ik zou bijna willen zeggen dat besturen niets anders is. Als je een bevoegdheid krijgt voor vergunningen enzovoort, dan kun je altijd prioriteiten stellen. Ik had de vraag van de heer Griffioen begrepen als: kan je dat niet als prioriteit stellen? Waar zou dat mee in strijd zijn?

Minister Faber:

We hebben het over de minderjarigen die al vooruit zijn gereisd. Laten we het daarover hebben. Dat gaat onder andere ook over minderjarigen uit oorlogsgebieden die al vooruit zijn gereisd. Heb ik dat goed begrepen? Ja. We hebben hier dus amv's die alleen, zonder hun familie, zitten. Dan kan je zeggen: we gaan er prioriteit aan geven om hun aanvragen zo snel mogelijk te behandelen en ook de nareis zo snel mogelijk in behandeling te nemen. Dan beloon je wel een gang van zaken. Je moet je afvragen of dat gewenst is. Meneer Schalk heeft dat ook al aangekaart in zijn termijn. Jonge kinderen worden vooruitgestuurd, op een reis gestuurd. Je weet niet hoeveel het er zijn. Je weet ook niet hoeveel er aankomen. Dat hebben we helemaal niet in beeld. Ik heb kleine kinderen gezien die alleen op reis zijn gestuurd. Je moet je afvragen of je dat wil. Ik ben van mening dat een ouder voor een minderjarig kind hoort te zorgen. Het minderjarige kind hoort niet voor de ouder te zorgen. Ik vind het een ongewenste situatie dat minderjarige kinderen op een levensgevaarlijke reis worden gestuurd, alleen om een gezin sneller in Nederland te krijgen. Ik vind dat niet kunnen. Ik vind ook dat je dat gedrag niet moet gaan belonen door dit soort gevallen prioriteit te geven. Dan zeg ik ook: laten wij mensen gewoon behandelen en deze niet gaan prioriteren. Er zijn groepen die wel prioriteit krijgen. Dan heb ik het onder andere over kansarme asielaanvragen. Die worden heel snel verwerkt, want dat zijn ook vaak de mensen die de meeste overlast geven in en rond een azc. Die aanvragen worden dus zo snel mogelijk verwerkt, zodat zij zo snel mogelijk weg kunnen. Ook de Dublinclaimanten spelen daar een rol in. Maar in deze gevallen gaan we geen prioriteiten stellen.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Nicolaï.

De heer Nicolaï (PvdD):

Ik begrijp dat de minister inderdaad zegt: we kunnen wel prioriteiten stellen, maar er is een andere reden waarom we in dit geval geen prioriteiten hebben gesteld.

Minister Faber:

Exact.

De heer Nicolaï (PvdD):

Het leek even alsof u zei dat er geen prioriteiten gesteld kunnen worden. Maar dank u wel.

Mevrouw Perin-Gopie (Volt):

Ik schrik nogal van wat de minister hier zegt. Volgens mij zijn we het er allemaal over eens dat het heel onwenselijk is dat minderjarige kinderen alleen op reis worden gestuurd. Dat kun je het kind misschien niet eens kwalijk nemen. Het kan uit noodzaak, uit wanhoop of om andere redenen gedaan worden. Maar dit klinkt toch echt alsof de minister het het kind kwalijk gaat nemen. De Raad van State verwees al naar het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en zei dat we gezinsherenigingsaanvragen snel, flexibel en effectief moeten behandelen om in lijn te handelen met alle internationale verdragen, inclusief het kinderrechtenverdrag van de Verenigde Naties, waar wij ons als land aan verbonden hebben. Hoe verhoudt de uitspraak van de minister van zojuist, dat ze die aanvragen niet met voorrang gaat behandelen, zich tot wat de Raad van State heeft geadviseerd?

Minister Faber:

Ik neem het kind uiteraard niets kwalijk. Ik neem het juist op voor deze kinderen. Dat is een heel andere invalshoek. Ik vind het absoluut niet kunnen dat zulke kleine kinderen vooruit worden gestuurd. Ik neem dat het kind absoluut niet kwalijk, maar ik wil hier wel benadrukken dat onze asielprocedure dusdanig is ingericht dat wij voldoen aan het wettelijk kader van nationale en internationale wetgeving en verdragen. Wij kleuren niet buiten de lijntjes. Wij houden ons aan de wet- en regelgeving, ook in het geval van minderjarigen.

Mevrouw Perin-Gopie (Volt):

Minderjarige kinderen hebben volgens het Kinderrechtenverdrag en Nederlandse wet- en regelgeving gewoon recht op onderdak, onderwijs en een gezinsleven. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens stelt dat gezinsherenigingsaanvragen snel, flexibel en efficiënt behandeld moeten worden. Gaat de minister dan dus ook prioriteit geven aan kinderen die hier aankomen?

Minister Faber:

Ik heb gezegd wat ik heb gezegd. Het klopt dat kinderen kinderrechten hebben. Ze hebben recht op onderwijs. Dat wordt allemaal geregeld. Wij kleuren niet buiten het wettelijke kader.

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Perin-Gopie. Nee? Dan de minister.

Minister Faber:

Meneer Van Rooijen vroeg: "Door langere beslistermijnen in te voeren, verblijven kansarme asielzoekers langer in de opvang. Daarnaast kan de minister niet garanderen dat er altijd een beslissing binnen de termijn wordt genomen, waarna een dwangsom wordt gevraagd." Over de beslistermijnen heb ik net eigenlijk al gezegd dat kansarme asielzoekers juist zo snel mogelijk door de procedure worden gehaald. Zo komt er zo snel mogelijk een uitspraak over. In feite is bij een kansarme asielzoeker de kans heel groot dat ie wordt afgewezen. Dat wordt dus allemaal zo snel mogelijk gedaan. De heer Van Rooijen geeft aan dat men langer in de opvang blijft. Bij de kansarme asielzoekers is dat dus niet zo. Bij andere asielzoekers is het natuurlijk wel zo dat men al heel lang in de opvang zit. Een besluit kan zowel positief als negatief zijn. In het geval dat een besluit negatief is, dus als men terug moet naar het land van herkomst, dan gaat er gewerkt worden aan de terugkeer. Dan gaat men sowieso uit de opvang. Op het moment dat men een status krijgt, dan blijft men heel vaak — iedereen kent de cijfers — nog in de opvang zitten, of men moet bijvoorbeeld onderdak vinden bij familie of vrienden en daarnaartoe gaan. Nu wordt een statushouder nog gekoppeld aan een gemeente. Die moet zorgen voor huisvesting. Maar iedereen weet dat we een enorm probleem hebben met de huisvesting. We hebben gewoon geen huizen. Dat probleem moeten we later nog oplossen. Nu is een op de drie bewoners in een azc al een statushouder. Als we niets doen, wordt dat een op de twee. Maar daar komen we binnenkort met een pakket maatregelen voor.

De inbreng van meneer Van Rooijen vond ik wel bijzonder. Dat bedoel ik positief, zeg ik richting hem. Hij had het erover dat het voeren van gesprekken tijdrovend is. Hij vroeg of ik weleens heb overwogen om AI in te zetten. Dat getuigt er in ieder geval van dat u meegaat met uw tijd, meneer Van Rooijen. Dat is hartstikke mooi. Chapeau daarvoor! De casemanagers van de IND zouden het volgens u als hulpmiddel kunnen inzetten. Het probleem is dat het voeren van gesprekken niet kan worden uitgevoerd op basis van AI. AI kan op korte termijn slechts beperkt als ondersteuning bijdragen aan de IND-processen. Er zijn echter veel uitdagingen op het vlak van privacy, dataveiligheid en ethiek. AI kan daarmee zeker niet op korte termijn als vervanging van medewerkers dienen. Maar ik vond het wel een mooie inbreng ter overdenking. Meneer Van Rooijen zit me aan te kijken, maar hij blijft zitten.

Meneer Schalk had nog een vraag over uitstelgedrag. Hij ging ook over de criteria van de verlengingsmogelijkheid. Via de voorzitter kan ik u het volgende zeggen. Echt alles wordt erop ingezet om zo snel mogelijk te beslissen. Er zijn situaties waarin op basis van het dossier meer tijd nodig is om tot een besluit te komen. In die gevallen kan het noodzakelijk zijn om de beslistermijn bij wijze van uitzondering te verlengen. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn indien een ernstige crisis in het land van herkomst de toegang tot de administratieve gegevens belet of omdat er moeilijkheden zijn met het organiseren van gesprekken met gezinsleden in het land van herkomst vanwege veiligheidsproblemen.

Meneer Schalk vroeg ook of de regering heeft kennisgenomen van de betreffende voorbereidingen en of deze te beschouwen zijn als nuttig en noodzakelijk. De voorbereidingen die de IND heeft getroffen betreffen met name aanpassingen in het ICT-systeem om het wetsvoorstel te kunnen uitvoeren. Daarnaast wordt communicatie naar de vreemdeling voorbereid. Deze voorbereidingen zijn essentieel om uitvoering te kunnen geven aan dit wetsvoorstel.

Dan de vraag of de IND inmiddels over meer dan 22.000 asielaanvragen per jaar kan beslissen. Dat was ook een vraag van meneer Schalk. De IND beslist over veel meer asielzaken dan 22.000 per jaar. De IND heeft in 2024 in ruim 33.000 zaken beslist, en dan heb ik het over de reguliere asielaanvragen. De IND beslist ook inzake Dublinzaken, veilige landen van herkomst en de bescherming van de EU-lidstaat.

Ik heb deze vraag al voor een deel beantwoord, maar voor de volledigheid wil ik deze nog eventjes doornemen. Meneer Schalk en meneer Janssen hebben gevraagd hoe de minister de toekomst van de IND ziet, gelet op de meerjarenramingen. Bij de besluitvorming van de Voorjaarsnota 2024 heeft het vorige kabinet ervoor gekozen om de middelen gebaseerd op de Meerjaren Productie Prognose tot en met 2026 aan de migratieketen toe te kennen. In het jaar 2027 is 500 miljoen euro en vanaf 2028 is 1 miljard euro besparing uit het hoofdlijnenakkoord verwerkt.

De inzet van het kabinet is erop gericht om met een breed pakket aan maatregelen het asielstelsel te hervormen en de instroom te beperken. Op basis van de Meerjaren Productie Prognose zal worden bezien welke middelen de komende jaren nodig zijn voor de migratieketen. De uitvoeringsorganisaties dienen tijdig over voldoende middelen te beschikken voor de continuïteit in de uitvoering van hun wettelijke taken. Bij de Voorjaarsnota zal hierover besluitvorming plaatsvinden.

De heer Schalk (SGP):

Bij de aantallen die vanavond ook over tafel gegaan zijn, realiseer ik me heel goed dat we het hebben over 2026 en 2027. Acht de minister het realistisch om nu al te kunnen zeggen dat je over anderhalf jaar 500 miljoen minder zou kunnen besteden aan de IND, terwijl we eerder in het debat van de minister hebben gehoord dat ze het liefst 1.000 mensen erbij zou vragen?

Minister Faber:

Ja, die 1.000 mensen zijn natuurlijk om die stop bij de IND eruit te trekken. Het is heel moeilijk om koffiedik te kijken; dat staat vast. We zijn van zo veel zaken afhankelijk. We hebben niet alleen de asielvragen, we hebben straks ook de vraag hoe het verdergaat met Oekraïne. Dat is ook nog een heel groot vraagteken. Hoe gaat het verder met Syrië? Zoals het er nu naar uitziet, lijkt het erop dat we misschien meters kunnen maken op het Syriëdossier, maar dat is ook nog afwachten.

Ik begrijp uw vraag. Het is wel zo dat ik in de tussentijd niet stil ga zitten. Ik ga niet wachten tot allerlei zaken op ons af komen. Ik kom met een breed pakket aan maatregelen, ook om de instroom in te dammen, want de sleutel ligt natuurlijk in eerste instantie bij de instroom. De instroom moet naar beneden. Daarom willen we ook een strenger beleid hebben. Daarom kom ik met wetten om onder andere de gezinshereniging in te perken, want dat is een van de grootste aandelen van mensen die hiernaartoe komen. Daarom willen we ook het tweestatusstelsel hebben, omdat je dan onderscheid maakt tussen A- en B-vluchtelingen, zoals ik dat noem, en dat bedoel ik niet oneerbiedig. Je hebt dan natuurlijk ook de subsidiaire bescherming. Dat is de B-categorie, zal ik maar zeggen. Die kunnen ook weer terug op het moment dat hun land weer veilig is. Dat soort maatregelen worden allemaal genomen.

We gaan ook maatregelen nemen waardoor wij minder aantrekkelijk worden als land. Nederland is toch een aantrekkelijk land. Je ziet dat hier mensen naartoe komen die eerst door tig landen reizen om bij ons te komen. Als Dublin goed zou werken, dan zou men al aan de grens van Europa blijven zitten. Het Migratiepact komt er natuurlijk aan. Dan zie je ook dat er heel veel wordt ingezet op het versterken van de buitengrenzen. Dat gaat steeds beter. Dan heb je ook nog overeenkomsten die worden gesloten met landen aan de randen van Europa. We proberen brede migratiepakketten neer te zetten. Die samenwerking zoeken we ook op. Dat alles bij elkaar zou moeten resulteren in een mindere instroom, waardoor we ook minder mensen bij de IND nodig hebben. Feit blijft natuurlijk dat we met een enorme werkvoorraad zitten bij de IND. Die is niet zomaar als sneeuw voor de zon verdwenen. Dat gaat wel even duren. Dat besef ik ook. Daarom zijn de eerste twee jaar de financiën al geparkeerd voor de IND, zodat ze dat werk in ieder geval nog kunnen blijven doen. Mocht na voortschrijdend inzicht blijken dat we over drie jaar die 0,5 miljard niet kunnen inboeken, dan zullen we toch over de brug moeten komen om de IND op volle sterkte in de lucht te houden. Dan zullen we de discussie opnieuw moeten gaan voeren.

De heer Schalk (SGP):

Ten aanzien van die meerjarenraming: het lijkt me beter dat we dat bij de begrotingsbehandeling vervolgen. Maar dit is wel een onderdeel van het gesprek geworden, omdat de minister natuurlijk heeft aangegeven dat we de IND keihard nodig hebben. Er komen nog een paar wetten aan. Ik vind het terecht dat de minister daar nu niet al te diep op ingaat, maar wij kunnen nu niet inschatten of daar meer IND voor nodig is. Ook de SGP vindt dat de instroom naar beneden moet. Ik hoop dat de minister in ieder geval bij de begrotingsbehandeling daar een realistisch beeld van kan schetsen. Ik neem maar alvast een voorschot.

De voorzitter:

Op volgende week.

Minister Faber:

Ik ga mijn uiterste best doen.

De heer Janssen (SP):

De beste manier om de instroom naar beneden te krijgen is het aantal oorlogen naar beneden krijgen. Laat ik dat vooropstellen. De minister heeft wel een heel bijzondere manier van personeelswerving. Zij zegt: ik zou er het liefst 1.000 mensen bij hebben, maar de arbeidsmarkt is ingewikkeld, et cetera. Maar de boodschap van de minister in haar begroting, die we volgende week gaan bespreken, is: en over anderhalf tot twee jaar bent u overbodig. De vraag is even: is de IND niet meer gebaat bij een realistisch beeld? Want anderhalf, tweeënhalf jaar is best heel snel, ook als we kijken naar het verleden, qua werkstromen et cetera. Zou de IND niet veel meer gebaat zijn bij een realistisch beeld en een realistische meerjarenbegroting? Moet je niet zeggen: we gaan deze mensen echt nog wel een hele tijd nodig hebben, dus iedereen die bij ons wil komen werken, is van harte welkom? En vergeet dan even de boodschap dat je over anderhalf jaar ook meteen weer overbodig bent.

Minister Faber:

Ik begrijp de redenering van meneer Janssen. We hebben begrotingsregels. Het vorige kabinet heeft vastgesteld dat we drie jaar vooruit plannen. Daar zit ik nu dus ook mee. Voor de komende twee jaar staan de getallen vast. In het hoofdlijnenakkoord is deze bezuiniging natuurlijk wel ingeboekt, maar het kan best zo zijn dat we dat volgend jaar moeten bijstellen. Ik weet het niet, maar ik werk er wel aan om die bezuiniging in te kunnen stellen. Ik begrijp ook uw zorgen over de IND, maar ik denk dat de werkvoorraad nog zo groot is dat ze voorlopig nog wel even aan de slag kunnen daar.

De heer Janssen (SP):

Die twee bijten mekaar een beetje, maar daar gaan we het volgende week nog wat uitgebreider over hebben. "De begroting wel inboeken, maar … Ja, waarschijnlijk komen we er niet aan toe, maar ik ga er wel mijn best voor doen": daar trek je geen mensen mee naar de IND; laat ik het zo zeggen. De minister noemde het zelf een generaal dossier. Dat heeft ze bij het kennismakingsgesprek ook gezegd. Dus ook al zet ze de begroting op nul, het geld dat nodig is zal er dan toch bij moeten komen, vanuit andere begrotingen.

Minister Faber:

Ik ga het natuurlijk niet op nul zetten. Dat lijkt me niet handig. Het is wel zo dat ik nu al weet dat ik middelen ga overhouden.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Janssen.

Minister Faber:

Dat komt later bij de Voorjaarsnota ook op tafel. Ik heb een onderbesteding.

De heer Janssen (SP):

Dan ben ik heel benieuwd naar waar de onderbesteding bij de minister volgende week zit. We horen dan graag of dat dan ook met mensen kan worden ingevuld en op welke termijn. Dan wachten we dat volgende week af.

De voorzitter:

We keren terug naar het wetsvoorstel met de heer Dittrich namens D66.

De heer Dittrich (D66):

Ook keer ik terug naar het antwoord van de minister over dat tweestatusstelsel. In mijn termijn had ik gezegd dat dat juist afgeschaft is omdat dat zo veel extra procedures gaf. Het is afgeschaft door VVD, Partij van de Arbeid en D66 met een grote meerderheid in beide Kamers. Nu gaat de minister dat opnieuw introduceren. We hadden het over werkdruk bij de IND. Dan is dat toch ontzettend onhandig? Dat zouden we toch niet moeten doen?

De voorzitter:

Maar dat komt vrijdag in de ministerraad, begrijp ik. Dat gaan we later behandelen.

De heer Dittrich (D66):

De minister heeft daar net in haar antwoord naar verwezen, dus vind ik dat de vraag terecht is.

De voorzitter:

Daar had ik al over gezegd dat daar de grens van dit debat wel bereikt was, maar gaat uw gang.

Minister Faber:

Ik zal het heel kort houden. Dan kom ik beide partijen tegemoet. Het Europees Asiel- en Migratiepact schrijft het tweestatusstelsel voor. Daarin is ruimte voor hoe we het in kunnen vullen. Ik zal de maximale ruimte benutten als ik de kans krijg om die in te vullen. U zegt dat het afgeschaft was. Dat klopt. Dat is toen afgeschaft. Toen was de tijd ook anders dan nu. We zitten nu met een onhoudbare situatie. Het wordt tijd dat die nareis beperkt wordt, want we kunnen het maatschappelijk gezien gewoon niet meer aan.

De heer Dittrich (D66):

Indertijd waren er 54.000 asielzoekers in een jaar tijd. Nu zijn het er minder dan 30.000. De tijden waren dus inderdaad heel anders, maar dat is dus helemaal geen reden om nu dat tweestatusstelsel weer in te voeren, juist niet.

Minister Faber:

Ik ben het daar niet mee eens. Volgens mij hebben we een hogere instroom dan 30.000 per jaar. Volgens mij ligt dat getal zeker hoger. Iedereen weet gewoon dat we geen woningen hebben, dat we druk hebben op het onderwijs en dat we druk op de gezondheidszorg hebben. Dit kan zo niet verder. Het klopt wel dat er in eerste instantie wat meer druk zal komen op de rechtspraak. Dat zal ik niet ontkennen. Maar nu hebben we in andere sectoren ook druk. Dat moet in ieder geval veranderd worden. We hebben ook een ander politiek klimaat nu. De kiezer heeft gesproken. De kiezers — het merendeel van de kiezers, moet ik zeggen — hebben gezegd: we willen dat anders. Ik heb een opdracht gekregen om het hoofdlijnenakkoord uit te voeren. Dat ga ik dus ook doen. Daar is het tweestatusstelsel een onderdeel van.

Goed, dan ga ik verder.

De voorzitter:

Bent u nog steeds in blokje twee, of bent u al bij juridisch?

Minister Faber:

Dit is het grootste blokje, dus als we dit hebben gehad schieten we lekker op. Er zitten heel veel dubbele dingen in, dus dat scheelt. De vraag die hier op mijn blaadje staat hebben we ook gehad.

Meneer Schalk had een vraag over de maatregelen voor mensen die niet komen opdagen op hun gehoor. Hij vroeg of dit ook betrekking heeft op nareizigers en welke concrete maatregelen er inmiddels zijn genomen. Ik kan meneer Schalk het heuglijke nieuws geven dat ik in de Asielnoodmaatregelenwet maatregelen heb genomen voor asielzoekers die niet komen opdagen voor hun gehoor. Als het allemaal meezit, treedt dat zo snel mogelijk in werking. Dat is natuurlijk de spoedwet waar ook deze Kamer om heeft gevraagd. Ook neemt de IND zelf maatregelen om ervoor te zorgen dat zo veel mogelijk asielzoekers op hun gehoor komen, bijvoorbeeld door hosts in te zetten om asielzoekers op te halen voor hun gehoor. Dit ziet niet op nareizigers. Over het algemeen komen nareizigers op hun afspraak, omdat dit een snelle hereniging bespoedigt.

Dan had mevrouw Nanninga — daar zit ze — een vraag. Ze zei dat met dit wetsvoorstel wordt geprobeerd iets te doen aan de nareis en dat negen maanden de maximale termijn is uit de richtlijn. Ze vroeg of ik nieuwe inzichten heb over de haalbaarheid van de termijn van negen maanden. Dit is een maatregel die de Gezinsherenigingsrichtlijn toestaat. Die ruimte wil ik ook benutten, omwille van de uitvoerbaarheid. Dat met dit wetsvoorstel de mogelijkheid voor een langere beslistermijn wordt geregeld betekent niet dat die in alle gevallen ook wordt gebruikt. Daar moet dan wel aanleiding voor zijn.

Mevrouw Nanninga zei dat de huidige instroom onwenselijk is voor Nederland en dus zou het principe van "bij twijfel geen vergunning" in het voordeel van Nederland moeten worden toegepast. De IND moet beoordelen of de vreemdeling bij terugkeer te vrezen heeft voor vervolging of ernstige schade. Dat toetst de IND op basis van de geldende wet- en regelgeving, waarbij ook is vastgelegd wanneer het voordeel van de twijfel kan worden toegekend. Het voordeel van de twijfel wordt alleen gegeven indien de vreemdeling aan de voorwaarden voldoet.

Deze was ook van mevrouw Nanninga: als gevolg van achterstanden wordt vaker het voordeel van de twijfel gegeven en verlenging dient te leiden tot een lager inwilligingspercentage. Het verlengen van de beslistermijn staat los van het inwilligingspercentage. De IND geeft niet als gevolg van de voorraden vaker het voordeel van de twijfel. Het voordeel van de twijfel kan alleen worden gegeven indien aan de voorwaarden daarvan wordt voldaan. Wel is het inwilligingspercentage al gedaald van 85% naar 65%. Dat zou geschied kunnen zijn doordat de bewijslast meer bij de asielzoekers is gelegd en doordat de geloofwaardigheidstoets is aangescherpt. Dat zou de oorzaak kunnen zijn van het dalen van het inwilligingspercentage van 85% naar 65%.

Mevrouw Perin-Gopie zei dat vertraging voor stress en trauma zorgt en de integratie bemoeilijkt. Er zijn schadelijke gevolgen voor kinderen door de langdurige procedure. Als de minister dit erkent, waarom zet zij dan op dit wetsvoorstel in? Neemt de minister de zorgen wel serieus? Ik neem de zorgen zeker serieus. Het doel van dit wetsvoorstel is echter om de druk op de IND te verlichten. De Gezinsherenigingsrichtlijn biedt de mogelijkheid om de beslistermijn te verlengen in nareiszaken naar ten hoogste negen maanden, met de mogelijkheid tot verlenging bij bijzondere omstandigheden in complexe gevallen. De Nederlandse regering mag er dus, net als de regering van andere EU-lidstaten, van uitgaan dat de Uniewetgever de mogelijkheid tot de beslistermijn niet in strijd acht met het belang van het kind. Bij het voorbereiden van de beslissing in een individuele zaak behoort de IND uiteraard rekening te houden met de mensenrechten, waaronder de rechten van het kind.

Meneer Janssen had een vraag over het uitsplitsen van de asielaanvragen van de afgelopen weken. Hij gaf dit ook aan met het kennismakingsgesprek. Toen u met deze vraag kwam, vond ik het heel vervelend dat dit niet geregeld zou zijn. We hebben dat nagekeken. Per week wordt een overzicht gegeven van de totale asielinstroom. De gegevens zijn te vinden op de website van de overheid: rijksoverheid.nl/documenten/publicaties. Ik zal u het straks nog even geven. Er is ook een uitsplitsing te vinden. Ik heb hier de getallen. Ik heb hier ook de uitsplitsing van eerste aanvragen, herhaalde aanvragen, ingereisde nareizigers, herplaatsing, hervestiging klassiek en hervestiging Turkije. Ik heb hier de cijfers. Ze hebben het net even nagekeken voor mij. Er staat ook dat per maand een overzicht wordt gegeven van de asieltrends met een onderverdeling van de belangrijkste categorieën. Deze zijn ook op de IND-website te vinden. Bij de maandcijfers van de IND staat nog veel meer informatie, waaronder bijvoorbeeld de nationaliteit van de eerste aanvragers.

De heer Janssen (SP):

Als al die cijfers echt gewoon per week zijn, verbaast het mij dat het persbericht een eenregelig persbericht is. Ik heb iedere keer geklikt op "lees meer" en dan zou daar een link onder kunnen zitten naar alles wat de minister net noemt met de link die zij net noemt, maar die link is er niet. Er staat alleen "lees meer" en als je daarop klikt, krijg je dezelfde kop met hetzelfde eenregelige persbericht. Mijn vraag is: kan de link erbij? Of is het mogelijk om het eenregelige persbericht iets uit te breiden met een of twee extra zinnen, zodat de cijfers helder zijn? Nu lees je alleen een getal en de categorieën. Kan die informatie niet direct worden toegevoegd? Dan hoeft niet iedereen door te klikken en verder te zoeken op andere sites. Zo heeft de minister alle informatie in één keer bij elkaar, wat zorgt voor heldere overheidscommunicatie.

Minister Faber:

Het lijkt me het meest praktisch als de knop "lees meer" werkt en doorlinkt naar de publicaties op de websites van de rijksoverheid en de IND. Dat is handiger, want anders moeten we alle informatie dubbel invoeren. Als we zorgen dat de juiste link erachter zit, lijkt me dat de meest praktische oplossing.

De heer Janssen (SP):

Als er dan ook een overzichtelijke tabel bij staat, zonder dat je drie keer moet doorklikken en daarna in vijf verschillende tabellen de cijfers moet opzoeken, zou dat heel prettig zijn.

Minister Faber:

Ja, ik ben bereid om dat te doen, maar ik wil benadrukken dat de cijfers al wel te vinden zijn op de website van de rijksoverheid en de IND. We kunnen dat linkje er gewoon achter zetten. Dat is geen probleem.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Janssen.

De heer Janssen (SP):

De minister heeft de cijfers voor zich. Kan zij aangeven hoeveel eerste asielaanvragen er waren binnen het totaal van 700, zoals vermeld in het persbericht van gisteren?

Minister Faber:

Welke week wilt u dan precies weten?

De heer Janssen (SP):

Week 9. Dat is het bericht dat er gisteren uitgegaan is.

Minister Faber:

Dat wil ik u best vertellen. Het aantal eerste aanvragen was 368. Het aantal herhaalde aanvragen was 27. Het aantal ingereisde nareizigers was 335. Herplaatsingen waren er niet; herplaatsingen klassiek ook niet. Hervestiging Turkije was ook nul. In totaal kom ik dan op 730.

De heer Janssen (SP):

Maar dan bestaat de asielinstroom van vorige week voor de helft uit nareizigers?

Minister Faber:

Bijna voor de helft, ja. Dat klopt.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Janssen.

De heer Janssen (SP):

Maar de nareizigers doorlopen niet opnieuw de hele asielprocedure. Dat zijn mensen die nareizen, zich bij hun familie voegen en daarmee is het opgelost. Zij hoeven niet dezelfde procedure te doorlopen als bij een eerste aanvraag?

Minister Faber:

Ja, maar voor die ingereisde nareizigers is daarvoor natuurlijk wel werk verricht.

De heer Janssen (SP):

Maar dat is niet de instroom in week 9 in de procedures, want die instroom is heel ver daarvoor geweest, namelijk toen de procedures behandeld werden.

Minister Faber:

Dat klopt, maar dat betekent niet dat we geen werk hebben aan ingereisde nareizigers. Het kost natuurlijk wel gewoon capaciteit.

Mevrouw Kaljouw had een vraag. De optimale werklastverdeling ontstaat alleen als de werklast daadwerkelijk wordt verspreid, door op meerdere locaties procedures te starten en de doorstroom in de keten te optimaliseren. Hoe gaat de minister serieus werk maken van de werklastverdeling? Dit wetsvoorstel helpt de IND, maar zoals u weet, is dit niet het enige wetsvoorstel waar ik mee bezig ben. Ook het wetsvoorstel voor het afschaffen van de bestuurlijke dwangsommen helpt de IND. Daarnaast werk ik aan wetsvoorstellen die ervoor moeten zorgen dat de instroom afneemt. Dit zal uiteindelijk de gehele keten helpen.

Mevrouw Kaljouw merkte ook op dat een onderdeel van het strengste asielbeleid ooit is dat gemeenten €30.000 per statushouder krijgen als zij een woning faciliteren. Ik moet daarbij een nuance aanbrengen. We willen de Spreidingswet intrekken. De voorrang voor statushouders bij sociale huurwoningen moet verdwijnen en de taakstelling voor de huisvesting van statushouders willen we loskoppelen van gemeenten. Dit kan alleen met flankerend beleid. Op dit moment is een op de drie bewoners van een azc een statushouder. Veertien weken nadat hij zijn status heeft gekregen, moet hij uit het azc en door de betreffende gemeente worden overgenomen. Nou zitten de gemeenten ook met de handen in het haar, want die hebben gewoon geen woningen. Ik heb, afgerond, 20.000 statushouders bij mij in het azc zitten. Wettelijk gezien kan ik zeggen: "beste gemeentes, hier heeft u 20.000 statushouders, succes ermee". Dat gaat natuurlijk niet zo, want dan loopt de hele boel in de soep. Laat ik het maar even zo zeggen. We moeten dus flankerend beleid hebben. We hebben erover nagedacht wat we gaan doen en besloten dat wij doorstroomlocaties moeten gaan maken. Met de huidige wetgeving kunnen we doorstroomlocaties creëren. Daar is dit een onderdeel van. Die €30.000 per statushouder is ook om deze mensen te huisvesten en te kijken hoe de gemeenten nieuwe huisvesting kunnen creëren. Dan is er ook nog een onderdeel dat zit bij de minister van VRO. Dat is het zogenaamd creëren van opstartwoningen. Daar moet zij mee aan de slag. Op een bepaald moment moet het hele pakket met maatregelen in één keer op tafel komen om uit te kunnen voeren. Daar is dit een onderdeel van. Het is dus niet zo dat een gemeente een statushouder krijgt met €30.000 in zijn zak. Nee, die €30.000 is bedoeld voor de gemeente om deze persoon te faciliteren, voor huisvesting, de inburgering et cetera, et cetera.

Mevrouw Van Toorenburg i (CDA):

Het risico is dat we dit debat hier helemaal gaan voeren, maar ik zit met verbijstering te luisteren. Het is dus zo dat we mensen geen voorrang meer mogen geven. Maar blijkbaar hebben we een heleboel huizen leegstaan, want we geven ze geen voorrang, maar we geven ze wel een huis en dan krijgen we als gemeente €30.000 om iemand te plaatsen. Ik krijg kortsluiting in mijn hoofd. Kan de minister uitleggen wat hier de logica van is dat je de taakstelling eraf haalt en zegt: "Pas op, jullie mogen ze geen voorrang geven!" Vervolgens moeten de gemeenten ze een huis bieden om €30.000 te krijgen, wetende dat bij alle gemeenten het water aan de lippen staat. Dat weet de minister ook. Er komt een ravijnjaar aan. Iedere euro die vanuit het Rijk naar de gemeente wordt gekieperd, zal met enthousiasme worden begroet. Wat is dit nu voor raar beleid?

Minister Faber:

Dit is helemaal geen raar beleid. Zoals ik al zei: het is de bedoeling dat men doorstroomlocaties gaat realiseren. Dan moet u denken aan het ombouwen van een kantoorpand, zoals ook is gebeurd voor het huisvesten van Oekraïners. Dat is de bedoeling van deze exercitie, want deze mensen moeten uit dat azc om daar weer ruimte te creëren voor asielzoekers. Wij snappen ook dat we de gemeentes er niet helemaal alleen mee kunnen laten zitten. Daarom bieden wij ze de helpende hand, ook met financiële middelen om het te kunnen bewerkstelligen.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Ik wist niet dat ik het ooit nog zou zeggen, maar ik ga het vandaag toch doen. Vergeef me. Dit is dezelfde minister, die tegen gemeenten heeft gezegd, toen zij extra huisvesting probeerden te regelen voor statushouders: "jullie zijn farizeeërs, jullie zijn landverraders". Dat heeft deze minister op een platte kar lopen schreeuwen tegen gemeenten. Diezelfde minister zegt nu: "je mag de statushouders geen voorrang geven, doe ze maar in omgebouwde kantoren". Alsof gemeenten daar niet allang mee bezig zijn. Die lopen zich niet te vervelen! Het betekent dus dat de gemeente straks te horen krijgt: "u kunt wel een statushouder gaan plaatsen in uw gemeente en daar krijgt u €30.000 voor". Hoe dan?

Minister Faber:

Ik heb dat net al uitgelegd. Er zijn gemeentes die hier al mee bezig zijn. Er zijn al 60 aanvragen binnen van gemeentes die graag een doorstroomlocatie willen ontwikkelen. Daar zijn ook middelen voor om hen daarin te helpen.

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Van Toorenburg.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Deze middelen heb ik op geen enkele begroting teruggezien. Dus ik weet niet waar die middelen staan. Die vallen waarschijnlijk nog ergens bij de Voorjaarsnota naar beneden. Waarschijnlijk als een SPUK, terwijl die allemaal worden afgeschaft. Maar het gaat om het principe. Het gaat om het principe dat deze regering tegen gemeenten zegt: "u mag géén statushouder voorrang geven". Vervolgens zegt ze tegen dezelfde gemeenten: "u krijgt €30.000 als u iemand huisvest. En by the way, onlangs noemde ik jullie nog farizeeërs". Het is echt niet oké.

De voorzitter:

Tot slot, minister.

Minister Faber:

Ik heb een SPUK, dat klopt. U zegt dat de SPUK-regelingen afgeschaft zouden worden. Dat klopt. Maar deze SPUK had ik nog en deze SPUK kan ik er gewoon voor gebruiken. Waarom zou ik hem niet gebruiken? Want ik help in feite alleen de gemeentes hiermee. Het is namelijk zo dat ik, toen ik kandidaat-minister was, heb moeten beloven dat ik me houd aan de wet- en regelgeving. Als ik mij nu zou houden aan de wet- en regelgeving, weet u wat ik dan doe? Dan zeg ik tegen de gemeentes: "Beste gemeentes, ik heb hier statushouders die al minimaal veertien weken een status hebben. Alsjeblieft, en zie maar." Dat doet ik niet, want ik snap dat de gemeentes dan in grote problemen raken. Als ik mij in dit geval aan de wet houd, is er een heel groot probleem. In feite is het eerlijke verhaal dat ik het probleem van de lokale overheden aan het oplossen ben. Dat vind ik niet erg, want ik snap dat we dit probleem samen moeten oplossen. We kunnen 20.000 statushouders niet zomaar onder de brug leggen, plat gezegd. Dat snap ik ook, dus we moeten dat gezamenlijk oplossen. Ik ben dat niet verplicht, maar ik doe het wel, omdat anders de hele boel uit de hand loopt.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

De minister is geen probleem aan het oplossen. De minister is tegen de gemeenten aan het roepen: "Gij zult niemand meer voorrang geven. En by the way, als je dat toch doet, heb je hier €30.000." Kom niet met dat moedige voorstel, waarmee u zegt dat de gemeentes €30.000 krijgen. Dat is volksverlakkerij. De gemeentes mogen het namelijk niet doen. Als ze dan een huis aanbieden, zegt de andere minister: dat mag niet, want we hebben net verboden dat u een asielstatushouder voorrang geeft op een woning. Echt, ik zei het net al: ze staan niet leeg. Als u de gemeentes wil helpen, gaat u niet dat verbod invoeren en ook niet die €30.000 aanbieden. Dan komt u met een fatsoenlijke financiering van de doorstroomlocaties. Dan zijn de gemeentes inderdaad gelukkig.

Minister Faber:

Ik heb al uitgelegd dat het een pakket aan maatregelen is. Het is niet de bedoeling dat alleen de voorrang eraf wordt gehaald. Dat kan ook niet. Dat heb ik ook al eerder gezegd. Het is een pakket aan maatregelen met flankerende maatregelen om ervoor te zorgen dat statushouders onderdak krijgen. Dat is het volledige verhaal.

De heer Van Hattem i (PVV):

Misschien voor alle duidelijkheid: het is dus niet de bedoeling dat met de SPUK voorrang wordt afgedwongen bij gemeentes. Zoals ik het begrepen heb, is het de bedoeling om de SPUK te gebruiken voor het oormerken van doorstroomlocaties en dus niet voor reguliere eengezinswoningen.

Minister Faber:

Exact.

De voorzitter:

Ik roep de Kamer op om de orde en ook het onderwerp van het debat toch enigszins in de gaten te houden.

De heer Dittrich (D66):

De minister noemde als een soort toverwoord de doorstroomlocaties. Als we kijken naar de begroting van Volkshuisvesting, zien we daar heel weinig of zelfs geen financiering voor. In de schriftelijke voorbereiding van het debat bij dit wetsvoorstel heb ik gevraagd hoe het zit met de doorstroomlocaties. Kun je zomaar een kantoorgebouw ombouwen? De minister heeft zelf geantwoord: nee, daar heb je een omgevingsvergunning voor nodig. Dat gaat maanden en maanden duren. Ondertussen zitten die mensen allemaal in de opvang. De vraag is dus of het wel zin heeft om doorstroomlocaties steeds als een soort oplossing voor dit probleem te hanteren.

Minister Faber:

Ja, dat heeft zeker zin. Zoals ik al gezegd heb, zijn er gemeentes die dat al aan het voorbereiden zijn. Er zijn al 60 aanvragen van gemeentes die dat willen gaan doen. Zij zitten al in de voorbereiding. Zij zitten te wachten op de financiële middelen. Die financiële middelen komen eraan, want die zitten in de SPUK. Die zijn er. Het heeft dus zeker zin.

Goed, voorzitter, dan gaan we naar het volgende blokje.

De voorzitter:

Gaat uw gang.

Minister Faber:

Dat is het blokje juridisch. Mevrouw Karimi vroeg: waarom doet u dit nu, terwijl het Asiel- en Migratiepact straks in werking treedt? Het Asiel- en Migratiepact heeft geen invloed op de verlenging van beslistermijnen in nareiszaken. De verlengingsmogelijkheid komt uit de Gezinsherenigingsrichtlijn. Die richtlijn wordt niet gewijzigd door het Asiel- en Migratiepact. De verlengingsmogelijkheid van drie maanden voor asielzaken verdwijnt inderdaad in het Asiel- en Migratiepact. De verlengingsmogelijkheid van drie maanden is de komende periode wel degelijk van groot belang voor de IND. De verlenging van de beslistermijn blijft van toepassing op asielaanvragen die worden ingediend tot aan het van toepassing worden van het Asiel- en Migratiepact medio 2026. Wat ik wil zeggen: de asielaanvragen die zijn ingediend voor de toepassing van het pact — ik kort het even af — worden onder de oude wetgeving behandeld. Die beslistermijnen blijven staan, want er komt een overgangsperiode voor het pact. Dus de asielaanvragen die in feite al in de workload zitten voordat het pact in werking treedt, worden behandeld zoals de wetgeving zal zijn als dit wetsvoorstel wordt aangenomen. Dat kan dus ook zijn na juni 2026. Dan heb ik het over asielaanvragen en niet over de hereniging.

Mevrouw Karimi (GroenLinks-PvdA):

Ik begrijp dat het gaat om die Asielprocedureverordening en om asielaanvragen. Dus alles wat er tot op die dag is ingediend, valt niet onder de verordening?

Minister Faber:

Dat klopt. Ik zal het nog preciezer zeggen. Stel dat het wetsvoorstel wordt aangenomen. Dan blijft het oude recht van toepassing op lopende aanvragen. Dat volgt uit het overgangsrecht van het Asiel- en Migratiepact. Er zit dus een overgangsrecht in.

Mevrouw Karimi (GroenLinks-PvdA):

En dit geldt voor de voorraad die er is voor de inwerkingtreding van de wet, mocht het wetsvoorstel aangenomen worden. Dit geldt dus voor de lopende zaken. Voor die zaken geldt dus: drie maanden korter.

Minister Faber:

Nee, dat ligt eraan. De verlenging kan je aanvragen op het moment dat een aanvraag nog niet over de beslistermijn heen is. Stel dat uw Kamer met dit wetsvoorstel instemt. Dan kunnen we alleen een extra termijn vragen voor aanvragen waarvoor geldt dat men nog niet over de beslistermijn heen is. Dat is het eerste punt. Dan komt het Europese pact, dat volgens mij op 26 juni 2026 in werking moet treden. Voor alle zaken die voor die datum in de workload zitten, geldt dat de beslistermijnen blijven zoals die zijn vastgelegd in het wetsvoorstel dat we nu behandelen, ervan uitgaande dat dit wetsvoorstel wordt aangenomen.

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Karimi. Nee? Minister, vervolgt u uw betoog.

Minister Faber:

Oké. Even kijken. De volgende vraag, gesteld door mevrouw Huizinga, meneer Griffioen en meneer Janssen, wil ik voor alle duidelijkheid toch nog even extra beantwoorden. Wegen de extra drie maanden voor de beslistermijn in asielzaken op tegen het feit dat er straks nog een wet komt ter uitvoering van het Asiel- en Migratiepact met kortere beslistermijnen? In feite ligt dat in lijn met wat ik net heb geantwoord aan mevrouw Karimi. Ja, de verlengingsmogelijkheid van drie maanden in asielzaken is de komende periode wel degelijk van belang voor de IND. De verlenging van de beslistermijn blijft namelijk van toepassing op asielaanvragen die worden ingediend tot aan de toepassing van het Asiel- en Migratiepact medio 2026. Het oude recht blijft dus van toepassing op lopende aanvragen. Dat volgt uit het overgangsrecht van het pact zelf.

De heer Janssen (SP):

Maar dan zal dus deze wet nog gewijzigd moeten worden. Mijn concrete vraag was: wanneer komt het voorstel om deze wet dan weer aan te passen aan de termijnen van het Asiel- en Migratiepact? Dit betekent dus, gelet op wat de minister hiervoor zei, bijna een incentive, een aanmoediging voor de IND om zo veel mogelijk te gaan verlengen voor 1 juni volgend jaar, zodat dan de termijnen langer zijn dan de kortere termijnen in het Asiel- en Migratiepact.

Minister Faber:

Wilt u dat nog een keer zeggen?

De heer Janssen (SP):

Met heel veel plezier. Zoals de minister het nu uitlegde, is het een aanmoediging voor de IND om de termijnen volgens deze wet zo veel mogelijk te verlengen, zodat ze in het overgangsrecht, per 1 juni volgend jaar, langer blijven dan het Asiel- en Migratiepact voorschrijft. Dat was mijn tweede vraag. De eerste vraag heeft u volgens mij wel begrepen.

Minister Faber:

Dat is natuurlijk niet de bedoeling, want we zetten wel in op het zo snel mogelijk behandelen van een asielaanvraag. We hoeven niet maximaal de tijd te nemen. We willen natuurlijk een zo snel mogelijke behandeling van elke asielaanvraag. Dat is wel de bedoeling. Het is niet zo dat we op onze lauweren gaan rusten omdat we denken dat we tijd zat hebben. Zo zitten we niet in elkaar.

De heer Janssen (SP):

Dan is dat in ieder geval voor de wetsgeschiedenis vastgelegd.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

Mijn vraag had vooral betrekking op het volgende. Als deze wet wordt aangenomen en als de wet daarna wordt aangepast — dat moet namelijk — vanwege het Asiel- en Migratiepact, dan zijn er in feite drie verschillende termijnen. Dan wordt het voor de IND, maar ook voor de asielzoekers, ongelofelijk lastig om te weten welke termijn voor wie geldt. Was het uit het oogpunt van rechtszekerheid niet verstandiger geweest om de verlenging nu, gelijk al, gelijk te trekken met de lengte die het Asiel- en Migratiepact maximaal toestaat?

Minister Faber:

Dan hadden wij dus niet de extra termijn eraan kunnen hangen. Dan had ik de termijnen moeten verkorten. Dan had ik het probleem alleen maar groter gemaakt.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

U had de termijn dan nog steeds verlengd, maar minder dan u nu doet. U had hem dan dus niet verkort. U had daarmee het probleem vermeden dat u met drie verschillende termijnen zit. Dit lijkt mij buitengewoon onduidelijk. Dit draagt ook niet bij aan het stroomlijnen van de processen bij de IND. Je moet dan namelijk voortdurend kijken naar "wat hoort hierbij?", "wat hoort daarbij?", "wat is hier de termijn?" en "wat is daar de termijn?" Is dat niet een beetje het paard achter de wagen spannen?

Minister Faber:

Volgens mij zitten we met twee verschillende termijnen. Op het moment dat dit wetsvoorstel wordt aangenomen, hebben we de termijnen van dit wetsvoorstel. Dan hebben we de nieuwe termijnen van het pact. Dan hebben we dus twee verschillende termijnen waar we het over hebben. Mevrouw Huizinga had het ook over rechtszekerheid. Op het moment dat je iets wijzigt, zijn er altijd mensen die er net wel in vallen en mensen die er net buiten vallen. Dat hou je altijd. Met deze redenatie zou je eigenlijk nooit iets kunnen veranderen.

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Huizinga.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

Nee, dat is echt een te makkelijk antwoord van de minister. Ik stel namelijk niet voor om niks te veranderen; ik stel voor om niet over een jaar de termijn nog een keer te veranderen. U zegt: je hebt maar twee termijnen. Maar je hebt natuurlijk ook nog de huidige termijn. Je hebt dus toch te maken met drie termijnen: de huidige termijn, de nieuwe termijn en over een jaar nog een andere termijn.

Minister Faber:

Ik zie dat anders. Volgens mij hebben we twee verschillende termijnen. Stel dat deze wet in werking treedt. Er zijn dan asielaanvragen die al over de beslistermijn heen zijn. Dan kunnen we dat niet meer aanvragen. Dat geldt ook volgens het nieuwe wetsvoorstel. Ik mag daar niet meer in verlengen, want ze zijn al over de termijn heen. Je kunt alleen maar verlengen met een extra termijn als je nog niet over de termijn heen bent. Dat geldt dan voor alles. Ik bedoel, dat maakt helemaal niks uit. Dan heb je natuurlijk het pact. Maar dit wetsvoorstel is er juist om de IND nu lucht te geven, om ze extra tijd te geven om de zaken te verwerken. Het Migratiepact heeft kortere termijnen. Als het zo mag gaan, krijgt de IND nu extra tijd om de werkvoorraad te kunnen inlopen.

De voorzitter:

Nee, ik ga nu echt weer even terug naar drie vragen, mevrouw Huizinga-Heringa. Ja, u had er al drie gesteld. Excuus. Dat was een goeie vraag. Het antwoord daarop is ja.

De heer Schalk (SGP):

Ik heb nog even een vraag over de techniek achter die termijnen. Je zou kunnen zeggen: we krijgen zo meteen een stapeling van zes, plus in bijzondere gevallen eventueel drie, en dan negen, en dan misschien nog een keer drie. Je zou natuurlijk kunnen zeggen: iedereen krijgt 21 maanden. Maar is het zo dat als er bijvoorbeeld bij de eerste zes maanden na drie maanden al een beslissing wordt genomen, een aantal van die andere al meteen in werking worden gesteld? Is er een tussentijdse beslissing of is er pas een beslissing helemaal aan het einde van het hele traject van die vier stapeltjes?

Minister Faber:

Ik kijk even of ik 'm goed begrijp. Stel dat iemand een asielaanvraag doet. Na zes maanden is de asielaanvraag niet rond. Dan kun je die verlengen met drie maanden. Als je het dan binnen drie maanden hebt afgerond, dan ben je klaar. Dan ga je natuurlijk niet nog een keer negen maanden of drie maanden doen. Dat gaan we natuurlijk niet doen. Als het af is, is het af. We streven ernaar om dat natuurlijk binnen de beslistermijnen te doen.

De heer Schalk (SGP):

Kan de minister nog het volgende aangeven? We hebben er nu 20.000 die over de termijn heen zijn. De getallen zijn waarschijnlijk al langsgekomen, maar even voor mijn beeld: hoeveel worden er op dit moment gewoon keurig netjes afgehandeld binnen de beslistermijnen?

Minister Faber:

Dat heb ik niet zo op mijn netvlies. Volgens mij zei een van uw collega's dat wel. Ik kom daar even op terug in mijn tweede termijn. Akkoord? Volgens mij gaat er een hoop over de termijn heen, zeg ik uit mijn hoofd, maar ik kom daarop terug.

Meneer Dittrich vroeg: "Grondrechten staan op de tocht. Het recht op een eerlijk proces komt door dit wetsvoorstel onder druk te staan." Het recht op een eerlijk proces wordt niet geraakt door dit wetsvoorstel. De asielzoeker behoudt het recht om zicht tot de rechter te wenden wanneer hij het niet eens is met de beslissing. Daar wijzigt dit wetsvoorstel niets aan. Het gaat in dit geval om het verlengen van de beslistermijn binnen de mogelijkheden van het Europese recht. Als het verlengen van de beslistermijn niet had gemogen, had de Europese wetgever die mogelijkheid niet opgenomen in deze richtlijnen.

De heer Dittrich (D66):

Dit antwoord vind ik echt te makkelijk. Het recht op een eerlijk proces heeft er ook mee te maken dat je binnen een bepaalde termijn een beslissing kan krijgen. Als de overheid en de rechters daar te lang over doen, is wel degelijk het recht op een eerlijk proces in het geding, ook volgens de Raad van State. De minister moet dus niet met dit antwoord komen, want dat druist in tegen wat de Raad van State zelf tegen haar gezegd heeft.

Minister Faber:

Stel dat wij niet kunnen verlengen met drie maanden. Daardoor verloopt het proces niet sneller. Die drie maanden zijn er alleen om extra lucht te geven aan de IND, maar het proces van het verwerken van de aanvraag verloopt daardoor niet sneller.

Dan kom ik bij meneer Van Hattem. Die vraagt: "Wanneer is een termijnoverschrijding objectief verschoonbaar? Hoe wordt voorkomen dat de voorlichting door derden hieraan bijdraagt?" Het moet volgens de Europese rechter gaan om een goede reden die aantoonbaar buiten de macht van de vreemdeling ligt. Dit komt in de praktijk weinig voor. De vreemdeling vermeldt op het aanvraagformulier waarom hij te laat is, bijvoorbeeld omdat hij verkeerd is voorgelicht. De IND-medewerker toetst in ieder geval of er inderdaad sprake is van een goede, objectieve reden die buiten de macht van de vreemdeling ligt. De IND checkt dan of de voorlichting inderdaad verkeerd was. De voorlichting is doorgaans goed. Ik heb geen reden om te denken dat de voorlichting bijdraagt aan de termijnoverschrijding.

Dan een vraag van meneer Griffioen, over de verlengingsmogelijkheden, in het bijzonder met betrekking tot complexe nareiszaken. Hij zei dat normen niet te open moeten blijven en duidelijker moeten worden gedefinieerd. De verlengingsmogelijkheid voor bijzondere nareisgevallen komt uit de Europese Gezinsherenigingsrichtlijn. Ik zal de gronden waarop deze verlengingsmogelijkheden worden toegepast, in het bijzonder met betrekking tot complexe nareisgevallen, nader uitleggen in beleid. Het beleid wordt gepubliceerd in de Staatscourant en zal dus openbaar en toegankelijk zijn voor iedereen. Ook moet de IND de verdere verlenging in elke zaak afzonderlijk motiveren. Als de IND te laat is met beslissen, kan de vreemdeling in beroep bij de bestuursrechter.

Meneer Schalk zei: "U heeft de advies- en consultatiefase overgeslagen. Welk advies zou nog nuttig zijn geweest voor deze wetgeving?" De IND heeft al laten weten dat dit wetsvoorstel uitvoerbaar is. Een aparte uitvoeringstoets zou daar niets aan toevoegen. De Raad van State heeft al eerder geadviseerd over de meeste onderdelen. Er lag voldoende informatie om met een goed voorbereid wetsvoorstel te komen. Ik heb ook andere instanties niet gevraagd om te adviseren. Dat is ook niet via een andere route gegaan.

Meneer Schalk vroeg ook: "De Raad van State heeft gewezen op een stapeling van termijnen. Hoe kan de minister deze uitzichtloze situatie inkorten?" Het wetsvoorstel op zich zorgt niet voor een onrechtmatige stapeling van termijnen. Het gaat immers om het wettelijk regelen van termijnen die uit het Unierecht voortkomen. Verlenging zal niet per definitie ervoor zorgen dat het langer duurt voordat gezinsleden herenigd worden. Verlenging zal immers alleen aan de orde zijn wanneer dat nodig is voor een goede behandeling van de zaak. De inspanningen zijn en blijven gericht op tijdige besluitvorming. Verbetering van de doorlooptijden door middel van het onderhavige wetsvoorstel moet daaraan bijdragen. De aanvrager kan beroep aantekenen bij de bestuursrechter als de IND te laat beslist over de aanvraag.

Mevrouw Van Toorenburg had de volgende vraag: het wetsvoorstel moet passen binnen de Gezinsherenigingsrichtlijn en de Procedurerichtlijn; kan de minister een aantal duidelijke voorbeelden geven van die bijzondere omstandigheden en uitzonderingen? Wat betreft de toepassing van de verlengingsmogelijkheid, in het bijzonder als het gaat om de omstandigheden bij nareiszaken, sluit de regering aan bij de voorbeelden die de Europese Commissie geeft. Ik noem enkele voorbeelden: als het noodzakelijk is om het gezinsverband te beoordelen, wanneer het moeilijk is om bepaalde informatie te achterhalen door de situatie in het land van herkomst, als er moeilijkheden zijn bij het organiseren van gesprekken met gezinsleden wegens veiligheidsproblemen, bij de vaststelling van ouderlijk gezag over een kind wanneer de ouders uit elkaar zijn. Verlenging van de beslistermijn in asielzaken met drie maanden mag alleen bij wijze van uitzondering in naar behoren gerechtvaardigde gevallen, bijvoorbeeld wanneer het verzamelen van relevante informatie en stukken moeilijk is door de situatie in het land van herkomst.

De heer Nicolaï (PvdD):

De minister somt hier, dacht ik even, iets van acht gevallen op die daaronder vallen. Gelden de gevallen die ze opsomt alleen vandaag of ook morgen? Gelden die ook overmorgen? Gelden die over een week ook nog? Als dat het geval is, vraag ik: waarom staan die dan niet gewoon in de wet?

Minister Faber:

Dit zijn voorbeelden die de Europese Commissie heeft aangegeven. Ik heb het al eerder gezegd: er worden ook zaken in de Staatscourant gepubliceerd. Dit wordt natuurlijk ook opgenomen in het beleid van de IND.

De heer Nicolaï (PvdD):

Het gaat om dat laatste, want dat was de vraag. Daar begon de minister over. Dat worden dus gevallen die wij in het beleid als invulling van die open norm gaan hanteren. Ik neem toch aan dat dit dan niet maar voor twee of drie weken, maar voor een lange tijd geldt. Dan komt de vraag op: wat is er nou toch tegen — dat had de Raad van State overigens ook al opgemerkt, net als andere leden — om dat gewoon in de wet te zetten? Is dat vanuit het oogpunt van de rechtszekerheid zelfs niet een eis die je zou kunnen stellen aan de wetgeving?

Minister Faber:

Dit valt mijns inziens gewoon onder het beleid. Aan beleid kan men ook rechten ontlenen.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Nicolaï.

De heer Nicolaï (PvdD):

Dan raak ik een beetje het spoor kwijt. Want dan hebben we eigenlijk helemaal geen wetten meer nodig, omdat "de rechter altijd aan beleid kan toetsen". Misschien moeten we die kant op. Misschien moeten we helemaal geen wetten meer aannemen, maar gewoon beleid maken. Denk aan goedkeurend beleid en dat soort zaken. Maar de vraag is natuurlijk juist als volgt. De rechter kan wel aan beleid toetsen, maar beleid kan je zomaar wijzigen. Als je het in de wet zet, kan je het niet zomaar wijzigen: dan moet de wetgever dat wijzigen. Wat de minister eigenlijk zegt, is: laat ons nou maar gewoon onze gang gaan. Maar wij zeggen hier, als wetgevend orgaan: de rechtszekerheid is ermee gediend dat de wetgever ernaar kijkt en dat de wetgever dat voor langere tijd vastlegt. Dus het antwoord dat de rechter aan beleid kan toetsen, is geen antwoord. Mijn vraag is dus: wat is erop tegen om die gevallen gewoon in de wet op te nemen? Is dat vanuit het oogpunt van rechtszekerheid voor de mensen die ermee te maken hebben zelfs niet iets wat eigenlijk een plicht zou moeten zijn?

Minister Faber:

Volgens mij wordt echt niet al het beleid in wetten opgenomen. Daar staan kaders in; wetten geven kaders. Daarin wordt het beleid gewoon gevormd. Die worden gewoon gepubliceerd; beleid wordt gepubliceerd. Daar kan men rechten aan ontlenen.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Ik vond het juist heel fijn dat de minister een aantal voorbeelden aanhaalde. De vraag is of dit een limitatieve opsomming is. Of kan er straks, wanneer de uiteindelijke wet in moet gaan — althans, dan bedoel ik 12 juni volgend jaar, wanneer die Asielprocedureverordening ingaat — een wat uitgebreidere lijst naar de Kamer komen met alle uitzonderingen waaraan wordt gedacht?

Minister Faber:

Ik denk dat hier twee zaken door elkaar lopen. Er wordt gevraagd welke uitzonderingen er zijn voor het verlengen van die termijnen. Wij hebben nu voorbeelden genoemd die de Europese Commissie geeft. Dat is dus het beleid dat wordt ingevuld voor deze wetgeving. U heeft het volgens mij over het pact; dat is iets anders.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Ik vind het heel erg belangrijk dat we goed zicht krijgen op die uitzonderingen, want dat dient het hele wetgevingsproces. Daarom vraag ik: wanneer kunnen we zien of het een limitatief lijstje is? Want het is ook weer een beetje verschillend of het een uitzondering is waardoor een asielzoeker iets langer moet wachten op zijn beslissing, of dat het om een nareis gaat. Ik denk dus dat het heel belangrijk is, voor de uitvoering en voor de mensen die daar een beroep op doen, om helder te krijgen: wanneer kan ik wel of niet rekenen op een verlenging?

Minister Faber:

Ik kom daar even op terug in tweede termijn, want dan weet ik zeker dat wat ik zeg klopt. Akkoord?

Mevrouw Van Toorenburg vroeg het volgende. Een verlenging in nareiszaken geldt door een amendement voor drie jaar. U vraag was: kunt u een evaluatie toezeggen? Daar sta ik niet onwelwillend tegenover. Na drie jaar zal moeten worden bezien of de verlengingsmogelijkheid dan nog steeds nodig is. Dan ligt het ook in de rede om een evaluatie te doen.

Mevrouw Nanninga had het over een verschoonbare termijnoverschrijding. Erkent de minister dat dit een slecht moment is om dat te versoepelen? Het opnemen van een grond voor een verschoonbare termijnoverschrijding voor te late nareisaanvragen is geen versoepeling. Dit volgt uit een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie. De IND voert dit arrest al uit. Dat moet om aan Europees recht te voldoen. Het wetsvoorstel formaliseert dus de praktijk, zoals men nu al handelt.

Mevrouw Perin-Gopie had een vraag over de Kinderombudsman en het VN-Kinderrechtencomité. Ze vroeg om een kinderrechtentoets te verrichten bij wetgeving: bent u bereid om dit te doen bij toekomstige wetsvoorstellen? Dat hangt er helemaal van af of daar concreet aanleiding voor is. Het gaat hier om de implementatie van Europese richtlijnen. Een lidstaat moet er dan ook van uitgaan dat een richtlijn voldoet aan het EU-recht en internationale mensenrechtenverdragen, zoals het Kinderrechtenverdrag. De IND houdt in de praktijk ook rekening met het belang van kinderen.

Ik ga deze van meneer Janssen toch nog maar eventjes noemen, zodat ik zeker weet dat ik niks vergeet. De vraag was: wanneer gaat u deze wet weer wijzigen ten behoeve van de uitvoering van het Asiel- en Migratiepact? We hebben het er net wel even over gehad, maar toch nog even voor alle duidelijkheid: de verlenging van de beslistermijnen in de nareiszaken blijft bestaan nadat het pact van toepassing wordt. De verlenging van de beslistermijn in asielzaken wordt wel vervangen door de regels van het Asiel- en Migratiepact. Het streven is om het wetsvoorstel ter uitvoering en implementatie van het pact in het tweede kwartaal van 2025 in te dienen bij de Tweede Kamer.

Dan kom ik bij het mapje overig. Verschillende Kamerleden — mevrouw Karimi, mevrouw Kaljouw en meneer Griffioen — hadden het volgende gevraagd. Het wetsvoorstel moet in samenhang met de asielnoodmaatregelenwet worden bezien, zoals de twee statussen. Er lopen inderdaad verschillende wetstrajecten parallel aan dit wetsvoorstel. Deze wetsvoorstellen zien op andere onderdelen van het beleidsterrein Asiel en Migratie en beogen de instroom te beperken en ruimte te creëren binnen de opvang van het COA. Via deze wet wordt getracht meer grip te krijgen op migratie. Het onderhavige wetsvoorstel heeft tot doel om door middel van het verlengen van de beslistermijn de druk op de IND te verlichten. Daarmee richt het zich op een ander deel van het asiel- en migratieveld en raakt het niet aan onderdelen van andere wetstrajecten. De verschillende wetten verhouden zich daarom prima tot elkaar.

Mevrouw Kaljouw had een vraag. Zij zei: u heeft het voornemen om de geldingsduur van de asielvergunning te verkorten naar drie jaar en om de permanente asielvergunning af te schaffen. In welke situatie overweegt u wel een permanente vergunning te verlenen? Die voornemens zitten niet in het onderhavige wetsvoorstel dat vandaag wordt behandeld. Die voorstellen zit in het wetsvoorstel voor de Asielnoodmaatregelenwet. Dat wetsvoorstel zal eerst besproken gaan worden in de Tweede Kamer. Daar kan ik nu niet verder op ingaan.

Meneer Dittrich had het over schriftelijk horen in kansrijke zaken en over de motie-Brekelmans/Van den Brink over het afschaffen van schriftelijk horen. Meneer Dittrich had het erover om deze motie opnieuw in stemming te brengen. Dat is natuurlijk aan u. Ik kan natuurlijk niet tegen u zeggen dat u dat niet mag doen. Dat is natuurlijk helemaal uw recht als senator. Mijn reactie hierop is als volgt. Zorgvuldige besluitvorming is van belang bij zowel kansarme als kansrijke zaken. Het dient voorkomen te worden dat men ten onrechte geen bescherming verkrijgt. Daarom is het ook van belang dat enkel personen die daadwerkelijk bescherming nodig hebben deze bescherming krijgen. Om deze zorgvuldigheid te kunnen betrachten acht ik het van belang dat er zo volledig mogelijk en in persoon wordt gehoord. Wij hebben dus een voorkeur voor het horen in persoon.

Meneer Schalk vroeg: als de ouders van een asielzoeker uit elkaar zijn, mag er dan een aanvraag worden ingediend voor beide ouders, en wat betekent dat voor de woonruimte? Ik heb daar zelf nog nooit over nagedacht, dus ik vond dat wel een interessante. Ik dacht: hé, dat is een mooie vraag. Ik snap uw vraag. Echter, zolang een minderjarige vreemdeling alleenstaand is, kan hij een nareisaanvraag indienen voor beide ouders, ook als de ouders gescheiden zijn. Statushouders worden gekoppeld op basis van taakstellingen. Het is aan de gemeente om passende huisvesting te vinden.

Meneer Schalk zei ook dat er op enig moment, zo spoedig mogelijk, beslist moet worden. Maar dat roept de vraag op hoe objectief gemeten kan worden wat "zo spoedig mogelijk" betekent. "Zo spoedig mogelijk" is niet objectief te meten in de zin dat dit in elke zaak anders kan zijn en zal afhangen van de omstandigheden van de zaak. Dat betekent wel dat er zonder verdere onnodige vertragingen beslist moet worden. Omdat iedere aanvraag op nareis een individuele beoordeling vergt, kan "zo spoedig mogelijk" echter niet in zijn algemeenheid worden uitgedrukt in een x-aantal weken of maanden.

Mevrouw Nanninga vroeg waar het intrekken van de Spreidingswet blijft. Er is al eerder gewisseld dat het streven is om dit voorstel dit kwartaal voor advies en uitvoeringstoetsen voor te leggen.

Mevrouw Nanninga had nog een vraag. De Belgen hebben folders verspreid waarin zij Nederland schetsen als the place to be. Hoe kan het dat Nederland geen folders verspreidt waarin het zichzelf als zeer streng presenteert? Ik herken niet dat de Belgische autoriteiten dergelijke folders verspreid zouden hebben. Ik ben er voorts ook niet van overtuigd dat het de oplossing is om enkel door middel van beeldvorming asielzoekers in de richting van onze buurlanden te wijzen. Ik zou mij veel liever willen focussen op concrete maatregelen om de instroom te beperken en grip te krijgen op migratie. Daar zet ik mij onder andere via de band van deze wet ook voor in.

Mevrouw Nanninga i (JA21):

Awel, awel, hier gaat iets mis. Excuses aan de zuiderburen. Ik heb niet beweerd — of misschien heb ik dat niet duidelijk gezegd — dat zij dat doen; dat doen mensensmokkelaars. Die maken mooie foldertjes van onze voorzieningen. Dat zal de minister ook wel bekend zijn, denk ik. Laat me dat misverstand dus uit de weg helpen. Beeldvorming gaat het probleem natuurlijk niet oplossen. Maar als we het er dan toch over hebben dat alle beetjes helpen, dan zou het naar het idee van JA21 wel leuk zijn als wij niet meer zo te boek staan als een heel gastvrij walhalla. Is de minister dat met mij eens? Kan daar misschien toch niet wat aan gebeuren? Nogmaals, excuses aan de zuiderburen.

Minister Faber:

Excuses aanvaard. Dat hebben wij misschien ook niet goed opgepikt. Dat kan ook aan ons liggen. In januari had ik een ambassadeursconferentie over asiel. Daarbij hadden we vooral ambassadeurs uitgenodigd van landen waar veel migranten vandaan komen die eigenlijk geen recht hebben op rechtmatig verblijf in Nederland. Ik heb die ambassadeurs de boodschap meegegeven om in die landen vooral te ventileren: kom hier niet naartoe; je krijgt geen legaal verblijf als je een B-status hebt. Het is natuurlijk iets anders als mensen vluchten op basis van seksuele geaardheid of politieke keuzes. Dan is het een heel ander verhaal. Maar voor het reguliere proces ben je eigenlijk kansarm. Dat wordt wel geventileerd. Die boodschap heb ik wel meegegeven aan onze ambassadeurs. We werken ook aan brede partnerschappen om de ongewenste stroom van migranten die geen recht hebben op verblijf hier zo veel mogelijk tegen te houden. Samen met onder anderen de minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking ben ik bezig om dat in betere banen te leiden. Nee, ik herkende de Belgen hier ook al helemaal niet in. Dat zijn altijd hele aardige mensen, dus ik vond het al een beetje vreemd. Maar goed, het is nu duidelijk. Dat is opgehelderd.

De voorzitter:

Gaat u door.

Minister Faber:

Ja. Mevrouw Nanninga vroeg ook: kan de minister voor het meireces komen met instroombeperkende maatregelen met haalbare stappen? Het draagvlak is er nu; daar ben ik me ook van bewust. Ik kan mevrouw Nanninga in reactie op haar verzoek om instroombeperkende maatregelen voor het meireces melden dat ik verwacht om eind deze week twee wetsvoorstellen daartoe te bespreken in de ministerraad en om die zo snel mogelijk aan te kunnen bieden in de Tweede Kamer. Ik kijk ernaar uit om deze voorstellen op een later moment ook in uw Kamer te bespreken.

Meneer Janssen vroeg: wat vindt de minister zelf van dit wetsvoorstel; past het in het strengste asielbeleid ooit of is het slappe hap van de vorige bewindspersoon? Weet u, ik vind iets al gauw slappe hap. Zo kent men mij ook in deze Kamer. Maar dit wetsvoorstel ziet erop toe, samen met andere wetsvoorstellen die het kabinet reeds heeft ingediend, dat we meer grip krijgen op migratie. De verschillende wetsvoorstellen bij elkaar vormen natuurlijk de inzet voor het strengste asielbeleid ooit. Deze wet past daar gewoon in. Ja, ik heb ook liever wat extra meters, maar dit is in ieder geval wel een eerste steen die ik kan gebruiken voor het bouwen van mijn kasteel — ons kasteel eigenlijk, want het is voor heel Nederland.

Even kijken. Deze vraag heb ik al beantwoord.

Mevrouw Kaljouw had nog de vraag hoe we ervoor zorgen dat statushouders in de opvang aan het werk gaan, gaan bijdragen en belasting gaan betalen. Ze vroeg: wanneer kunnen we het samenhangend beleid verwachten? Dat heeft natuurlijk zeker mijn aandacht. Statushouders krijgen rechten, maar hebben natuurlijk ook plichten. Ze moeten gaan participeren. Ze moeten gaan deelnemen aan de maatschappij. Ik vind zelf werken altijd de beste integratie. Er worden gesprekken over gevoerd. Het heeft ook de aandacht van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid — het ligt natuurlijk bij Sociale Zaken — en van de staatssecretaris van Sociale Zaken. Die gaat over de participatie. Daarnaast hebben we natuurlijk nog de staatssecretaris van Justitie. Die gaat over de inburgering. Maar ik ben het helemaal met u eens, zeg ik via de voorzitter, dat deze mensen zo snel mogelijk aan de slag moeten en moeten integreren.

Voorzitter. Dat was mijn laatste antwoord ...

De voorzitter:

Voor nu dan.

Minister Faber:

... voor de eerste termijn. Ja, voor nu dan.

De voorzitter:

Dank u wel, minister. Thans komen we bij de tweede termijn van de kant van de Kamer. Ik geef het woord aan mevrouw Karimi namens GroenLinks-Partij van de Arbeid.

Mevrouw Karimi i (GroenLinks-PvdA):

In de eerste termijn heb ik de bezwaren van de fractie-GroenLinks-PvdA tegen dit wetsvoorstel al uitgebreid toegelicht. Ik heb aangegeven dat we niet voor deze wet zullen stemmen. De antwoorden van de minister hebben ons oordeel daarin alleen maar bevestigd.

Wat betreft de effectiviteit van de wet herhaalde de minister slechts aannames, zonder deze met concrete onderbouwing te staven. In de praktijk zou dit voorstel misschien — misschien! — 20 fte's vrijmaken in relatie met de behandeling van beroepszaken, terwijl het risico op beroepszaken onverminderd hoog blijft. De afweging die hier wordt gemaakt, het aantasten van de rechtszekerheid van vluchtelingen en langere wachttijden voor gezinshereniging tegenover het mogelijk vrijmaken van 20 fte's, is niet alleen onwenselijk, maar ook bestuurlijk hardvochtig.

Bovendien gaat de minister vrij laconiek om met de benodigde uitvoeringstoets en weigert ze dit wetsvoorstel in samenhang te bekijken met aankomende voorstellen en het Asiel- en Migratiepact, terwijl de IND als uitvoeringsorganisatie met al deze wetsvoorstellen te maken krijgt. Dit gebrek aan een samenhangende aanpak is onbegrijpelijk en onverantwoord.

Voorzitter. Tot slot een persoonlijke noot. Vanmiddag, terwijl collega Griffioen sprak, bereikte mij het bijzonder mooie nieuws van de geboorte van mijn derde kleinkind. Een nieuw begin, vol hoop op een mooi leven. Mijn wens is dat niet alleen onze Lily mag opgroeien in een liefdevol thuis bij haar ouders en broers, maar elk kind die warmte en geborgenheid mag ervaren, ook de kinderen die op de vlucht zijn, die van hun familie zijn gescheiden of die in onzekerheid zijn achtergelaten.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Karimi. Ik weet zeker dat ik namens alle collega's en de minister spreek als ik zeg dat we u van harte feliciteren met uw nieuwe kleinkind, Lily. We wensen u, en natuurlijk ook de ouders, daar zeer veel geluk mee. Als we een geboortekaartje tegemoet mogen zien, zal het klassieke geschenk van de Kamer zeker volgen.

Dan geef ik graag het woord aan mevrouw Huizinga-Heringa namens de ChristenUnie.

Mevrouw Huizinga-Heringa i (ChristenUnie):

Voorzitter, dank u wel. Natuurlijk bedank ik de minister voor haar antwoorden. Maar ik moet ook zeggen dat wij teleurgesteld zijn. We hadden meer vuur van de minister verwacht om de situatie op te lossen. De wet die voorligt, zou met een gelijktijdige aanpak van de IND veel kunnen opleveren. Maar dat doet deze minister niet. Daarzonder levert deze wet buitengewoon weinig op.

De minister geeft toe dat de IND versterkt moet worden, maar ze onderneemt geen stappen om daaraan te beginnen. Met het argument dat er vast geen mensen zijn en dat het wel een jaar duurt, laat ze dit gewoon liggen. Voor nu legt de minister zich neer bij de situatie en legaliseert zij de huidige overschrijding van de termijnen zonder daar verder iets aan te doen. Voor mijn fractie weegt de minimale winst van deze wet niet op tegen de rechtsonzekerheid die deze betekent voor de asielzoekers en die weegt al helemaal niet op tegen de lange tijd die gezinsherenigers nu zullen moeten wachten op hereniging; kinderen met hun ouders bijvoorbeeld.

Voorzitter. Ik zal mijn fractie adviseren, en ik neem ook aan dat zij dit advies ter harte zal nemen, om tegen deze wet te stemmen. Op de uitvoeringstoets komt de heer Dittrich ook namens mijn fractie terug.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Huizinga. Dan de heer Dittrich namens D66.

De heer Dittrich i (D66):

Dank, voorzitter. In mijn bijdrage heb ik heel veel tijd aan de uitvoeringstoets besteed, omdat we dat als Kamer echt als een prioriteit beschouwen, als we wetgeving bekijken en beoordelen. En ja, de uitvoeringstoets is er niet. Er was een oude, van iets van acht jaar geleden, over een ander wetsvoorstel, dat is ingetrokken. Door de beantwoording van de minister heb ik niet de overtuiging gekregen dat de IND, in samenhang met alles wat er op de IND af komt, het werk aankan. Ik ben ervan overtuigd dat er nog steeds achterstanden zullen blijven en dat er ook termijnoverschrijdingen zullen zijn.

Voor ons als Kamer is het heel ingewikkeld als de minister per wetsvoorstel zegt dat dit wel kan; dat dit bij dat wetsvoorstel kan en dan kan dat wel. In zijn totaliteit hebben wij geen overzicht, want het wordt als het ware per partje opgediend. Het was dus veel beter geweest als de minister, want daar had zij ook tijd voor, voor al die wetsvoorstellen die in de pijplijn zitten, een grote, alles overkoepelende uitvoeringstoets had laten maken en met beide Kamers had gedeeld. Dat is niet gebeurd.

Daarom wil ik de volgende motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat onderzoeken naar de asielketen hebben uitgewezen dat gebrekkige toetsing naar de uitvoering van wet- en regelgeving leidt tot opstoppingen in de keten;

constaterende dat onderzoekers en de Nationale Ombudsman aanbevelen uitvoeringstoetsen uit te voeren voor nieuwe wetgeving en dit leidend te laten zijn in wetsvoorstellen;

constaterende dat in het verleden is gebleken dat gebrekkige toetsing van wetgeving leidt tot het onnodig meer druk leggen op de uitvoeringsorganisaties in het asielsysteem, zoals de IND en het COA;

verzoekt de regering het wetsvoorstel Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met verlenging van de beslistermijnen in asiel- en nareiszaken alsnog te onderwerpen aan een uitvoeringstoets door de relevante uitvoeringsorganisaties te consulteren en hun advies aan de Eerste Kamer te verstrekken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dittrich, Nicolaï, Perin-Gopie, Karimi, Van Meenen, Janssen en Huizinga-Heringa.

Zij krijgt letter F (36349).

De heer Van Hattem namens de PVV heeft een interruptie.

De heer Van Hattem i (PVV):

Op zich kan een uitvoeringstoets heel nuttig zijn, maar dan moet het wel bij ingrijpende zaken zijn. Dan vraag ik toch aan de heer Dittrich van D66 of hij nu bij ieder wetsvoorstel, hoe klein van aard ook, een uitvoeringstoets wil laten uitvoeren. Dat kost op zichzelf ook weer heel veel ambtelijke capaciteit, geld en tijd.

De heer Dittrich (D66):

Wij komen binnenkort als werkgroep uitvoeringstoetsen met een voorstel naar de Kamer, allereerst de commissie Binnenlandse Zaken. Daarin zeggen we dat het bij relevante wetgeving zo zou moeten zijn dat er automatisch een uitvoeringstoets bij zit. Ik kan verklappen dat we, als die er niet bij zit, naar bevind van zaken kunnen handelen. Maar het uitgangspunt is dat met uitvoeringsorganisaties besproken moet zijn wat een wetgevingsvoorstel betekent voor de uitvoering. Dat zal voor een heel klein wetsvoorstelletje natuurlijk niet gelden, maar voor dingen waar een uitvoeringsorganisatie echt bij betrokken is, zoals de IND bij het asielbeleid, geldt het wel, ja.

De heer Van Hattem (PVV):

"Als het relevant is" is natuurlijk al een heel erg subjectief oordeel. Dan heb je het risico dat je het instrument van een uitvoeringstoets, dat zoals ik net zei op zichzelf nuttig kan zijn, tot een soort politiek instrument gaat maken. Ik ben bang dat met zulk soort moties het hele idee van uitvoeringstoetsen ondergeschikt wordt aan het politieke uitspelen hiervan. Ik heb de minister horen zeggen dat er is gesproken met de dg van de IND. Die stond positief tegenover in ieder geval de noodzaak van dit wetsvoorstel. Is dat dan niet voldoende bij zo'n kleinschalig wetsvoorstel? Waarom moet er coûte que coûte zoiets uitgebreids als een uitvoeringstoets op tafel worden gelegd?

De heer Dittrich (D66):

Het lijkt wel of de heer Van Hattem niet aanwezig was bij allerlei deskundigenbijeenkomsten hier in de Eerste Kamer, onder andere met mensen van de staat van de uitvoering. Er zijn allerlei rapporten over verschenen, die aan ons als Kamer zijn uitgebracht. U hebt er zelf mee ingestemd dat een groepje uit de Eerste Kamer zich ging buigen over hoe de uitvoeringstoetsen zouden moeten worden verwerkt in wetgeving, in de memories van toelichting, in een aparte paragraaf erbij en dergelijke. Dat is de opdracht die aan ons gegeven is. Nu krijgen we een belangrijk wetsvoorstel, waarvan deskundigen zeggen dat de IND dat helemaal niet kan uitvoeren, met alles wat op hen afkomt. Dat is als het ware de allereerste keer dat we dat gaan bekijken en dan begint u al tegendruk te geven. Dan denk ik: we moeten onszelf en de uitvoeringsorganisaties ook serieus nemen. We hebben er niks aan om hier wetsvoorstellen te aanvaarden die in de praktijk in een soort drijfzand terechtkomen.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Van Hattem.

De heer Van Hattem (PVV):

De heer Dittrich zegt: we hebben ermee ingestemd dat we eens gaan kijken naar de uitvoeringstoets. Een comité is ermee aan de gang om ernaar te kijken. Waar ik moeite mee heb, is dat nu al, daarop vooruitlopend en met een motie in de hand, wordt geroepen: we moeten bij dit wetsvoorstel een uitvoeringstoets hebben. Mijns inziens worden het instrument van zo'n comité voor uitvoeringstoetsen en het instrument van een uitvoeringstoets dan eigenlijk politiek gebruikt, terwijl het iets moet zijn dat als algemene informatie beschikbaar is bij grotere wetsvoorstellen. Nu wordt dit bij een relatief klein wetsvoorstel op tafel gegooid. Dan vraag ik me wel af: waar is de heer Dittrich mee bezig? Waarom wacht hij niet eerst af totdat het comité klaar is met het eindproduct over de uitvoeringstoets en de staat van de uitvoering? Waarom komt hij hier nu al mee?

De heer Dittrich (D66):

Het antwoord daarop is heel duidelijk. Ik kijk naar de realiteit en ik kijk naar de IND. Ik kijk naar de werkdruk bij de IND en de enorme achterstanden en wachtlijsten die er zijn. U had het zelf over dwangsommen. Mensen moeten ontzettend lang wachten en zijn in onzekerheid. Er zijn talloze factoren. Het is niet een klein onderdeeltje. Nee, het is heel erg relevant, dus daarom deze motie.

De heer Schalk i (SGP):

Misschien even voor mijn begrip. Ik heb de motie van tevoren niet gezien, dus ik moet het even doen met wat ik net hoorde. Begrijp ik het goed dat de heer Dittrich de minister met deze motie verzoekt om het wetsvoorstel niet in stemming te brengen, als de motie aanvaard wordt?

De heer Dittrich (D66):

Nee, anders had ik dat zeker gezegd. Nee, dat is niet zo. Als het wetsvoorstel wordt aangenomen, is het nog steeds van belang om een uitvoeringstoets te doen. Het materiaal dat we daarvan krijgen, dus hoe de IND vindt dat ze met het wetsvoorstel, of de wet, om moeten gaan, kunnen we op korte termijn gebruiken. We kunnen er ook lering uit trekken.

De heer Schalk (SGP):

Met andere woorden: volgens de heer Dittrich doet deze motie op dit moment dus niets aan het wetsvoorstel en aan het traject. Volgens mij heeft iemand gevraagd om een hoofdelijke stemming volgende week. Hij zegt dus gewoon: hoofdelijke stemming over dit wetsvoorstel en daarna wordt ook mijn motie nog in stemming gebracht. Begrijp ik het zo goed?

De heer Dittrich (D66):

Ik zal vragen om de motie eerst in stemming te brengen. Vervolgens gaan we over het wetsvoorstel stemmen. De IND kan op vrij korte termijn, zeker omdat de minister zelf zegt dat ze al een paar keer met de dg heeft gesproken, met een rapport komen over de vraag hoe zij de uitvoering van dit wetsvoorstel zien in het kader van alles wat er op hen afkomt.

De heer Schalk (SGP):

Akkoord. Begrijp ik dan goed dat de heer Dittrich, als zijn motie wordt aangenomen, vervolgens voor het wetsvoorstel gaat stemmen?

De heer Dittrich (D66):

Dat zal ik in de fractie bespreken. Daar kan ik nu nog geen antwoord op geven.

De voorzitter:

Begrijp ik goed, meneer Dittrich, dat u verzoekt om het wetsvoorstel in stemming te brengen nadat er over de motie is gestemd?

De heer Dittrich (D66):

Ja. Ik zou eerst over de moties willen stemmen. Er zullen nog meer moties ingediend worden.

De voorzitter:

Ik kijk meteen even of de Kamer daarmee akkoord kan gaan. Dat is het geval. Dan is dat bij dezen reeds afgesproken. Vervolgt u uw betoog.

De heer Dittrich (D66):

Dat is mooi. Dan ga ik toch een heleboel dingen overslaan, omdat we daar in de interrupties over gesproken hebben. Ik moet zeggen dat ik door de beantwoording van de minister niet overtuigd was. De minister sprak heel kort over het schriftelijk horen van kansrijke zaken. Daar hebben we in de schriftelijke voorbereiding nog met de staatssecretaris nog over gesproken. Die heeft in de Tweede Kamer overigens gezegd dat het twee jaar geleden een wens van de Tweede Kamer was om dat schriftelijk horen af te schaffen. Het gaat om 3.500 zaken. Dat is enorm veel. Alle kleine beetjes helpen. Dat heeft de minister zelf gezegd. We hebben nu een andere situatie. We moeten de IND helpen. Daarom ben ik teleurgesteld in het antwoord van de minister. Ze zegt: nee, ik wil toch niet aan het schriftelijk horen tegemoetkomen. Dat betekent dus dat elke zaak individueel, apart, met een fysiek gehoor besproken zal moeten worden, terwijl de IND zelf heeft gevraagd om het schriftelijk horen, dat de minister in een ander verband belangrijk vond. Daarom wil ik de motie met letter H (36333), die ik heb ingediend op 16 januari 2024, in dit debat laten herleven. Ik kijk even naar de voorzitter en de griffier om te horen of ik die motie dan opnieuw moet voordragen. Hij is door allerlei collega's ondertekend en was dus al onderdeel van beraad in een ander debat. De motie gaat dus over het schriftelijk horen van kansrijke asielzoekers.

De voorzitter:

Uw verzoek is duidelijk. U hoeft de motie niet opnieuw in te dienen. We voegen haar toe aan de stemmingslijst voor volgende week.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter. Dan tot slot.

De voorzitter:

Wilt u die ook in stemming brengen voorafgaand aan het wetsvoorstel? U geeft aan dat dat het geval is. Ik kijk even rond of de Kamer zich daarin kan vinden. Dat is het geval. Dan is dat ook afgesproken voor die motie.

De heer Schalk (SGP):

Even voor de procedure. Wordt de motie wel nu al even rondgedeeld? Ze wordt dus onderdeel van het debat, maar eerlijk gezegd weet ik echt niet meer wat erin stond en wie haar allemaal ondertekend heeft.

De voorzitter:

We verspreiden de motie nog even, maar ze is al eerder ingediend, dus dat hoeft niet opnieuw te gebeuren.

De heer Dittrich (D66):

De motie is hier herhaaldelijk aan de orde geweest. Ze moest steeds verlengd hebben tot we dit debat hadden. Ik snap dat u haar misschien niet meer heeft, dus ze wordt nog een keer rondgedeeld.

Voorzitter. Mijn conclusie. We hebben het hier de hele tijd over getallen en over uitstel en aanhoudingen, maar het gaat natuurlijk gewoon om mensen, om Lily, het kleinkind van collega Karimi, en al die anderen die in Nederland wonen. Die moeten kunnen vertrouwen op een overheid die goed functioneert. Dat geldt voor allen die zich in Nederland bevinden. Dat geldt dus ook voor al die asielzoekers die naar Nederland komen. Die vallen onder de Grondwet, artikel 1 bijvoorbeeld, en onder goede regelgeving en rechtspraak. Daarom hoop ik dat dit bij de volgende wetsvoorstellen die we, ook met deze minister, gaan bespreken altijd in het achterhoofd blijft. Het gaat over mensen.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Dittrich. Dan is het woord aan de heer Van Hattem namens de PVV.

De heer Van Hattem i (PVV):

Dank, voorzitter. Dank aan de minister voor de beantwoording in de eerste termijn. Zoals ik in de eerste termijn al zei, is het omlaaggaan van de asielinstroom het belangrijkste. Als de asielinstroom omlaaggaat, neemt ook de druk op de IND af. Ik heb de cijfers van de IND-website van de afgelopen maand er nog even bij gepakt. Daar staat alleen een Engelstalig rapport op, Asylum Trends. De grootste groep — bij dit wetsvoorstel gaat het met name om gezinshereniging — is toch de Syriërs. 74% van de instroom voor gezinshereniging is Syriër en 45% van de eerste instroom is Syriër. Als we kijken naar de alleenstaande minderjarige asielzoekers gaat het om 50%. Aangezien Syrië nu grotendeels veilig is geworden, toch nog de vraag aan de minister om er echt werk van te maken om daar iets aan te doen en op die manier de druk op de IND weg te halen. Als we kijken naar de herhaalasielaanvragen staat Algerije bovenaan, als veilig land. Daar kan dus ook nog het nodige werk worden verricht. Ik hoor graag van de minister wat daaraan gedaan wordt.

De heer Janssen had een terechte vraag over de asielinstroom per week. Ik zat zelf ook even te kijken wat ik kon vinden. Inderdaad staat er bij "overzichten" eerste asielaanvragen, herhaalde asielaanvragen, hervestiging, herplaatsing, en nareizigers. Vervolgens staan daar alleen de totaalcijfers onder. Het is terecht dat de minister heeft aangegeven dat daar het linkje moet worden aangepast. Ik kon ze ook niet vinden. We willen niet alleen de totaalcijfers hebben, ook de uitsplitsing is heel nuttig.

Voorzitter. Dan over de uitvoeringstoetsen waar onder anderen de heer Dittrich het over had. De heer Dittrich vraagt de IND nog met een rapport te laten komen. De al overbelaste IND-medewerkers moeten dan ook nog een rapport gaan maken over in welke mate ze door dit wetsvoorstel al dan niet belast worden en geholpen zouden moeten worden. Laat de ambtenaren met rust. Laat ze gewoon hun werk doen in plaats van ze nog een uitvoeringstoets te laten doen die helemaal niet nodig is. Ik vertrouw erop dat de minister een goed gesprek heeft gehad met de dg van de IND. Dat lijkt me voldoende duidelijk. Over de dg van de IND gesproken, mevrouw Rhodia Maas heeft in een interview op 5 december 2024 aangegeven dat de IND AI inzet. De heer Van Rooijen had het daar ook over, maar hij is al weg zie ik. "De IND zet al robots in om repeterende handelingen over te nemen. Daardoor hebben medewerkers meer tijd voor andere dingen." Mijn vraag aan de minister: kan die robotisering misschien iets verder worden uitgebreid? Het woord "AI" zit er niet letterlijk in, maar het kan wel extra werk uit handen nemen.

Tot slot. In mijn eerste termijn had ik gevraagd naar het risico van misbruik van het verschoonbaarheidscriterium. De minister gaf aan dat hierbij nu niet heel veel problemen spelen. Kan de minister aangeven of dit risico groter kan gaan worden onder de nieuwe wetgeving? Kan dit in ieder geval goed in de gaten worden gehouden? Dat lijkt me het belangrijkste.

Zoals ik al heb aangegeven, zal de PVV-fractie van harte instemmen met voorliggend wetsvoorstel en wenst zij de minister veel succes.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Hattem. Dan is het woord aan de heer Griffioen namens de BBB-fractie.

De heer Griffioen i (BBB):

Voorzitter. Het wetsvoorstel geeft volgens de minister de IND "wat lucht" in de behandeltijd van nareisaanvragen ten tijde van grote capaciteitsproblemen bij de IND. Het wetsvoorstel codificeert de verlengingsmogelijkheden voor beslistermijnen die voor nareizigers zijn opgenomen in de EU-Gezinsherenigingsrichtlijn, maar die nog niet zijn opgenomen in de Vreemdelingenwet 2000. Dat gebeurt met dit wetsvoorstel. Het wetsvoorstel bevat ook een bepaling op grond waarvan het overschrijden van de aanvraagtermijn in nareiszaken niet wordt tegengeworpen indien die overschrijding op grond van bijzondere omstandigheden objectief verschoonbaar is. Ook dat wordt met dit wetsvoorstel hierin opgenomen.

Voorzitter. In dit debat is heel duidelijk naar voren gekomen dat de werkvoorraad van de IND zeer fors is opgelopen in 2024. We zijn het er allemaal over eens dat die werkvoorraad zal moeten afnemen. Dat is in het belang van ons allemaal, ook van de asielaanvragers en de nareizigers. Het is dus van groot belang om hier iets aan te doen. Deze wet biedt daar enigszins soelaas voor. Daarom zal ik onze fractie adviseren om voor deze wetsvoorstellen te stemmen. Het is goed dat we in dit debat uitgebreid hebben stilgestaan bij het belang van minderjarige kinderen. In dat opzicht wil ik de heer Nicolaï bedanken. Even dacht ik dat hij een woordvoerder van mij was, maar hij heeft dit belang in de tweede termijn nog eens goed benadrukt.

Ik wil afsluiten met een uitspraak van een bekende Europese financiële man: whatever it takes. Ik hoop dat de minister ook financieel in staat wordt gesteld om de IND de financiële middelen te geven om de werkvoorraad echt te kunnen verminderen.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Griffioen. Ik geef het woord aan de heer Nicolaï namens de Partij voor de Dieren.

De heer Nicolaï i (PvdD):

Ik hoorde de heer Griffioen zeggen dat de BBB voor wil stemmen, omdat deze wet een beetje soelaas biedt. Maar als dat zo is, dan baseren we dat op de redenering van de minister dat er minder werk zal zijn aan beroepen wegens niet tijdig beslissen. Tegelijkertijd ligt er een stapel van 20.000 aanvragen, waarvoor, tenzij de minister gelijk heeft, individuele verleningsbeslissingen gemotiveerd moeten worden. Dat levert juist extra werk op. Dat aspect hoor ik niet terug in het verhaal van de heer Griffioen. Als die extra werklast groter is dan de besparing die elders wordt gerealiseerd, dan nemen we een wet aan die de IND helemaal niet ontlast.

De heer Griffioen (BBB):

Ja, meneer Nicolaï, daar kan ik geen duidelijk antwoord op geven, omdat er geen invoeringstoets is geweest. We kunnen dat dus niet achterhalen. Wel is het zo dat die 20.000 overschrijdingen er nu al zijn, ongeacht of de wettelijke termijnen worden verruimd.

De heer Nicolaï (PvdD):

Dit wetsvoorstel implementeert de gezinsherenigingsrichtlijn. Als die Gezinsherenigingsrichtlijn wordt geïmplementeerd, dan heb je die dus ook uit te voeren in je nationale wetgeving. Volgens artikel 5, lid 1, moet een herenigingsverzoek binnen negen maanden worden behandeld. In lid 2 staat dat deze termijn kan worden verlengd, mits dat per individueel geval wordt gemotiveerd. Dit is een verplichting die bij de implementatie op de Nederlandse overheid rust en waaraan de IND gevolg moet geven. De minister heeft dit ook niet weersproken; zij heeft bevestigd dat deze individuele motiveringen inderdaad noodzakelijk zijn.

De voorzitter:

Dus uw vraag is, meneer Nicolaï?

De heer Nicolaï (PvdD):

De minister heeft niet aangegeven hoeveel fte hiermee wordt bespaard of hoeveel extra fte nodig is, maar als ik de heer Griffioen goed begrijp, is juist die balans bepalend voor de BBB. Mijn vraag aan de minister is daarom opnieuw: hoe kijkt zij hiertegen aan?

De voorzitter:

Ik denk dat uw vraag wel duidelijk is, dank u wel. Het woord is aan de heer Griffioen.

De heer Griffioen (BBB):

Het is een heel groot probleem. De IND kan het niet aan en kampt met grote capaciteitsproblemen. Als een wetswijziging op deze drie punten enige ruimte creëert, dan kan dat goed uitpakken. Wanneer een termijn wordt overschreden, moet dat heel goed schriftelijk worden gemotiveerd. In mijn eerste termijn heb ik al aangegeven dat de IND vorig jaar gemiddeld in 90% van de gevallen niet tijdig kon behandelen. We hebben er dus alle belang bij dat het percentage van 90% gaat teruglopen. Daar moeten we alles voor doen wat daarvoor nodig is. Natuurlijk zullen in dit wetsvoorstel ook tegenvallers zitten. Het zijn niet alleen maar voordelen, natuurlijk.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Nicolaï.

De heer Nicolaï (PvdD):

Is het zo dat de BBB ziet dat er extra werk voor de IND komt, omdat men voor die 20.000 zaken die uit termijn lopen individuele motiveringen moet geven?

De heer Griffioen (BBB):

Je kunt daarover niet goed de balans opmaken. Aan de ene kant zal het best leiden tot meer inzet van mensen. Aan de andere kant krijg je wat lucht om wat meer tijd te besparen op andere dingen. Dat is niet helder op dit moment, zodat ik er geen helder antwoord op kan geven. De minister zei dat de IND een plan van aanpak heeft gemaakt, waarin staat hoe ze dit willen gaan doen. Daar komt nog een uitwerking van. Die uitwerking is naar de Tweede Kamer gestuurd. Misschien gaat de minister die uitwerking ook aan ons sturen, zodat we daar wat meer zicht op hebben.

De voorzitter:

Vervolgt u uw betoog, meneer Griffioen.

De heer Griffioen (BBB):

Ik was klaar, voorzitter.

De voorzitter:

U bent klaar. En voor de goede orde: u sprak, zoals altijd, namens uw fractie. Er was even twijfel of de heer Nicolaï misschien ook namens de BBB sprak, vandaar. Dan geef ik nu het woord aan de heer Schalk namens de SGP.

De heer Schalk i (SGP):

Ik spreek namens de SGP, inderdaad. Ik dank de minister voor de beantwoording van de vragen in de eerste termijn. Er is veel gesproken over wat dit wetsvoorstel zou opleveren. Er zijn een aantal negatieve en een aantal positieve zaken te noemen. Dat is gewoon heel nuchter, denk ik.

Eerst de verlenging van de beslistermijnen. Dat kan alleen over de aanvragen die nu nog niet over de termijn heen zijn. Zo begreep ik het van de minister, maar ik vraag het nog even expliciet naar aanleiding van het debatje dat zojuist gevoerd werd. Er zijn 20.000 zaken over de termijn heen geschoten. Daar verandert niets meer aan, heb ik begrepen. Daar wordt ook geen individuele motivering meer bij gezocht, want die zaken vallen niet onder dit wetsvoorstel. Zo had ik het begrepen en ik ben heel benieuwd of de minister dat kan bevestigen.

De heer Nicolaï i (PvdD):

De minister had mij beloofd om daarop terug te komen. Ze zou uitzoeken of dat juist is. Die duidelijkheid is er dus nog niet. Ik zal straks in mijn tweede termijn duidelijkheid geven, want het is niet zoals de minister het zegt.

De heer Schalk (SGP):

Ik heb dat anders uit het debat begrepen, zeg ik tegen de heer Nicolaï. Voor mij is er wel een bepaalde duidelijkheid gekomen, maar misschien heb ik het verkeerd gehoord. Volgens mij is het zo dat we met die 20.000 zaken die over de termijn heen geschoten zijn, helemaal niets meer kunnen. Ook met dit wetsvoorstel worden er geen individuele motiveringen toegepast enzovoort.

Als deze wet niet wordt aanvaard, gaat dat aantal van 20.000 hard stijgen. Als de wet wel wordt aangenomen, dan gaat dit in ieder geval minder snel stijgen, doordat er meer ruimte komt om drie maanden langer beslissingen te kunnen nemen. Negatief in dat gebeuren is natuurlijk de verlenging van de beslistermijnen. Daar heb ik het met mevrouw Karimi over gehad. Daardoor duurt het gewoon langer en dat is moeilijk te verteren voor alle betrokkenen, zeker voor de gezinnen. Positief is de verlenging van de beslistermijnen, waardoor de IND weer meer kans heeft om beslissingen te nemen binnen de totale tijd. Positief is dat er daardoor minder juridische procedures zullen worden gevoerd. Positief is dat de termijn nu wordt gelijkgetrokken met de EU-Gezinsherenigingsrichtlijn, waardoor er geen ongelijkheid meer bestaat voor asielzoekers bij de keuze voor het land in Europa waar ze naartoe vluchten. Daarmee is het in ieder geval een maatregel, hoe je het ook wendt of keert, die helpend kan zijn bij de inperking van de asielinstroom. Mijn fractie ziet dit wetsvoorstel dan ook als een onderdeel van een breder pakket. Deze wet zorgt in feite niet voor een langer traject, want op het moment dat termijnen niet gehaald worden loopt het gewoon door met allerlei procedures, maar voor ruimte om juridische procedures te voorkomen.

Er is ook gesproken over het belang voor kinderen. Dat is natuurlijk heel erg belangrijk. Als ik deze redenering volg, heeft het uiteindelijk geen consequenties voor gezinnen of kinderen. Het voorkomt alleen juridische problemen.

Voorzitter. Alles afwegend zal ik mijn fractie adviseren om dit wetsvoorstel te steunen. Ik zeg daarbij: bij de begrotingsbehandeling kom ik nog terug op de positie van de IND in de toekomst.

Ik dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Schalk. Dan is het woord aan mevrouw Van Toorenburg namens het CDA.

Mevrouw Van Toorenburg i (CDA):

Dank, voorzitter. Dank aan de minister voor de beantwoording. De minister heeft aangegeven dat de uitvoering echt om deze wet vraagt. Omdat de termijnen nu niet worden gehaald is een oplossing natuurlijk om de termijnen dan te verlengen, want dan haal je ze misschien wel. Dat is een redenering. Tegelijkertijd snappen we dat je er dan in een latere fase misschien minder aandacht aan hoeft te besteden, waardoor je meer energie in het begin kan steken.

We constateren wel dat de wet heel erg ingewikkeld wordt. Het is een soort kerstboom, of misschien moet ik zeggen paastak. Zoals ik het begrijp, krijgen we straks eigenlijk met drie termijnen te maken. Ik hoor dan de directeur-generaal van de IND bij haar aantreden nog zeggen: we moeten opletten dat we het niet nodeloos ingewikkeld maken. Dat vind ik nog wel ingewikkeld, ook ten aanzien van de uitzonderingen. De minister heeft aangegeven dat ze nog zal ingaan op de uitzonderingen en op hoe ze die kenbaar zal maken. In haar tweede termijn horen we graag hoe dat werkt. Het blijft een beetje in het midden hoe het nu is geregeld ten aanzien van de 20.000 aanvragen. Misschien kan ze in haar tweede termijn ook nog even goed duidelijk maken wat dit betekent voor de 20.000 zaken die nu al uit de termijn zijn gelopen.

Voorzitter. Ik ben vanmorgen niet voor niets uit mijn pronkjuweel, waar men allemaal aan het feestvieren is, hiernaartoe gekomen. We hebben in ieder geval een toezegging gekregen over een evaluatie. Deze wet kan niet zomaar door. Omdat er een horizonbepaling aan vastzit, zullen we straks zien, als het nodig is, dat we echt een evaluatie van deze wet krijgen om te zien hoe hij heeft uitgepakt. Voor de rest heeft de minister alvast een voorproefje gekregen van hoe wij voor het overige in het debat staan. Voor ons zit er toch — en dan spreek ik weer in carnavalstermen — hier en daar een beetje gekkigheid in.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Van Toorenburg. De heer Janssen namens de SP.

De heer Janssen i (SP):

Ik voel me niet aangesproken. Toch even een vraag over de evaluatie. Als met het amendement-Van Nispen c.s. in de wet staat dat de verlenging van de termijn na drie jaar vervalt, op welke termijn had mevrouw Van Toorenburg dan die evaluatie gedacht? Anders valt er gewoon een gat. Dan vervalt dit over drie jaar en moeten we opnieuw beginnen. Dan komt er een heel nieuw voorstel. Is het de bedoeling van mevrouw Van Toorenburg om na een jaar of twee te gaan evalueren, zodat we geen gat laten vallen na die drie jaar en we tijdig kunnen verlengen? Of zegt mevrouw Van Toorenburg: als we het na drie jaar weten, kijken we daarna wel hoe we ermee verder gaan?

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Soms is het leuker om volksvertegenwoordiger te zijn dan bewindspersoon. Het maakt mij niet uit hoe de minister dit doet. Waar het mij om gaat: kom niet naar de Kamer met een vraag om te verlengen zonder dat daar een pakkende evaluatie bij zit op basis waarvan we die keus zouden kunnen maken. Ik laat me dus verrassen. Ik snap ook wel dat het soms beter kan zijn om het even wat tijd te geven. Dan kun je ook echt evalueren. Gelukkig heeft deze wet dankzij de heer Van Nispen en de PVV een horizonbepaling gekregen. Ik wil gewoon niet hebben dat we straks kunnen zeggen: "We willen er toch mee verder. Er komt een nieuwe wet, we zijn dit al een beetje gewend en ga er maar mee door." Nee, dan moet er een echte, serieuze evaluatie liggen.

De heer Janssen (SP):

Ik hoor dit dan maar als een opdracht aan de bewindspersoon: als u hiermee door wilt, zult u tijdig moeten evalueren.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Zeker. En die evaluatie moeten we ook krijgen.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Nicolaï namens de Partij voor de Dieren.

De heer Nicolaï i (PvdD):

Voorzitter. Dank u wel. Dank ook aan de minister. Mijn vragen zijn niet beantwoord. Maar ik had ook nauwelijks vragen gesteld, behalve de vraag of de minister aan de mensen die het kabinet goed gezind zijn kan vertellen dat als de leden van de Eerste Kamer van oordeel zijn dat er een ondeugdelijke feitelijke grondslag onder deze wet ligt, zij dan gewoon kunnen tegenstemmen. Dat neem ik dan maar aan.

Dan heb ik het meteen over die deugdelijkheid. Ik heb de motie van de heer Dittrich, die betrekking heeft op de uitvoeringstoets, ondertekend. Als ik de heer Griffioen en anderen hoor, zeg ik: we weten het niet. De minister zegt dat de wet soelaas gaat bieden. Maar hoeveel? Een klein beetje? We weten het niet. Waarom is er niet een stuk waaruit blijkt dat de IND heeft afgewogen wat voor winst dit wetsvoorstel voor ons oplevert in fte’s en ook wat voor extra werk we erbij krijgen? Uit die afweging kan voor ons dan duidelijk worden waar wij staan. Het argument van de minister is: dit gaat de goede kant op, omdat we meer tijd voor de IND krijgen. Als dit argument klopt, is er een argument. Maar als het niet zou kloppen, dan ontbeert deze hele wet het hoofdargument om deze verlenging in te voeren.

De heer Van Hattem i (PVV):

Ik spreek de heer Nicolaï ook een beetje aan als mede-indiener van de desbetreffende motie. Zoals ik juist al zei, vind ik het vreemd dat je nu alsnog naar de IND stapt met het verzoek: ga nog eens een uitvoeringstoets doen, ga nog eens een analyse maken, ga je toch al schaarse personele capaciteit vrijmaken om dat nog een keer te gaan doen. Is het echt de bedoeling van de heer Nicolaï van de Partij voor de Dieren en de andere indieners van de motie om daar de IND-medewerkers mee lastig te vallen, terwijl die het al zo druk hebben?

De heer Nicolaï (PvdD):

Ik heb de minister de vraag gesteld: er moeten toch stukken zijn waar we iets mee kunnen? De minister zegt eigenlijk dat ze die stukken niet heeft, of dat er duizenden stukken voorbij zijn gekomen, enzovoorts. Wij kunnen als Kamer zeggen: laat de minister volgende week voor de stemming komen met een stuk waaruit blijkt hoe de afweging waarover ik net sprak door de IND voltrokken is en wat daar de resultaten van zijn. Dan zal iedereen heel blij zijn. Als de minister dat wil toezeggen, dan graag. Dan denk ik dat ik die invoeringstoets of uitvoeringstoets helemaal niet meer nodig heb. Bij dezen vraag ik de minister of zij daarop wil reageren. Wij moeten iets doen om iets op tafel te krijgen, zodat wij een gedegen afweging kunnen maken, wat ook onze taak is als Eerste Kamer.

De heer Van Hattem (PVV):

Dan ben ik ook wel heel benieuwd of de heer Nicolaï bijvoorbeeld bij alle voorstellen over het klimaat zulk soort uitvoeringstoetsen wil zien, met resultaten tot achter de komma die bereikt moeten worden. Dat zien we bij zulke voorstellen namelijk ook niet; dan wordt er maar een beetje in het ijle gepraat over wat we moeten bereiken op het gebied van klimaat, zonder dat we weten of dat ook behaald gaat worden. Dus dat soort zaken gebeuren ook evengoed. Nu hebben we de situatie waarbij de nood hoog is bij de IND. Dit wetsvoorstel kan een stukje verlichting brengen. Wat heeft het dan voor meerwaarde om nu met een rapport te komen waarin alles uiteen moet worden gezet? Daar moeten ook ambtenaren voor aan de slag gaan; dat rapport moet opgesteld worden. Wat voegt dat nu nog toe aan het wetsvoorstel? We kunnen toch gewoon kijken of het glas nu eens halfvol is in plaats van halfleeg? We kunnen toch gewoon kijken of dit een klein stukje helpt om de zaken bij de IND te verlichten? Is de heer Nicolaï het met mij eens dat we het ook op die manier kunnen doen, in plaats van nu te gaan vragen om rapporten, cijfertjes, et cetera, waar we uiteindelijk helemaal niets mee doen?

De heer Nicolaï (PvdD):

De suggestie van de heer Van Hattem van de PVV is dat het wetsvoorstel verlichting gaat brengen, maar iedereen tast daarover in het duister. Kom dan eens met gegevens, zou ik zeggen. Als blijkt dat het helemaal geen verlichting geeft, maar leidt tot een verzwaring, dan zal de heer Van Hattem het toch met mij eens zijn dat wij als Eerste Kamer dat wetsontwerp niet kunnen aanvaarden? Anders gaat het immers de verkeerde kant op. De mensen die nu voor dat wetsontwerp stemmen, hebben het idee dat dit verlichting gaat brengen. Maar meer dan een idee is het niet. Ik heb aan de minister gevraagd om met gegevens te komen. Moet u eens even kijken bij de schriftelijke beantwoording. Ik vraag het keer op keer. Ook vandaag zegt de minister weer: ik weet eigenlijk niet of het echt verlichting geeft.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Van Hattem.

De heer Van Hattem (PVV):

Je moet natuurlijk altijd eerst kijken hoe het in de praktijk uitwerkt, maar het is natuurlijk wel de bedoeling dat het verlichting gaat brengen. Een langere beslistermijn geeft in ieder geval meer tijd aan de medewerkers. Die kun je maar voor een beperkt aantal uren inzetten. Dat is al logica op zich: je hebt maar een bepaald aantal uren dat iemand het werk kan doen. Als die meer tijd krijgt om dat werk te doen, om die stapel met zaken af te handelen, dan is die slag in ieder geval al gemaakt. Die kans moeten we ze toch gunnen, in plaats van nu zeggen: we willen het alleen maar somber bekijken, want het kan niet en het gaat toch niet werken. Waarom het niet gewoon proberen? Mocht het niet gaan, dan kan er altijd nog een signaal komen vanuit de ambtelijke organisatie, vanuit de IND, van "mensen, het werkt niet, dus we moeten het op een andere manier doen". Maar vooralsnog hebben zij zelf aangegeven er vertrouwen in te hebben. Waarom zou je dat vertrouwen dan niet gewoon gunnen aan die organisatie?

De voorzitter:

De heer Nicolaï. En vervolgt u dan ook uw betoog.

De heer Nicolaï (PvdD):

Ja. Ze hebben het zelf aangegeven? Waar staat dat? Dat hebben wij gevraagd. Het zou aangegeven zijn als er een uitvoeringstoets was. Dan kun je het lezen. We lezen niks. Het argument is ook helemaal niet dat de mensen meer tijd krijgen. Het argument is dat er minder beroepen tegen niet tijdig beslissen komen. Nou, dat zou zo kunnen zijn. Maar dan zeg ik vervolgens: wat levert dat dan op? Dat levert nul op. 99,3% van de beroepen komt helemaal niet eens in zitting. Het levert niets op. We hebben het erover gehad dat er een team van twintig man is. Als die twintig man nog maar voor de helft belast zijn, dan komt er 10 fte vrij. Vervolgens hebben we gezegd: "Maar u heeft 20.000 aanvragen liggen. Dat zijn er 20.000. Die moet u individueel gaan motiveren." Wat kost dat voor tijd? Dan zegt de minister: nee, dat hoeft helemaal niet, want dat zijn oude aanvragen.

Als u het goedvindt, mag u nu de tijd weer aanzetten, voorzitter.

De voorzitter:

Ik vind het uitstekend. Ik zet hem nu aan.

De heer Nicolaï (PvdD):

Het is raar dat ik dit heb gevraagd, maar het is zo. In de bepaling van het vierde lid staat: zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk negen maanden na datum van indiening, moet er beslist worden. Dat staat in de Gezinsherenigingsrichtlijn. In de tweede alinea staat: in bijzondere omstandigheden die verband houden met het complexe karakter van de behandeling van het verzoek kan de in de eerste alinea genoemde termijn verlengd worden. Er staat niet dat dat op verzoek van de asielzoeker is. Er staat ook helemaal niet wanneer die beslissing zou kunnen worden genomen. Misschien kun je die wel helemaal aan het begin nemen. Je kunt die aan het eind nemen, maar je kan die ook nemen — dat wordt niet verboden; dat moet in feite ook — als dit wordt ingevoerd en geïmplementeerd voor de bestaande aanvragen. We implementeren dit nu in deze wet. Dan liggen er dus in één keer 20.000 aanvragen die niet voldoen aan het eerste lid. Dan staat er in het tweede lid dat je een individuele verlenging moet verrichten.

Het verhaal dat dat niet hoeft, is mij dus onduidelijk. Uit niets blijkt dat dat niet van toepassing is. Sterker nog, we zijn zelfs verplicht om dat te doen. Dat is wat VluchtelingenWerk Nederland ook onder onze aandacht brengt. Dat is geen actiegroepje, zoals de heer Van Hattem van de PVV zei. Dat is een grote organisatie die precies weet hoe het in dit land draait met betrekking tot asielzaken. Nogmaals, we krijgen dus extra werk. Dat betekent dat je uiteindelijk de balans moet opmaken: hebben we iets aan dit ontwerp of hebben we er niks aan?

Als ik toch naar die richtlijn kijk, kom ik nog even bij de laatste zin. "Gevolgen van het uitblijven van de beslissing bij het verstrijken van de in de eerste alinea genoemde termijn moeten bij de nationale wetgeving van de betrokken lidstaat worden geregeld." Als we dit gaat implementeren, wat de minister met deze wet doet, welke gevolgen worden er dan geregeld? Of hebben we dat in deze wet niet opgenomen? Dit is een hele strenge richtlijn. In die richtlijn staat: negen maanden. Eigenlijk is het daarmee klaar. Er staat: buitengewone bijzondere omstandigheden. Als je niet binnen die negen maanden hebt beslist, dan moet de nationale wetgever ... Wat zijn dan de gevolgen? Waar staan die gevolgen in dit wetsontwerp? Ik heb ze niet gelezen. Ik heb ook niets gelezen over bijzondere omstandigheden die verband houden met het complexe karakter. Daar is een vraag over gesteld. De minister heeft gezegd: dat ga ik in beleidscriteria neerleggen. Dit gaat over hele essentiële vragen. Dit gaat over vragen waarbij artikel 8 van het EVRM, gezinshereniging en grondrechten van groot belang zijn. Dat is ook de reden waarom de Raad van State heeft gezegd: je moet dat in de wet regelen. De minister zegt: "Ik hoef helemaal niks te regelen. Het is beleid. Ze zijn aan beleid gebonden." Maar beleid kun je van de ene dag op de andere veranderen, zonder formele medewerking van het parlement. Daar ben ik tegen. Dat zal ook een van de redenen zijn waarom onze fractie tegen dit ontwerp zal stemmen.

Ik had om een hoofdelijke stemming gevraagd. Dat wil ik herhalen. Ik had het in mijn eerste termijn gedaan, maar ik weet niet of dat formeel nogmaals moet, op deze plek.

De voorzitter:

Dat verzoek ga ik straks aan de Kamer voorleggen, maar dat zal zeker ingewilligd worden. Dan is het woord aan mevrouw Perin-Gopie namens Volt.

Mevrouw Perin-Gopie i (Volt):

Dank u wel, voorzitter. Ook dank aan de minister voor haar beantwoording, al was mijn fractie niet heel erg tevreden met die beantwoording. Mijn fractie maakt zich grote zorgen over kinderen, over de rechten van kinderen en over of die rechten wel geborgd worden, zeker met het wetsvoorstel dat nu voorligt. Daarmee zullen kinderen nog langer gescheiden gehouden worden van hun ouders.

Ik had de minister vragen gesteld over de bescherming van kinderen en hun rechten, en hoe dat zich verhoudt tot andere, internationale verdragen. De minister maakte zich daar heel gemakkelijk van af door te zeggen dat in Europese regelgeving bescherming van kinderrechten al geregeld is. Als het zo makkelijk zou zijn, had ik natuurlijk al die vragen niet gesteld en had ook de Raad van State daar geen opmerkingen over gemaakt en zorgen over geuit. Denk ook aan de Kinderombudsvrouw, die geregeld haar zorgen uitspreekt over de rechten van kinderen, zeker van kinderen in de asielprocedure. Daarom had ik de minister ook gevraagd of zij een kinderrechtentoets wil uitvoeren bij komende wetgeving. Het antwoord daarop was niet heel bevredigend. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de rechten en het welzijn van kinderen een centrale plaats moeten innemen in wet- en regelgeving, conform het Kinderrechtenverdrag en andere internationale verplichtingen waaraan de Nederlandse regering zich verbonden heeft;

overwegende dat in artikel 3 van het Kinderrechtenverdrag staat dat bij alle maatregelen van de wetgever die kinderen betreffen de belangen van het kind de eerste overweging moeten vormen;

overwegende dat het Kinderrechtencomité van de Verenigde Naties er in zijn periodieke rapportering over de naleving van het Kinderrechtenverdrag door Nederland in 2022 op heeft aangedrongen dat de regering een kinderrechtentoets ontwikkelt voor wetgeving en beleid die kinderen betreffen;

overwegende dat ook de Kinderombudsman van oordeel is dat kinderen veel te vaak de dupe worden van wetten en beleid en aandringt op een kinderrechtentoets;

overwegende dat de huidige wetgeving en beleidsvorming onvoldoende structurele waarborgen bevatten om systematisch te toetsen of de belangen van een kind worden gerespecteerd;

constaterende dat de Nederlandse Kinderombudsman inmiddels een kinderrechtentoets zoals bedoeld door het Kinderrechtencomité heeft ontwikkeld en gelanceerd;

verzoekt de regering bij alle toekomstige wetsvoorstellen over asiel en migratie die direct of indirect betrekking hebben op kinderen, standaard de Kinderrechtentoets toe te passen, zoals gemaakt door de Kinderombudsman;

verzoekt de regering de resultaten van deze toets onderdeel te maken van het wetgevingstraject, zodat bij elk relevant wetsvoorstel expliciet wordt onderbouwd hoe de belangen van het kind zijn geborgd;

verzoekt de regering de Kamer voor het meireces te informeren over de wijze waarop deze toets structureel wordt geïmplementeerd en toegepast,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Perin-Gopie, Karimi, Van der Goot, Janssen, Dittrich en Nicolaï.

Zij krijgt letter G (36349).

De heer Van Hattem i (PVV):

Ik vraag mij eigenlijk een beetje af hoeveel extra torens met ambtenaren of ministeries we er straks bij moeten bouwen als we overal een uitvoeringstoets, een kinderrechtentoets, misschien nog wel een klimaattoets en weet ik allemaal wat moeten gaan uitvoeren bij ieder wetsvoorstel dat hier komt te liggen. Zijn we hier niet onze eigen ambtenarij gillend gek aan het maken met zo veel onnodige bureaucratie? Heel veel zaken zijn namelijk al gewoon in wetgeving geregeld en worden al standaard in de toetsing meegenomen. Wat voegt het toe om nog allerlei extra toetsing toe te gaan voegen aan het wetgevingstraject?

Mevrouw Perin-Gopie (Volt):

Ik maak mij grote zorgen als ik hoor dat een instantie als het Comité voor de Rechten van het Kind van de Verenigde Naties, of de Kinderombudsman hier in Nederland, zegt dat de kinderrechten onvoldoende worden geborgd in wet- en regelgeving. Dan maak ik mij grote zorgen over de vraag of wij ons werk hier wel goed doen. Dan word ik graag geïnformeerd over hoe wij dat beter kunnen doen. Wat betreft uitvoeringstoetsen: het is niet meer dan logisch dat die toetsen plaatsvinden. Hoe moeten wij als senaat wetgeving toetsen op de uitvoering, wat een van onze kerntaken is, als wij daar geen informatie over krijgen? Als wij nu een uitvoeringstoets hadden gehad bij dit wetsvoorstel die was gemaakt door de IND, dan was er volgens mij ook veel minder discussie geweest over de vraag of deze wet nou wel of niet iets oplevert. Ik denk dus dat dat een enorme winst zou zijn en dat dat ons werk een stuk makkelijker zou maken.

De heer Van Hattem (PVV):

Wij hebben hier allerlei nieuwe modewoordjes. "Uitvoeringstoets" is er daar een van. We hebben hier decennialang zonder het woord "uitvoeringstoets" ons werk kunnen doen als senaat. Het is natuurlijk ook de eigen taak van parlementariërs om te kijken of iets voldoet aan wet- en regelgeving en of iets eventueel aan het Kinderrechtenverdrag voldoet. Dat is ook uw eigen taak als parlementariër. Waarom moet daar speciaal een externe toets voor worden uitgevoerd, terwijl wij zelf ook geacht worden om goed en scherp naar wet- en regelgeving te kijken? We kunnen toch wel zelf ons werk doen?

Mevrouw Perin-Gopie (Volt):

Ik kan alleen voor mezelf spreken, maar ik denk dat ik mijn werk zo goed mogelijk probeer te doen. Maar als ik kijk naar de recente parlementaire geschiedenis, zie ik toch echt dat dingen vaak fout gaan in de uitvoering. Ik hoef meneer Van Hattem vast niet te wijzen op het grote toeslagenschandaal, waarbij er toch echt in de uitvoering grote fouten zijn gemaakt. Het is dus heel belangrijk — volgens mij zijn wij het daar als Kamer ook heel erg mee eens — dat we wetgeving goed toetsen op de uitvoerbaarheid en dat mensen niet de dupe worden van systemen.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Van Hattem.

De heer Van Hattem (PVV):

Dan ga je er wel heel erg van uit dat je met zo'n toets ook meteen een glazen bol hebt, waardoor het niet meer fout gaat. Natuurlijk moet je altijd goed bekijken wat er uiteindelijk in het veld gebeurt, maar dat kan pas achteraf. Dan weet je pas echt of het werkt. Vooraf al die toetsen verzinnen, voegt heel weinig toe en kost alleen maar onnodige capaciteit. Ik heb er weinig vertrouwen in. Ik zou dus toch willen vragen: wat voegt dit dan toe? Want u zegt: De Kinderombudsman geeft signalen af, net als het Kinderrechtencomité. Maar dan kunt u als parlementariër toch zelf ook iets doen met die signalen? Dan kunt u zelf toch ook kritisch naar wetgeving gaan kijken? Waarom zouden we extra ambtenaren aan het werk zetten voor zulk soort zaken als u er zelf ook naar zou kunnen kijken?

Mevrouw Perin-Gopie (Volt):

Ik weet dat er inmiddels echt heel veel ambtenaren heel hard hun best aan het doen zijn op het ministerie van Financiën om alle schade te herstellen die is toebedeeld aan de mensen die slachtoffer zijn geworden van het toeslagenschandaal omdat het in die uitvoering niet goed is gegaan. Dat leidt tot heel veel meer kosten dan er überhaupt nodig waren geweest als we aan de voorkant beter naar die uitvoering hadden gekeken. Er liggen genoeg rapporten die ook zeggen: kijk naar die uitvoering. Ik vind het heel vervelend dat de heer Van Hattem doet alsof wij als Eerste Kamer zelf wel vanuit deze groene bankjes kunnen verzinnen hoe de uitvoering zijn werk doet; daarvoor zijn er uitvoeringstoetsen nodig. Daar hebben verschillende instanties ons op gewezen, zeker naar aanleiding van het toeslagenschandaal.

Mevrouw Van Toorenburg i (CDA):

We hebben ook nog een administratievedruktoets. Die hebben we ook nog! Ik maak me wel een beetje zorgen over de motie van mevrouw Perin-Gopie. De Kinderombudsman heeft inderdaad aangegeven dat het belangrijk is om een kinderrechtentoets te doen. Maar we maken die toets nu wel heel erg politiek in dit debat. Dat baart me een beetje zorgen. Mevrouw Perin-Gopie geeft natuurlijk aan dat ze een aantal zorgen heeft ten aanzien van de rechten van kinderen; dat snap ik. Maar ineens wordt in deze motie die hele kinderrechtentoets opgehangen aan de weerzin van Volt bij deze wet. Maar dat is volgens mij niet de bedoeling; dat is niet wat de Kinderombudsman wil. Ik zou dus eigenlijk het volgende willen vragen: bouw deze motie om; maak 'm algemener. Laat die niet een wapen zijn in dit debat, want volgens mij doen we dan ook de Kinderombudsman tekort.

Mevrouw Perin-Gopie (Volt):

De motie verzoekt dus ook om die toets vooral bij toekomstige wetgeving te betrekken. Het VN-Kinderrechtencomité heeft er in 2022 bij de Nederlandse regering op aangedrongen om zo'n toets te ontwikkelen. De Nederlandse regering heeft dat niet gedaan. Het VN-Kinderrechtencomité heeft juist verzocht om zo'n toets te gebruiken bij wetgeving en beleid. Maar omdat de Nederlandse regering dat niet heeft gedaan, heeft de Kinderombudsman zelf het initiatief genomen om zo'n toets te ontwikkelen. In het gesprek dat wij met de Kinderombudsman hadden, gaf zij heel duidelijk aan: gebruik zo'n toets nou ook bij wetgeving die langskomt. Zij maakt zich namelijk grote zorgen over de rechten van kinderen, onder andere bij asiel- en migratiewetgeving. Maar ik herinner mij dat dat ook breder was dan alleen asielmigratie. Ik zou het fantastisch vinden als die kinderrechtentoets wordt toegepast op alle wetgeving.

Mevrouw Van Toorenburg (CDA):

Als ik de motie goed begrijp — dat heeft ook in de overwegingen gestaan; zo heb ik ze in ieder geval gehoord — is het gekoppeld aan dit debat. Er is expliciet gezegd dat het hier een probleem is, dat dat onrecht doet aan wat de Kinderombudsman doet, en dat dat een wapen wordt om tegen deze wet te zijn. Dan schiet het z'n doel voorbij. Dus nogmaals de vraag: kan de motie veranderd zijn als de motie in stemming komt, zodat die veel neutraler is ten aanzien van dit wetsvoorstel en gewoon gaat over algemene wetten?

De voorzitter:

Dezelfde vraag nogmaals. Mevrouw Perin-Gopie, ander antwoord?

Mevrouw Perin-Gopie (Volt):

Ik stel voor om dit na afloop nog even met mevrouw Van Toorenburg te bespreken. Misschien kom ik dan nog met een gewijzigde motie, maar nu niet.

De voorzitter:

Na afloop dus. Oké. De heer Nicolaï.

De heer Nicolaï i (PvdD):

Ik heb de motie mede ondertekend, omdat ik juist van oordeel was dat het bij uitstek bij deze wet hoort. Want in de Gezinsherenigingsrichtlijn, in de bepaling die ik net voorlas, staat in het vijfde lid: "Bij de behandeling van het verzoek zorgen de lidstaten ervoor dat terdege rekening wordt gehouden met de belangen van minderjarige kinderen." Dat staat in de richtlijn die met deze wet geïmplementeerd wordt. Dat is waarom deze motie bij deze wet hoort.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Perin-Gopie. U bent klaar met uw inbreng. Dan dank ik u hartelijk en geef ik het woord ten slotte aan de heer Janssen van de SP.

De heer Janssen i (SP):

Voorzitter, dank u wel. Dank aan de minister voor de beantwoording. Ik moet zeggen: ik heb zelden iemand van de PVV zo enthousiast horen spreken over Europese wetgeving.

De voorzitter:

Daarmee doelt u op meneer Van Hattem, niet de minister?

De heer Janssen (SP):

Nee, ik vond het buitengewoon lovend hoe de minister steeds maar weer teruggreep op de Europese wetgeving en hoe we alles in Nederland daaraan gaan aanpassen.

Voorzitter. Een aantal vaststellingen. Het is volgens mij helder dat die 20.000, als daar niks meer aan gaat gebeuren, niet gevrijwaard worden van de dwangsommen. Daar doet deze wet niks aan. De 20.000 zaken die er liggen die uit de termijn zijn gelopen, kunnen gewoon onderhevig zijn aan dwangsommen. Dat is ook het recht van de mensen. Daar doet het niks aan. Het heeft alleen werking op eventuele nieuwe zaken, waarmee we het gaan helpen voorkomen.

Het ging over de kleinheid van deze wet. De minister zei: ja, maar elke helpende hand is meegenomen. Dat klinkt een beetje als een NLdoet-dag, maar dat is volgens mij niet wat wij hier doen. Het blijft toch wel heel erg klein. Kleine stapjes kun je vooral maken in de uitvoering zelf. Moeten we voor kleine stapjes dan wetgeving gaan maken? Ik vind het toch wel erg bezwaarlijk als ik kijk naar dit wetsvoorstel.

De minister zei: wie zou de IND niet willen versterken? Ze wilde het liefst zeggen: hier heb je er 1.000 mensen bij. Als ik naar de meerjarenbegroting kijk, wordt dat: hier lever je 1.000 mensen in. Daar komen we nog op terug. Daar gaan we volgende week ook nog over spreken. De minister heeft nu weer gezegd dat het een generaal dossier is. Maar dat wil niet zeggen dat een begroting, en zeker een meerjarenbegroting, geen realistisch beeld zou moeten geven. Ook daar gaan we volgende week op verder. De minister zei: de IND heeft er zelf om gevraagd, dus u moet mij maar geloven. Nou, de laatste keer dat ik in een zaal zat in het parlement en iemand deze tekst uit hoorde spreken — dat was in de Tweede Kamer — was met minister Opstelten over het bonnetje van de heer Teeven en dat is niet heel goed afgelopen. Maar dat is ook de laatste keer dat ik een bewindspersoon hoorde zeggen: u moet mij maar geloven. Ik geef de minister natuurlijk het voordeel van de twijfel, maar het zou wel heel fijn zijn als wij zo'n signaal op de een of andere manier toch nog te horen zouden krijgen vanuit de IND.

Voorzitter. Ik kom toch nog even terug op dat persbericht. De heer Van Hattem kon het ook al niet vinden. Nou, als meneer Van Hattem asielcijfers niet kan vinden, gaat er echt iets mis, want hij kent ze bijna uit zijn hoofd. Ik zou toch het volgende aan de minister willen vragen over die eenregelige zin uit het persbericht: zet bij de vijf categorieën die genoemd worden gewoon tussen haakjes erachter hoeveel het er zijn in die week. Dan is het opgelost en dan staat het in dezelfde zin. Dat is niet ingewikkeld. Er hoeft alleen even één communicatiemedewerker naar dat tabelletje te kijken. Die tikt het in en klaar. Dan blijft het één zin en staan er tussen haakjes gewoon de cijfers bij voor de categorie eerste asielaanvragen, herhaalde aanvragen et cetera. Dat kan niet heel ingewikkeld zijn. Daar krijg ik toch nog graag een reactie op van de minister.

Voorzitter. Mijn vraag over de financiële balans van dit wetsvoorstel, over dwangsommen en de winst aan de ene kant versus het verlies aan de andere kant, is niet helemaal beantwoord, maar daar kunnen we volgende week ook nog over spreken. Ik zou tegen iedereen die overweegt om bij de IND te gaan werken, willen zeggen: ga het vooral doen, want u heeft de komende jaren echt nog werk genoeg. Vergeet even het regeerprogramma, zou ik zeggen, en praat vooral met mensen die bij de IND werken. Dan komt u er snel achter dat er de komende tijd echt nog werk genoeg is voor u.

Ik zou de heer Van Hattem, die heel erg tegen toetsen aan het ageren was, toch even willen wijzen op het Belastingplan 2023 en de motie van de leden Graus en Edgar Mulder op stuk nr. 149 (36202) met de volgende tekst: "De Kamer, gehoord de beraadslaging, verzoekt de regering de mkb-toets toe te passen op alle voorgenomen wijzigingen van fiscale regels, accijnzen en btw".

Voorzitter, dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Janssen. Wenst een van de leden in de tweede termijn nog het woord? Dat is niet het geval. Dan schors ik de vergadering tot 22.30 uur.

De vergadering wordt van 22.20 uur tot 22.30 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik heropen de vergadering en geef het woord aan de minister van Asiel en Migratie.

Minister Faber i:

Dank u wel, voorzitter. Er was nog een vraag van meneer Nicolaï. Hij zei: u moet in nareiszaken de gevolgen van het uitblijven van een beslissing in de wet regelen; waar staat dat? Dat staat in de Algemene wet bestuursrecht. Een vreemdeling kan beroep instellen bij de rechter wegens niet tijdig beslissen. Dat staat in artikel 6.12 van de Algemene wet bestuursrecht.

Mevrouw Van Toorenburg had het over de voorbeelden van bijzondere nareisgevallen waarin de termijn kan worden verlengd. Zij vroeg: is dat een limitatieve lijst en wat is het verband met het pact? Het is geen limitatieve lijst. Het zijn belangrijke indicaties, maar het is juist de bedoeling dat de IND hier flexibel mee om kan gaan. Nareizen zijn naar hun aard onvoorspelbaar, talrijk en complex. De IND moet juist ruimte krijgen om in te spelen op toekomstige ontwikkelingen. Daarom neem ik het op in het beleid en niet in de wet. Dat beleid wordt gepubliceerd in de Staatscourant. Het Asiel- en Migratiepact is niet van toepassing op verlenging in nareiszaken. Daar is dus geen probleem mee.

De heer Janssen i (SP):

Nog even. Een limitatieve lijst is één, maar een minimumlijst is twee. Is het nou wel zo dat deze voorbeelden in ieder geval ertoe behoren, en dat er meer voorbeelden te noemen zijn, maar deze er in ieder geval onder vallen? Of kunnen deze mogelijk ook gewoon wegvallen?

Minister Faber:

Het beleid moet nog worden vastgesteld. Als dat wordt vastgesteld, wordt het gepubliceerd in de Staatscourant. Het kan zijn dat dit erin valt en het kan zijn dat dit er niet in valt, maar we proberen het beleid natuurlijk zorgvuldig vast te stellen en dat zo volledig mogelijk te doen, en dat ook te publiceren in de Staatscourant.

De heer Janssen (SP):

Ja, uiteraard, maar het gaat me even om die voorbeelden. Er werd heel snel gezegd dat het geen limitatieve lijst is. Meestal is het dan een lijst waarvoor geldt: "dit in ieder geval, maar er kunnen omstandigheden zijn waarin er ook nog andere gevallen zijn". Dat is even mijn zoektocht. Ik vind het wel heel laat om dat te horen als het allemaal klaar en gepubliceerd is et cetera. Ik wil graag iets meer richting horen. Wat heeft Europa hier nu mee bedoeld? Heeft Europa nu bedoeld om, zonder limitatief te zijn, hiermee te zeggen: dit in ieder geval, maar er kunnen ook nog andere gevallen zijn? Dat krijg ik niet helemaal scherp.

Minister Faber:

Ik weet natuurlijk ook niet hoe de IND dat beleid exact gaat scherpstellen. Meestal doet de IND dat en komt het ook in overleg bij ons. Maar laten we het zo afspreken: misschien kan ik u daarmee helpen door uw Kamer te informeren op het moment dat het beleid wordt vastgesteld.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Janssen.

De heer Janssen (SP):

Wellicht wijd ik er volgende week nog een vraag aan. Dan is er nog een week om na te denken over hoe we dat op een goeie manier kunnen regelen.

Minister Faber:

Meneer Nicolaï en mevrouw Perin-Gopie hadden de vraag waar staat dat je niet mag verlengen als de beslistermijn van negen maanden al is verstreken. Dat staat niet in de richtlijn, maar volgt uit de aard van de regel. Je kunt alleen iets verlengen wat nog niet is verstreken. Voor dit wetsvoorstel betekent dit dat lopende aanvragen die nog wel binnen de beslistermijn vallen, onder de nieuwe wet vallen. Lopende aanvragen waarop nog niet is beslist en die buiten de termijn vallen, vallen niet onder de nieuwe wet. Meneer Schalk had deze vraag trouwens ook gesteld. Excuus.

De heer Nicolaï i (PvdD):

Er wordt door de minister nu dus weer een andere regel genoemd. Waar staat die regel dan?

Minister Faber:

Nogmaals ...

De heer Nicolaï (PvdD):

Waar staat de regel dat je alleen voor nieuwe gevallen kan verlengen en niet als het al is ingegaan?

Minister Faber:

Zoals ik al zei, volgt het uit de aard van de regel. Je kan alleen iets verlengen wat nog niet is verstreken.

De heer Nicolaï (PvdD):

Je kan ook iets met terugwerkende kracht verlengen.

Minister Faber:

In dit geval kan je het alleen verlengen als het nog niet is verstreken.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Nicolaï.

De heer Nicolaï (PvdD):

Waar staat dat?

Minister Faber:

Dat volgt uit de aard van de regel.

De voorzitter:

U gaat mekaar hier niet helemaal vinden, heb ik het gevoel. Gaat uw gang, minister.

Minister Faber:

Meneer Schalk had het over de 20.000 nareiszaken die over de termijn zijn. Hoeveel kunnen er binnen de beslistermijn worden afgehandeld? De huidige voorraad voor machtigingen tot voorlopig verblijf bij nareiszaken bedraagt thans ruim 42.000 zaken. Het grootste deel daarvan is over de huidige wettelijke beslistermijn van zes maanden heen. De IND hanteert als uitgangspunt dat de oudste zaken het eerst worden behandeld. Dat betekent dat de IND eerst de zaken afhandelt die al over de termijn heen zijn, voordat aan de nieuwere zaken wordt toegekomen. Zolang dit de werkwijze is, moet ervan worden uitgegaan dat alle zaken thans in procedure over de wettelijke beslistermijn heen zullen gaan.

De heer Schalk i (SGP):

Dit zou ik nog iets helderder willen hebben. Zegt de minister nu dat er op dit moment ... 20.000 zaken zijn over de grens, maar er liggen 42.000 zaken. Men begint te werken bij de zaken die het oudste zijn. Dat betekent dus dat je begint te peuteren aan de 20.000 die al over de grens zijn.

Minister Faber:

Ik wil nog een correctie maken over de 20.000. Die 20.000 lijkt uit de informatie van VluchtelingenWerk te komen, maar het gaat zelfs om 34.000 zaken. Bij de zaken die nu over de termijn heen gaan, denken we niet: die zijn toch al over de termijn heen; laten we kijken wat we nog binnen de termijn kunnen houden. Dat doen we niet. We hanteren het fifo-systeem, dus: first in, first out. De zaken die nu al over de termijn heen zijn, gaan we gewoon in die volgorde behandelen. Het is niet zo dat we die terzijde schuiven omdat we denken dat ze toch al over de datum heen zijn, om het zo maar te zeggen.

De heer Schalk (SGP):

Die kans is niet alleen groot. Die kans is mega. Je moet beginnen met de 34.000 die eigenlijk al veel langer bezig zijn, want die zijn op dit moment allemaal al over de achttien maanden. Je gaat daar dus eerst aan beginnen. Als dat nog drie of vier jaar duurt, dan heb je ondertussen een pakket dat alleen maar door aan het groeien is. Moet je niet op de een of andere manier voorkomen — daar is dit wetsvoorstel voor bedoeld — dat er meer zaken over de grens heen schieten?

Minister Faber:

Natuurlijk willen we dat het liefste; natuurlijk. Daarom proberen we wel met die drie maanden enige verlichting te krijgen. Het klopt dat we nu in een situatie zitten die je niet zomaar wegpoetst, maar we hopen dat we er in de toekomst wel profijt van krijgen. Anders gaan we dat natuurlijk ook niet doen.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Schalk.

De heer Schalk (SGP):

Tot slot, voorzitter. Begrijp ik het nu goed dat die 2.000 medewerkers van de IND de komende jaren alleen maar bezig zijn met die 34.000 zaken en dat er niet gewerkt wordt aan alles wat er inmiddels aan het binnenkomen is?

Minister Faber:

Er komen natuurlijk ook nog andere zaken binnen bij de IND. We hebben het niet alleen over de nareiszaken. Er zijn natuurlijk afdelingen. De ene afdeling doet zus en de andere afdeling doet zo. Er zijn natuurlijk parallelle processen. Maar dit is natuurlijk wel een probleem, dat geef ik gelijk toe.

Mevrouw Karimi i (GroenLinks-PvdA):

Maar nu om — hoe laat is het? — 22.40 uur, na zes, zeven uur debatteren komt deze informatie, dat het niet 20.000 is, maar dat het gaat om 34.000 gevallen die nu al over de termijnen zijn. En dan dat de werkwijze is dat vanaf nu alles wat er nog komt, achteraan gezet gaat worden. Dus tegen alle partijen, fracties, die hier voor dit wetsvoorstel willen stemmen, zeg ik: alsjeblieft, denk er nog een keer over na wat de consequentie hiervan is, namelijk dat je wel de rechtszekerheid van de vluchtelingen op het spel gaat zetten en tegelijkertijd eigenlijk nul komma nul impact sorteert.

Minister Faber:

Ik hoor geen vraag.

De heer Dittrich i (D66):

Ik heb wel een vraag aan de minister, namelijk: kan de minister voordat wij over dit wetsvoorstel gaan stemmen, met een brief aan de Kamer komen van de IND over de uitvoering van dit wetsvoorstel in de context van de andere wetsvoorstellen?

Minister Faber:

Ik ga nu niet vooruitlopen op de context van de andere wetsvoorstellen. Die gaan we bespreken op het moment dat die hier op tafel komen. We hebben nu dit wetsvoorstel.

De heer Dittrich (D66):

Tweede vraag: kan de minister toezeggen dat ze voor de stemming over dit wetsvoorstel met een brief komt van de IND over de uitvoering van dit wetsvoorstel?

Minister Faber:

Ik kom zo dadelijk nog terug op de zaken die de IND heeft aangegeven. Als u daar even op wil wachten, dan heb ik volgens mij al een antwoord voor u.

Goed, voorzitter. Dan de vraag van meneer Nicolaï of de minister bereid is om het stuk te laten zien waaruit blijkt dat de IND de voorstander is van dit wetsvoorstel — daar hebben we 'm — en een uitvoeringstoets niet nodig acht, dus met het standpunt van de IND. Ik verwijs uw Kamer naar de tekst die hierover is opgenomen, uiteraard in afstemming met de IND, in de memorie van toelichting op het onderhavige wetsvoorstel. Ik citeer: "De IND heeft geen ex ante toets op de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel verricht. De reden is dat de uitvoerbaarheid evident is voor de IND en de IND zo spoedig mogelijk wenst te starten met de uitvoering van dit wetsvoorstel, indien beide Kamers der Staten-Generaal het wetsvoorstel aanvaarden." Dat is dus in overleg met de IND opgenomen in de memorie van toelichting.

De IND heeft een stuk dat gaat over de stand van de uitvoering. Daarin is te lezen: "Het wetsvoorstel Verlenging van de beslistermijnen in asiel- en nareiszaken is door de Tweede Kamer aangenomen. Hierin worden de beslistermijnen in asiel- en nareiszaken verlengd. Tegen de achtergrond van het grote aantal aanvragen biedt dit enige verlichting voor de druk op de IND." Hier staat het gewoon op schrift.

Goed. Dan kom ik bij mevrouw Huizinga. Mevrouw Huizinga heeft gevraagd naar de stand van zaken bij de motie betreffende een plan van aanpak voor het versterken van de IND. Op 2 december 2024 heb ik de Tweede Kamer per brief geïnformeerd over diverse moties, waaronder een motie van de leden Van Nispen, Piri en Bontenbal met betrekking tot een plan van aanpak van de IND over het verkorten van de beslistermijnen in de asiel- en nareiszaken en het wegwerken van de wachtlijsten. Hierover is onder andere het volgende opgenomen: "Een eenvoudige oplossing om op korte termijn de problemen bij de IND op te lossen is er niet." Om die redenen heeft de IND als meerjarenambitie om de productie vanaf 2025 jaarlijks te verhogen en daarmee in te lopen op de voorraden. Concreet betekent dit dat de IND de komende periode in gaat zetten op slimmer werken door het automatiseren van administratieve handelingen en het vroegtijdig labelen van aanvragen en bijpassende behandelprocessen. Wat dit precies inhoudt staat in de genoemde brief. Ik zeg uw Kamer toe dat u op korte termijn een afschrift van deze brief ontvangt.

Mevrouw Huizinga-Heringa i (ChristenUnie):

Ik dacht dat het ging om een motie van de heer Van Nispen van de SP. Ik hoorde u andere namen zeggen, dus ik moet even zeker weten of het dezelfde motie is.

Minister Faber:

Ik heb het over een motie van de leden Van Nispen, Piri en Bontenbal.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

Dan heb ik de eerste naam gemist.

Minister Faber:

Misschien kwam het door mijn articulatie.

De voorzitter:

Ook weer opgelost. Gaat u door.

Minister Faber:

Meneer Van Hattem zei dat de IND al robots inzet voor repetita… — dat is een moeilijk woord — re… herhaaldelijke handelingen. Ik zeg het maar even in m'n eigen taal.

(Hilariteit)

Minister Faber:

Hij vroeg of de robotisering kan worden uitgebreid. De IND kijkt steeds naar de mogelijkheden om robotisering uit te breiden. Zoals meneer Van Hattem reeds aangaf, lenen herhaaldelijke handelingen zich daar het beste voor. Met name bij de reguliere aanvragen zijn dit soort handelingen aan de orde. De problemen met voorraden en doorlooptijden zitten vooral aan de kant van de asielaanvragen. Beoordelingen van deze aanvragen lenen zich niet voor robotisering, gezien de beoordelingscriteria en de geloofwaardigheidsbeoordeling. Dat neemt, nogmaals, niet weg dat de IND steeds naar de mogelijkheden blijft kijken om robotisering uit te breiden.

Meneer Van Hattem had de vraag of ik kon bevestigen dat er voor deze wet niet vaker sprake zal zijn van verschoonbare termijnoverschrijding in de nareisgevallen. Ja, dat kan ik bevestigen. Deze regel komt uit een Europees arrest uit 2018. De IND past deze regel sindsdien ook toe in de praktijk. Dat de IND een wettelijke grondslag nodig heeft, zorgt er niet voor dat er vaker een verschoonbare termijnoverschrijding zal zijn. De toepassing zal dus gewoon hetzelfde blijven.

Meneer Van Hattem zei: "Syriërs vormen de grootste groep bij gezinshereniging. Kan er nog echt werk van worden gemaakt om de druk op de IND te verlichten nu Syrië een veilig land is? Bij herhaalde aanvragen staat Algerije bovenaan, dus daar kan ook nog het nodige worden gedaan. Ik hoor graag van de minister." Meneer Van Hattem vraagt terecht aandacht voor zowel Syrië als Algerije. Voor Syrië geldt dat ik aan de minister van Buitenlandse Zaken heb gevraagd een ambtsbericht te laten opstellen, zodat we nog voor de zomer een nieuw beleid kunnen vaststellen. Dat moet natuurlijk verwerkt worden in een landenbeleid. Als dat verandert, kunnen we daar verder mee aan de gang. Vooruitlopend daarop stimuleer en ondersteun ik maximaal het vrijwillige vertrek. Er wordt nu al gewerkt aan vrijwillig vertrek van Syriërs en dat begint op gang te komen. Voor Algerije geldt dat asielaanvragen van Algerijnen een erg laag inwilligingspercentage hebben. Asielaanvragen van Algerijnen kwalificeren dan ook als kansarm. En kansarme aanvragen worden door de IND met prioriteit afgehandeld, zodat zo snel mogelijk kan worden ingezet op vertrek. We zien dat het aantal Algerijnen dat terugkeert, toeneemt. Er is een goede samenwerking met Algerije. Dit land wordt ook steeds bereidwilliger om deze mensen terug te nemen.

Dan had meneer Janssen de vraag waarom voor een wet is gekozen en niet voor een oplossing in de uitvoering. De IND heeft deze wet nodig. De IND doet al veel om sneller te kunnen beslissen, maar ruimte in beslistermijnen is ook nodig.

Dan kom ik bij de moties.

De heer Janssen (SP):

Nog even over het persbericht. Ik had de minister gevraagd of het anders kan dan via die link. Kan het niet eenvoudiger door gewoon in het eenregelige persbericht tussen haakjes achter de vijf categorieën op te nemen hoeveel het er per categorie zijn? Dat lijkt me niet heel veel werk. Vijf minuten werk voor een communicatiemedewerker lijkt me handiger dan dat iedereen die de cijfers wil weten op dat bericht moet doorklikken.

Minister Faber:

Ik kan een beetje een flauwe opmerking maken dat u ook eventjes kunt doorklikken naar overheid.nl of naar de IND, maar die opmerking zal ik bij mij houden. Ik denk dat het het handigste is om de link goed te laten werken, want dan worden er geen dubbele gegevens opgenomen en is de kans op het maken van fouten kleiner. Ik stel voor om gewoon de link goed te laten functioneren. Dat heeft hetzelfde resultaat: één klik en dan bent u er.

De heer Janssen (SP):

Als dat de link is waar vervolgens alleen maar vijf categorieën staan met het getal van de week erachter, zou dat heel fijn zijn. Maar als dat een link is naar een enorm ingewikkelde tabel op de site van de IND, waar je zelf moet gaan uitvogelen wat er nou wordt bedoeld, vind ik dat een stuk ingewikkelder. Dan kan het volgens mij heel veel makkelijker in het kader van de heldere overheidscommunicatie. Ik weet niet wanneer het ingaat, maar ik heb gevraagd of het volgende week maandag kan. Ik wacht het rustig af. Het zou mooi zijn als het voor het debat lukt.

Minister Faber:

We gaan ons best doen om het zo goed en ordentelijk mogelijk te regelen.

De heer Nicolaï (PvdD):

Ik was even stil gebleven, omdat ik nogal verbouwereerd was dat het reservoir niet 20.000 aanvragen bevat, maar 34.000. Als ik het goed heb begrepen, zei de minister dat dit eerst wordt afgehandeld. In de lange periode — de heer Schalk had het er al over — dat je daarmee bezig bent, komen er weer nieuwe aanvragen die buiten de termijn lopen. Begrijp ik het nou goed dat men dat gewoon laat gebeuren of worden daarvoor wel verlengingsbeslissingen genomen waaraan een individuele toetsing vooraf dient te gaan?

Minister Faber:

Bij aanvragen die nog binnen de beslistermijn vallen, kunnen wij natuurlijk een verlenging aanvragen. Dat klopt. Het hangt af van het specifieke geval, maar deze wet biedt die mogelijkheid.

De heer Nicolaï (PvdD):

Je bent natuurlijk een nieuw megareservoir aan het kweken waar je nog niet aan toekomt. Tegelijkertijd loop je aan tegen de verplichting om in individuele gevallen te beargumenteren waarom je de termijn verlengt. Dat is toch zo?

Minister Faber:

Op het moment dat wij een termijn verlengen, moeten we dat motiveren.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Nicolaï.

De heer Nicolaï (PvdD):

Maar dat betekent toch een enorme extra last voor de IND, waar op dit moment geen rekening mee wordt gehouden?

Minister Faber:

De IND geeft zelf aan dat zij dit wetsvoorstel graag willen. Ik neem dus aan dat ze daarover hebben nagedacht. Ze zullen niet aangeven dat ze een wijziging in wetgeving willen als dat meer werk oplevert. Ze willen juist de werklast verlichten.

De voorzitter:

U heeft nog een tweetal moties om te appreciëren.

Minister Faber:

Ik heb hier de motie met letter F van meneer Dittrich. Deze motie moet ik ontraden, omdat zij niets zou toevoegen. De IND heeft mij al laten weten dat het wetsvoorstel uitvoerbaar is en dat zij dit graag willen. De uitvoerbaarheid is evident, en een extra uitvoeringstoets zou de IND alleen maar meer werk opleveren.

Dan is er nog de motie van meneer Dittrich. Hij heeft aangegeven dat hij deze motie in stemming wil brengen. Dit is een motie die hij al eerder heeft ingediend. Ook deze motie moet ik ontraden. Zorgvuldige besluitvorming is van belang bij zowel kansarme als kansrijke zaken. Net zoals het belangrijk is om te voorkomen dat iemand ten onrechte geen bescherming verkrijgt, is het ook van belang dat uitsluitend personen die daadwerkelijk bescherming nodig hebben, deze bescherming krijgen. Om deze zorgvuldigheid te kunnen betrachten, acht ik het van belang dat er zo volledig mogelijk en op persoonsniveau wordt gehoord.

Dan is er nog een motie ingediend, met de letter G, van mevrouw Perin-Gopie. Ook deze motie moet ik ontraden, aangezien er al een grondrechtentoets is, waarin ook de rechten van kinderen zijn meegenomen.

Dat was 'm, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, minister.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik kom tot afhandeling van het wetsvoorstel. Er is om een hoofdelijke stemming gevraagd. Dan stel ik voor dat er conform artikel 80, lid 4 Reglement van Orde volgende week, conform Grondwetsartikel 67, lid 4, hoofdelijk over het wetsvoorstel wordt gestemd.

Ik stel voor dan ook over de ingediende moties te stemmen en over de aangehouden motie-Dittrich cum suis, over het schriftelijk horen van kansrijke asielzoekers (36333, letter H).

Conform artikel 81 RvO heeft de Kamer besloten om eerst over de motie-Dittrich (36349, letter F) en de laatstgenoemde aangehouden motie te stemmen en daarna over het wetsvoorstel.

Hiermee zijn wij gekomen aan het einde van de vergadering, nadat we aldus besloten hebben. Ik dank alle leden, de minister, de medewerkers die deze vergadering mogelijk hebben gemaakt en de aanwezigen op de publieke tribune voor hun komst naar de Kamer.


 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

EU Monitor

Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.

De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.