Gewijzigd amendement Sneller ter vervanging van nr. 30 over verduidelijking van de gronden voor voorlopige hechtenis - Hoofdinhoud
Dit gewijzigd amendement i is onder nr. 50 toegevoegd aan wetsvoorstel 36327 - Wetboek van Strafvordering i.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Gewijzigd amendement van het lid Sneller ter vervanging van nr. 30 over verduidelijking van de gronden voor voorlopige hechtenis |
---|---|
Documentdatum | 05-03-2025 |
Publicatiedatum | 05-03-2025 |
Kenmerk | 36327, nr. 50 |
Externe link | origineel bericht |
TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL
2
Vergaderjaar 2024-2025
36 327
Vaststelling van het nieuwe Wetboek van Strafvordering (Wetboek van Strafvordering)
Nr. 50
Gewijzigd AMENDEMENT VAN HET LID SNELLER TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 30
Ontvangen 5 maart 2025
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
I
In artikel 2.5.21, tweede lid, wordt “de ernstige bezwaren tegen de verdachte zijn gegrond” vervangen door “het meer dan redelijk vermoeden van schuld van de verdachte is gegrond.”
II
Artikel 2.5.27 wordt als volgt gewijzigd:
-
1.In het eerste lid, aanhef, wordt na “worden gegeven” ingevoegd “indien de rechter dat noodzakelijk acht vanwege een gevaar dat van de verdachte zelf uitgaat, wat blijkt uit”.
-
2.Het eerste lid, onderdelen a tot en met d komen te luiden:
-
a.een ernstig gevaar voor vlucht, wat blijkt uit gedragingen van de verdachte, of uit hem persoonlijk betreffende omstandigheden;
-
b.een direct gevaar dat de verdachte het onderzoek zal frustreren;
-
c.een direct gevaar dat de vrijlating van de verdachte, die wordt verdacht van een feit waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaar of meer is gesteld, tot een ernstige verstoring van de openbare orde zal leiden;
-
d.een ernstig gevaar dat de verdachte vóór de uitspraak van het eindvonnis een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld, zal begaan;.
-
3.Het eerste lid, onderdeel e vervalt.
-
4.In het eerste lid, onderdeel f wordt “indien sprake is van” vervangen door “een”.
-
5.Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde lid tot tweede lid.
-
6.In het tweede lid (nieuw) wordt “onderdeel f” vervangen door “onderdeel e”.
III
In artikel 2.5.29, eerste lid, wordt “ernstige bezwaren tegen de verdachte” vervangen door “een meer dan redelijk vermoeden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het strafbare feit ”.
Toelichting
De toepassing van voorlopige hechtenis in Nederland krijgt zowel nationale als internationale kritiek.1 Het wordt te vaak en te gemakkelijk toegepast, terwijl alternatieven middels de schorsing onder voorwaarden onvoldoende benut worden (gedragsinterventies, huisarrest, contact- verbod, borgsom, elektrisch toezicht). Uit onderzoek van de Europese Commissie blijkt dat een derde van de Nederlandse gevangenispopulatie in voorlopige hechtenis zit, aanzienlijk meer dan het Europese gemiddelde van 25%.2 Vaak blijkt voorlopige hechtenis achteraf onnodig, te herleiden uit het aantal toegekende schadevergoedingen aan ex-verdachten ter compensatie van de onrechtmatig doorgebrachte tijd in voorarrest.3 Net als voor reguliere korte detenties geldt voor korte detenties in het kader van voorlopige hechtenis dat deze detentieschade veroorzaken en dat recidivecijfers na detentie hoog liggen.4 De indiener onderschrijft derhalve de ambities van de regering om tegemoet te komen aan de kritiek. Net als de Raad van State5 vraagt indiener zich echter af of het nu voorliggende voorstel voldoende effectief is om deze ambities waar te maken en stelt zich daarom het voorliggende amendement voor.
Met dit amendement beoogt de indiener de gronden voor voorlopige hechtenis te verduidelijken en aan te scherpen. Vanuit de rechtswetenschap en rechtspraktijk wordt al langer gesteld dat de gronden voor voorlopige hechtenis te zacht, te onduidelijk en te ruim te interpreteren zijn.6 De suggesties die in dat verband worden gedaan voor het verduidelijken van de gronden voor voorlopige hechtenis neemt de indiener met het voorliggende amendement over.7 De indiener is er van overtuigd dat een helder geformuleerde wettelijke regeling de rechtspraktijk meer duidelijkheid kan bieden en het wetboek toegankelijker en inzichtelijker kan maken. De drie basisvoorwaarden waar bij de oplegging van voorlopige hechtenis aan moet zijn voldaan, namelijk een zekere ernst van het feit, een bepaalde mate van verdenking en een grond maakt indiener weer zichtbaar, waarbij de verouderde en verwarrende term «ernstige bezwaren» wordt vervangen door «een meer dan redelijk vermoeden van schuld» dat de verdachte het misdrijf heeft begaan. De term ernstige bezwaren komt voor in diverse wet- en regelgeving, waaronder het Wetboek van Strafvordering en de Wet op de economische delicten.8 Indien dit amendement wordt aangenomen is een aanvullende wijziging van deze wetgeving noodzakelijk.
Met betrekking tot de gronden wordt een nieuwe overkoepelende eis opgenomen die duidelijk maakt wat het uitgangspunt moet zijn bij de toepassing van de voorlopige hechtenis, namelijk dat er sprake moet zijn van een gevaar dat van de verdachte zelf uitgaat. Deze terminologie wordt ook gebruikt door het Europees Hof van de Rechten van de Mens (EHRM), waarbij er sprake is van een ‘direct gevaar’ als de verdachte: 1) niet zal verschijnen bij de rechtszaak, 2) actie zal ondernemen om het onderzoek te frustreren, 3) er concrete aanwijzingen zijn dat de verdachte een misdrijf zal begaan 4) de openbare orde ernstig zal verstoren.9 Indiener beoogt met dit amendement de overkoepeleinde eis van een direct gevaar vanuit de verdachte zoals uitgelegd door het EHRM in het wetboek van strafvordering op te nemen. In aansluiting daarop wordt de onderzoeksgrond omschreven als een direct gevaar dat de verdachte het onderzoek zal frustreren en de herhalingsgrond en recidivegrond samengevoegd en gericht op « het aanwijsbare risico dat de verdachte, kort na vrijlating, een misdrijf zal begaan». De beperking tot feiten waarop zes jaar gevangenisstraf is gesteld, kan daarbij vervallen waardoor de recidivegrond daar als vanzelf onder valt en kan vervallen. De grond met betrekking tot de ernstig geschokte rechtsorde wordt gericht op het directe gevaar dat de vrijlating van de verdachte, die wordt verdacht van een feit waarop 12 jaar of meer gevangenisstraf is gesteld, vanwege de zwaarte van het feit tot een directe verstoring van de openbare orde zal leiden.
Sneller
1 Memorie van toelichting, pagina 416 en 417.
2 Bijlage bij Groenboek over detentie, Europese Commissie, 2011 https://www.eerstekamer.nl/eu/edossier/e110030_groenboek_over_de.
3 Algemene Rekenkamer, Voorarrest: verdachten in de cel; Een kwantitatieve analyse van inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, Kamerstukken II 2017/18, 29 279, nr. 397.
4 WODC onderzoek «korte detenties nader bekeken» https://open.overheid.nl/documenten/ronl- 549ce973-4633-4450-8093-ca69771811f7/pdf.
5 Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport, p. 135.
6 J. uit Beijerse, Naar een bij onschuldpresumptie passend systeem van voorlopige hechtenis. De lessen van Europa en van de klassieke rechtsgeleerden, Strafblad 2008, p.465-487 en J.H. Janssen, F.W.H. van den Emster & T.B. Trotman, «Strafrechters over de praktijk van de voorlopige hechtenis. Een oordeel van de werkvloer!», Strafblad 2013, p. 430-444.
7 J. Janssen, J. de Lange & M. Westhof, ‘De ontmaskering van de zittingsagenda als grond voor voorlopige hechtenis’, NJB 2024, afl. 31 en J. uit Beijerse & O. Maan, «Vast, tenzij»-praktijk dwingt tot aanpassing van de wettelijke gronden voor voorlopige hechtenis in het nieuwe wetboek», NJB 2024, afl. 40.
8 Zie o.a. artikelen 2.5.9 tweede lid, artikel 2.5.52 eerste lid, artikel 6.5.1 van het wetboek van strafvordering en artikel 28 en 29 van de Wet op de economische delicten.
9 EHRM, 24 juli 2003, NJ 2005/550 (Smirnova), par 13.