Gewijzigd amendement Ellian ter vervanging van nr. 20 over een algemene onderzoeksbevoegdheid voor de rechter-commissaris - Hoofdinhoud
Dit gewijzigd amendement i is onder nr. 46 toegevoegd aan wetsvoorstel 36327 - Wetboek van Strafvordering i.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Gewijzigd amendement van het lid Ellian ter vervanging van nr. 20 over een algemene onderzoeksbevoegdheid voor de rechter-commissaris |
---|---|
Documentdatum | 05-03-2025 |
Publicatiedatum | 05-03-2025 |
Kenmerk | 36327, nr. 46 |
Externe link | origineel bericht |
TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL
2
Vergaderjaar 2024-2025
36 327
Vaststelling van het nieuwe Wetboek van Strafvordering (Wetboek van Strafvordering)
Nr. 46
gewijzigd AMENDEMENT VAN HET LID ELLIAN TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 20
Ontvangen 5 maart 2025
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
Na artikel 2.1.7 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 2.1.7a
-
1.Indien de Hoofdstukken 6, 7 en 8 van dit boek niet de bevoegdheid verlenen tot het verrichten van een bepaalde onderzoekshandeling, kan de officier van justitie, na een daartoe verleende machtiging van de rechter-commissaris, een opsporingsambtenaar het bevel geven die onderzoekshandeling te verrichten indien die handeling, gezien de aard van de handeling en de mate van inbreuk op grondrechten, vergelijkbaar is met een onderzoekshandeling waartoe de genoemde hoofdstukken wel de bevoegdheid verlenen.
-
2.Het bevel wordt alleen gegeven als is voldaan aan de wettelijke toepassingscriteria van de vergelijkbare bevoegdheid.
-
3.Artikel 2.1.7, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
-
4.Ten hoogste drie jaar nadat de Hoge Raad heeft geoordeeld dat het bevel op het eerste lid kan worden gebaseerd, wordt een voorstel van wet bij de Tweede Kamer ingediend om te voorzien in een specifieke wettelijke grondslag voor de onderzoekshandeling.
-
5.Indien geen voorstel van wet wordt ingediend of indien het ingediende voorstel niet door de Staten-Generaal wordt aangenomen, vervalt de mogelijkheid tot het geven van het bevel.
Toelichting
Het huidige artikel 181 van het Wetboek van Strafvordering biedt de mogelijkheid voor de rechter-commissaris om op verzoek van de officier van justitie analoge toepassing te geven aan bestaande opsporingsbevoegdheden. In het nieuwe wetboek worden de onderzoeken die de rechter-commissaris kan laten verrichten limitatief en specifiek opgesomd in de voorgestelde hoofdstukken 6, 7 en 8 van Boek 2. Het is voorzienbaar dat in de toekomst situaties ontstaan die (net) niet onder een beschreven opsporingsbevoegdheid vallen, als gevolg waarvan de rechter-commissaris geen onderzoekshandelingen kan laten verrichten. Dat is volgens de indiener een onwenselijke situatie. Als een onderzoekshandeling niet precies past in een van de beschreven categorieën, is het onwenselijk dat de deur dan letterlijk dicht is, zoals in de voorgestelde wetstekst wel het geval is. Het betreffende onderzoek kan dan ook niet verricht worden, met alle gevolgen voor de opsporing van dien. Het gaat om situaties waarin bepaalde onderzoekshandelingen niet passen in de formulering van bestaande wettelijke bepalingen, doordat in die bepalingen is uitgegaan van bijvoorbeeld een bepaalde stand van techniek of werkwijze en op een later moment een andere techniek of werkwijze is ontstaan die de inbreuk die met de onderzoekshandeling wordt gemaakt niet groter maakt, maar die niet (exact) past in de formulering van de betreffende bepaling. Ontwikkelingen in de opsporing kunnen snel gaan, bijvoorbeeld op technologisch gebied maar ook ten aanzien van de forensische opsporing.
Voorbeeld van de toepassing van het huidige artikel 181 Sv betreft het inloggen op een cloudaccount. De rechter-commissaris heeft daarbij geoordeeld dat de wettelijke bevoegdheid tot het vorderen van gegevens bij een communicatieaanbieder toegepast had kunnen worden, maar dat die bevoegdheid nutteloos is als de communicatieaanbieder end-to-end encryptie gebruikt. Omdat het inloggen op iemands cloudaccount wél leesbare gegevens oplevert, en de inbreuk die wordt gemaakt dan niet groter is dan bij het vorderen van die gegevens, werd toestemming gegeven om in te loggen. Het is van belang dat dit type afweging ook onder het nieuwe wetboek gemaakt kan blijven worden. De inbreuk op het grondrecht is immers vergelijkbaar, maar de betreffende onderzoekshandeling niet.
Indiener stelt daarom voor om een algemene onderzoeksbevoegdheid in de wet op te nemen die dezelfde ruimte beoogt te bieden als het huidige artikel 181 Sv. Gelet op het strafvorderlijk legaliteitsbeginsel, acht indiener het van belang om een codificatievereiste op te nemen in de wet, zodat geen misverstand kan bestaan over het feit dat codificatie noodzakelijk is na een oordeel van de Hoge Raad over een niet specifiek geregelde onderzoekshandeling. De Hoge Raad kan daarover oordelen in het kader van een cassatieprocedure, een procedure tot cassatie in het belang van de wet en een prejudiciële procedure. Het besluit tot codificatie is uiteindelijk aan de wetgever. Daarbovenop stelt indiener voor dat uiterlijk binnen 3 jaar nadat de Hoge Raad heeft geoordeeld dat een onderzoekshandeling op de vangnetbepaling kan worden gebaseerd, een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer moet zijn ingediend. Op deze wijze is de voorgestelde algemene onderzoeksbevoegdheid robuust vormgegeven.
Ellian