Toelichting bij COM(2020)586 - Standpunt EU in de Internationale Maritieme Organisatie mbt een modelovereenkomst voor door overheden gemachtigde organisaties

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft een wijziging van Besluit (EU) 2020/721 van de Raad van 19 mei 2020 1 tot vaststelling van het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen tijdens de 102e zitting van de Maritieme Veiligheidscommissie van de Internationale Maritieme Organisatie (MSC 102), van 4 tot en met 11 november 2020 in Londen, en tijdens de 75e zitting van de Commissie voor de bescherming van het mariene milieu van de Internationale Maritieme Organisatie (MEPC 75), van 16 tot en met 20 november 2020 in Londen, ten aanzien van de beoogde vaststelling van een MSC-MEPC.5-circulaire over een modelovereenkomst voor de machtiging van erkende organisaties die optreden namens de overheid.

1.

Achtergrond van het voorstel



1.1.Het Verdrag inzake de Internationale Maritieme Organisatie

De Internationale Maritieme Organisatie (IMO) is opgericht bij het Verdrag inzake de Internationale Maritieme Organisatie. De IMO is opgericht als forum voor samenwerking op het gebied van regelgeving en praktijken betreffende alle soorten technische aangelegenheden die van invloed zijn op de internationale commerciële scheepvaart. De IMO wil ook de algemene vaststelling stimuleren van de hoogst haalbare normen op het gebied van de veiligheid van de zeevaart, de efficiëntie van de scheepvaart en de preventie en bestrijding van verontreiniging van de zee door schepen, en een gelijk speelveld bevorderen. Ten slotte behandelt de IMO de bijbehorende administratieve en juridische kwesties.

Het verdrag is op 17 maart 1958 in werking getreden.

Alle lidstaten zijn partij bij het verdrag.

Alle lidstaten zijn partij bij het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee, 1974 (SOLAS), dat op 25 mei 1980 in werking is getreden. De Unie is geen partij bij het SOLAS.

Alle lidstaten zijn partij bij het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen, 1973 (Marpol), dat op 2 oktober 1983 in werking is getreden, en bij bijlage VI, die op 18 mei 2005 in werking is getreden. De Unie is geen partij bij het Marpol.

1.2.De Internationale Maritieme Organisatie

De Internationale Maritieme Organisatie (IMO) is het gespecialiseerd agentschap van de Verenigde Naties dat verantwoordelijk is voor de veiligheid en betrouwbaarheid van de scheepvaart en de preventie van verontreiniging van de zee door schepen. Zij bepaalt wereldwijd normen voor de veiligheid, de betrouwbaarheid en de milieuprestaties van de internationale scheepvaart. Haar belangrijkste rol is een billijk en doeltreffend regelgevingskader voor de scheepvaartindustrie te creëren dat wereldwijd wordt goedgekeurd en toegepast.

Elk land kan tot de IMO toetreden; alle EU-lidstaten zijn lid van de organisatie. De Europese Commissie heeft sinds 1974 de status van waarnemer in de IMO op basis van een samenwerkingsregeling tussen de Intergouvernementele Maritieme Consultatieve Organisatie (IMCO) en de Commissie van de Europese Gemeenschappen inzake aangelegenheden die voor de partijen van gemeenschappelijk belang zijn.

Ook de Maritieme Veiligheidscommissie bestaat uit alle leden van de IMO en komt minstens eenmaal per jaar samen. Zij behandelt alle onderwerpen die onder de bevoegdheid van de IMO vallen en die verband houden met hulpsystemen voor de scheepvaart, de bouw en uitrusting van vaartuigen, de veiligheid van de bemanning, regels voor het voorkomen van aanvaringen, de behandeling van gevaarlijke vracht, maritieme veiligheidsprocedures en eisen, hydrografische informatie, logboeken en navigatiegegevens, onderzoek naar scheepvaartongevallen, reddingen en andere aangelegenheden die rechtstreeks verband houden met de veiligheid op zee.

De Maritieme Veiligheidscommissie treft de nodige voorzieningen om de taken uit te voeren die haar zijn toegewezen in het kader van het IMO-verdrag en door de algemene vergadering of de Raad van de IMO, of de taken die haar binnen het bovengenoemde toepassingsgebied kunnen worden toegewezen in het kader van een ander internationaal instrument en die door de IMO zijn goedgekeurd. Besluiten van de Maritieme Veiligheidscommissie en haar nevenorganen worden aangenomen door een meerderheid van de leden.

De Commissie voor de bescherming van het mariene milieu bestaat uit alle leden van de IMO en komt minstens eenmaal per jaar samen. Zij behandelt milieukwesties die onder de bevoegdheid van de IMO vallen en die verband houden met het toezicht op en de preventie van verontreiniging door schepen die onder het Marpol valt, waaronder olie, chemicaliën die in bulk worden vervoerd, afvalwater, afval en uitstoot van schepen waaronder luchtverontreinigende stoffen en broeikasgassen. De commissie is ook bevoegd voor het beheer van ballastwater, aangroeiwerende systemen, scheepsrecycling, voorbereiding op en bestrijding van verontreiniging en de vaststelling van bijzondere gebieden en bijzonder gevoelige maritieme gebieden.

De Commissie voor de bescherming van het mariene milieu treft de nodige voorzieningen om de taken uit te voeren die haar zijn toegewezen in het kader van het IMO-verdrag en door de algemene vergadering of de Raad van de IMO, of de taken die haar binnen het bovengenoemde toepassingsgebied kunnen worden toegewezen in het kader van een ander internationaal instrument en die door de IMO zijn goedgekeurd. Besluiten van de Commissie voor de bescherming van het mariene milieu en haar nevenorganen worden aangenomen door een meerderheid van de leden.

1.3.De beoogde handeling van de Maritieme Veiligheidscommissie van de IMO

Tijdens haar 102e zitting (MSC 102), van 4 tot en met 11 november 2020, moet de Maritieme Veiligheidscommissie een MSC-MEPC.5-circulaire goedkeuren waarin de modelovereenkomst is opgesteld die door regeringen moet worden gebruikt om erkende organisaties namens hen te machtigen. De circulaire moet gezamenlijk worden goedgekeurd door de Maritieme Veiligheidscommissie en de Commissie voor de bescherming van het mariene milieu.

In 2016 heeft de Maritieme Veiligheidscommissie in haar werkprogramma opgenomen dat de modelovereenkomst voor de machtiging van erkende organisaties die namens de overheid optreden, moet worden herzien en gewijzigd teneinde ze in overeenstemming te brengen met de voorschriften van de code voor erkende organisaties (EO-code). Het ontwerp van de modelovereenkomst is tijdens verschillende vergaderingen van de subcommissie voor de uitvoering van IMO-instrumenten besproken en wordt nu ter goedkeuring voorgelegd aan de commissie.

1.4.De beoogde handeling van de Commissie voor de bescherming van het mariene milieu van de IMO

Tijdens haar 75e zitting (MEPC 75), van 16 tot en met 20 november 2020, moet de Commissie voor de bescherming van het mariene milieu diezelfde MSC-MEPC.5-circulaire goedkeuren waarin de modelovereenkomst is opgesteld die door regeringen moet worden gebruikt om erkende organisaties namens hen te machtigen.

2. Namens de Unie in te nemen standpunt

2.1.Goedkeuring van de MSC-MEPC.5-circulaire

Tijdens de 97e zitting van de Maritieme Veiligheidscommissie (MSC 97), van 21 tot en met 25 november 2016 in Londen, hechtte die commissie haar goedkeuring aan het punt betreffende de herziening en wijziging van de modelovereenkomst voor de machtiging van erkende organisaties die namens de overheid optreden (MSC.1/Circ.710 — MEPC.1/Circ.307), teneinde die in overeenstemming te brengen met de vereisten van de EO-code. Dat nieuwe punt werd opgenomen in de tweejaarlijkse agenda 2016-2017 van de subcommissie voor de uitvoering van IMO-instrumenten en in de voorlopige agenda van de 4e vergadering van de subcommissie voor de uitvoering van IMO-instrumenten (III 4), teneinde het in 2018 te voltooien.

Tijdens III 4, van 25 tot en met 29 september 2017 in Londen, werd besloten de modelovereenkomst te wijzigen op basis van een IACS-document en werd een correspondentiegroep opgericht om de tekst op te stellen. Tijdens III 5, van 24 tot en met 28 september 2018 in Londen, werd het ontwerp van de modelovereenkomst afgewerkt en ter goedkeuring doorgestuurd naar de 74e zitting van de Commissie voor de bescherming van het mariene milieu (MEPC 74) en de 101e zitting van de Maritieme Veiligheidscommissie (MSC 101).

Tijdens MEPC 74 werd de behandeling van de ontwerpcirculaire wegens tijdsgebrek uitgesteld tot MEPC 75. De ontwerptekst werd besproken tijdens MSC 101, waarbij de IACS ernstige bezwaren had omdat de door haar voorgestelde inhoudelijke wijzigingen niet waren opgenomen. Daarom werd het ontwerp met de door de IACS voorgestelde wijzigingen ter overweging doorgestuurd naar de 6e vergadering van de subcommissie voor de uitvoering van IMO-instrumenten (III 6). Tijdens III 6, van 1 tot en met 5 juli 2019 in Londen, is het ontwerp van de modelovereenkomst samen met de IACS-voorstellen geëvalueerd. Hoewel de redactionele voorstellen werden aanvaard, werden de inhoudelijke voorstellen afgewezen. De ontwerpcirculaire werd na III 6 vervolgens ter goedkeuring doorgestuurd naar MEPC 75 en MSC 102.

De Unie moet de tijdens III 6 overeengekomen wijzigingen van de IMO-modelovereenkomst steunen. De nieuwe circulaire vervangt MSC/Circ.710 en MEPC/Circ.307, actualiseert de modelovereenkomst en brengt die in overeenstemming met de EO-code (resoluties MSC.349(92) en MEPC.237(65)). De nauwkeurigheid, transparantie en verantwoordingsplicht van zowel de vlaggenoverheid als de EO’s zal er op mondiaal niveau door vergroten.

2.2.Desbetreffende EU-wetgeving en EU-bevoegdheid

De modelovereenkomst, die momenteel is opgenomen in MSC/Circ.710 en MEPC/Circ.307, is in EU-recht omgezet bij Richtlijn 2009/15/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties. In artikel 5 van Richtlijn 2009/15/EG is het volgende bepaald:

“1. De lidstaten die een besluit ingevolge artikel 3, lid 2, nemen, stellen voor de relatie tussen hun bevoegde overheidsdienst en de namens hen optredende organisaties een werkafspraak vast.

2. De werkafspraak wordt vastgesteld in de vorm van een formele schriftelijke en niet-discriminerende overeenkomst (…) die minimaal behelst: a) de eisen van aanhangsel II bij Resolutie A.739(18) van de IMO over richtlijnen voor het machtigen van organisaties die namens de overheidsdienst optreden, met als inspiratiebron de bijlage, aanhangsels en toevoeging bij MSC/Circulaire 710 van de IMO en MEPC/Circulaire 307 betreffende een modelovereenkomst voor de machtiging van erkende organisaties die namens de overheidsdienst optreden; […]”.

2.

EU-bevoegdheid


De vervanging van MSC/Circ.710 en MEPC/Circ.307 door het ontwerp van de MSC-MEPC.5-circulaire zou gevolgen hebben voor het EU-recht door de toepassing van Richtlijn 2009/15/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties.

Daarom is de Unie krachtens het laatste onderdeel van artikel 3, lid 2, VWEU exclusief bevoegd en moet het standpunt van de Unie over de handelingen tot vaststelling van de bovengenoemde wijzigingen worden vastgesteld.

3. Rechtsgrondslag

3.1.Procedurele rechtsgrondslag

3.

3.1.1.Beginselen


Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van de “standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

Artikel 218, lid 9, VWEU is van toepassing ongeacht of de Unie lid is van het lichaam dan wel partij is bij de overeenkomst 2 .

Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen ook instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt” 3 .

4.

3.1.2.Toepassing op het onderhavige geval


De Commissie voor de bescherming van het mariene milieu en de Maritieme Veiligheidscommissie van de IMO zijn lichamen die zijn opgericht uit hoofde van een overeenkomst, namelijk het Verdrag inzake de Internationale Maritieme Organisatie.

De door de Commissie voor de bescherming van het mariene milieu en de Maritieme Veiligheidscommissie van de IMO vast te stellen handeling is een handeling met rechtsgevolgen. De beoogde handeling kan een beslissende invloed hebben op de inhoud van de EU-regelgeving, namelijk:

–Richtlijn 2009/15/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties.

Dat is het geval omdat volgens Richtlijn 2009/15/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties, de instanties van de lidstaten hun werkafspraak met erkende organisaties moeten vaststellen door middel van een geformaliseerde schriftelijke en niet-discriminerende overeenkomst, die moet worden gebaseerd op de modelovereenkomst in MSC/Circ. 710 en MEPC/Circ. 307.

De nieuwe circulaire die MSC/Circ.710 en MEPC/Circ.307 vervangt, zou derhalve gevolgen voor het EU-recht hebben door de toepassing van Richtlijn 2009/15/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties.

De beoogde handeling strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

3.2.Materiële rechtsgrondslag

5.

3.2.1.Beginselen


De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt wordt ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of hoofdcomponent, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is voor de hoofddoelstelling of de hoofdcomponent dan wel de belangrijkste doelstelling of component.

6.

3.2.2.Toepassing op het onderhavige geval


De hoofddoelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben betrekking op vervoer over zee. De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 100, lid 2, VWEU.

3.3.Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 100, lid 2, VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.