Toelichting bij COM(2002)8 - Veiligheid van luchtvaartuigen uit derde landen die gebruik maken van luchthavens in de gemeenschap

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

I. Inleiding

Naar aanleiding van het ongeluk bij Puerto Plata in januari 1996 heeft de Raad de Commissie verzocht voorstellen uit te werken om de veiligheid van Europese burgers die met het vliegtuig reizen of in de omgeving van luchthavens wonen te waarborgen. Met het oog hierop heeft de Commissie een groep van vooraanstaande deskundigen op het gebied van veiligheid in de luchtvaart bijeengeroepen en heeft zij met hun hulp een communautaire strategie ter verbetering van de veiligheid van de luchtvaart ontwikkeld die op 12 juni 1996 werd goedgekeurd en aan de Raad werd toegezonden i.

Deze strategie steunde op twee pijlers. Enerzijds werd aanbevolen intensief te werken aan de instandhouding en verdere verbetering van de veiligheid van het luchtverkeer in Europa; met name moest daartoe een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart worden opgericht. Dit initiatief kreeg vaste vorm door de goedkeuring door de Commissie op 27 september 2000 van een voorstel voor een verordening tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van de burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart i.

De tweede pijler behelsde controle op de naleving door derde landen van internationaal overeengekomen veiligheidsnormen voor de luchtvaart en indien nodig het verlenen van assistentie aan deze landen. Om een nadere invulling te geven aan dit onderdeel van de strategie heeft de Commissie in 1997 bij het Europees Parlement en de Raad een voorstel voor een richtlijn over de veiligheid van vliegtuigen uit derde landen ingediend, dat niet binnen de in het Verdrag gestelde termijn kon worden goedgekeurd; destijds is overeengekomen een nieuw voorstel op te stellen en dit voornemen heeft uiteindelijk geresulteerd in dit initiatief.

Als aanvulling daarop was het noodzakelijk om te bekijken welke andere initiatieven door de Gemeenschap en de lidstaten kunnen worden ontplooid om hun veiligheidsdoelstellingen ten aanzien van derde landen te bereiken. Derhalve werd op 16 juli 2001 een mededeling van de Commissie over een bijdrage van de Europese Gemeenschap tot een verbetering van de veiligheid van de luchtvaart in de wereld i aangenomen.

1.

II. Veiligheidsevaluatie van vliegtuigen uit derde landen


Er bestaat algemene overeenstemming over de noodzaak een systeem op te zetten voor beoordeling van de mate van veiligheid waarmee momenteel niet-Europese luchtvaartmaatschappijen opereren die naar en vanuit EU-landen diensten onderhouden.

De werkgroep op hoog niveau heeft de methode van de Federal Aviation Administration (FAA) van de Verenigde Staten besproken, die systematisch voor alle buitenlandse maatschappijen die op de Verenigde Staten vliegen controleert of de betreffende nationale luchtvaartautoriteiten in staat zijn om wat het veiligheidstoezicht betreft aan hun ICAO-verplichtingen te voldoen. Zij kwam echter tot de conclusie dat een dergelijk programma niet geschikt is voor Europa, en dat het beter is om een stapsgewijze procedure in te stellen die in gang wordt gezet door bewijzen, verdenkingen of tekortkomingen van een niet-Europese luchtvaartmaatschappij op veiligheidsgebied, een procedure die in dit document wordt aangeduid als de SAFA i-procedure.

Hierop aansluitend heeft de Commissie in haar actieplan aangekondigd dat zij 'een voorstel zou indienen voor een richtlijn van de Raad ter formalisering van de SAFA-procedure voor de beoordeling van buitenlandse luchtvaartmaatschappijen en de daarmee verband houdende samenwerkings mechanismen voor uitwisseling en analyse van informatie en het trekken van conclusies. Deze richtlijn moet ook de lidstaten verplichten om vliegtuigen die klaarblijkelijk of vermoedelijk gevaarlijk zijn aan de grond houden'.

De operationele aspecten van de SAFA-procedure worden momenteel namens de Europese Burgerluchtvaartconferentie (ECAC) beheerd door de Commissie van samenwerking tussen de Europese Rijksluchtvaartdiensten (JAA). Aangezien deze procedure onder de bevoegdheid van de ECAC valt, en niet past in het kader van het van het JAR-codesysteem, is Verordening nr. 3922/91 i niet van toepassing.

De bedoeling van het voorstel is om in de Gemeenschap een wettelijk kader voor de invoering en operationele toepassing van de veiligheidsbeoordeling van luchtvaartuigen uit derde landen te scheppen dat de lidstaten voldoende mogelijkheden biedt om individueel of collectief, bijvoorbeeld in het kader van de JAA, de door hen gewenste bijbehorende mechanismen in te stellen.

De resultaten van het institutionele debat dat binnen de Gemeenschap wordt gevoerd met het oog op de oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA) kunnen van invloed zijn op het SAFA-programma aangezien de uitkomst kan zijn dat de thans door de JAA namens de ECAC uitgevoerde SAFA-activiteiten aan het EASA worden overgedragen.

De internationale veiligheidsnormen waarvan de naleving moet worden gecontroleerd staan in de bijlagen bij het Verdrag van Chicago van 1944 waarbij alle lidstaten partij zijn. De Commissie heeft ervoor gezorgd dat haar voorstel in overeenstemming is met de uit het Verdrag van Chicago voortvloeiende internationale verplichtingen van de lidstaten, door de verplichte inspecties te beperken tot vliegtuigen of maatschappijen waarvoor er aanwijzingen van mogelijke gebreken zijn en door geen systematische willekeurige inspecties door te voeren die beschouwd zouden kunnen worden als in strijd met het Verdrag van Chicago. In bovengenoemde mededeling 'Vaststelling van een communautaire strategie ter verhoging van de veiligheid van het luchtvervoer' wordt nader ingegaan op de desbetreffende bepalingen van het Verdrag van Chicago.

De behoefte aan een dergelijke maatregel wordt nog versterkt door de recente terroristische aanslagen in de Verenigde Staten. Met de veiligheidsevaluatie van vliegtuigen uit derde landen kan namelijk worden voldaan aan de ICAO-veiligheidsvoorschriften van bijlage 17 bij het Verdrag van Chicago en kan de ICAO worden geholpen bij de toezichthoudende rol die zij zal moeten vervullen om te zorgen voor een doeltreffende en uniforme toepassing van deze normen.

2.

III. De kwestie Gibraltar


In februari 1997 heeft de Commissie een voorstel goedgekeurd voor een richtlijn van de Raad houdende invoering van een veiligheidsbeoordeling van luchtvaartuigen uit derde landen die gebruik maken van luchthavens in de Gemeenschap i. Aangezien het voorstel niet werd goedgekeurd binnen de door artikel 189 C, onder f) en g), van het toen geldende Verdrag (thans artikel 252 van het Verdrag van Amsterdam) voorgeschreven termijn, kwam het te vervallen en wordt nu een nieuw voorstel ingediend dat rekening houdt met het gemeenschappelijk standpunt van de Raad i en de tweede lezing van het Europees Parlement i.

Gezien de tussen de Britse en de Spaanse autoriteiten bereikte overeenstemming over de luchthaven van Gibraltar, heeft de Commissie uiteindelijk besloten haar voorstel opnieuw in te dienen.

3.

IV. Verenigbaarheid met het subsidiariteitsbeginsel


De Commissie heeft ook de verenigbaarheid van het voorstel met het subsidiariteitsbeginsel onderzocht aan de hand van de volgende vragen:

4.

a) Wat zijn de doelstellingen van het voorstel gelet op de verplichtingen van de Gemeenschap en wat is de communautaire dimensie van het probleem-


Het derde pakket van maatregelen voor de luchtvaart heeft een interne luchtvaartmarkt geschapen, waarbinnen de regels voor de exploitatie van luchtdiensten ruimschoots geharmoniseerd zijn, en daardoor een goede basis vormen voor verhoging van de veiligheid van de Europese burger die voor zijn vliegreizen van deze diensten gebruik maakt.

In het recente verleden is al gebleken dat exploitanten uit derde landen die toegang hebben tot de luchthavens van de Gemeenschap niet altijd de internationale minimumveiligheidsnormen toepassen en daardoor de veiligheid van de Europese burgers die met deze maatschappijen vliegen of in de buurt van Europese luchthavens wonen in gevaar brengen. Enkele lidstaten die iets aan dit probleem willen doen onderwerpen buitenlandse vliegtuigen reeds aan platforminspecties, maar dan niet in Europees verband. Het is de bedoeling van deze richtlijn om deze praktijk tot de gehele Gemeenschap uit te breiden.

5.

b) Ligt de bevoegdheid voor de geplande activiteiten uitsluitend bij de Gemeenschap of deelt zij deze met de lidstaten-


De geplande maatregel behoort niet tot de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap.

c) Welke aanpak is het meest doeltreffend: communautaire maatregelen of maatregelen van de lidstaten; wat is de meerwaarde van de voorgestelde communautaire maatregel en wat zijn de gevolgen van niets doen-

Maatregelen die de lidstaten los van elkaar nemen zijn minder doeltreffend dan een gecoördineerd optreden met uitwisseling van informatie waardoor mogelijke gebreken eerder opgespoord kunnen worden. Bovendien staan de lidstaten wanneer zij een gemeenschappelijke houding aannemen sterker tegenover derde landen en voorkomen zij dat onveilige vliegtuigen kunnen worden afgeleid naar naburige luchthavens waar deze inspecties niet worden verricht.

6.

d) Welk soort maatregelen kan de Gemeenschap nemen-


Voor een eensgezind, doeltreffend en goed gecoördineerd optreden zijn er wettelijke maatregelen nodig in de vorm van een richtlijn of een verordening.

7.

e) Is er een uniforme regeling nodig, of is het voldoende dat algemene doelstellingen in een richtlijn worden vastgelegd en de uitvoering aan de lidstaten zelf wordt overgelaten-


Een kaderrichtlijn, die de lidstaten bij de realisering van haar doelstellingen een zekere mate van vrijheid geeft, wordt voldoende geacht. Omdat het hier echter om technische materie gaat en efficiënte coördinatie en uitwisseling van informatie nodig zijn, waren soms gedetailleerder regelingen noodzakelijk.

Derhalve is de Commissie tot de conclusie gekomen dat het voorstel strookt met het subsidiariteitsbeginsel.


8.

ARTIKELSGEWIJS COMMENTAAR


Artikel 1

Dit artikel bevat de doelstelling van de richtlijn.

9.

Artikel 2


Dit artikel geeft het toepassingsgebied van de richtlijn. Uitgesloten zijn lichte vliegtuigen die niet aan commercieel vervoer doen en overheidsvliegen.

10.

Artikel 3


Dit artikel geeft de nodige definities.

11.

Artikel 4


In dit artikel wordt beschreven welke informatie de lidstaten voor de beoordeling moeten verzamelen. Dit is onder meer de informatie over vliegtuigen of exploitanten die over het algemeen beschikbaar zal zijn wanneer zich een abnormale situatie voordoet, de informatie over de uitgevoerde platforminspecties, de follow-up- informatie na de eerste platforminspecties en ook de eventuele informatie uit andere bronnen dan de bevoegde instanties. Het artikel suggereert om een soortgelijk formulier als dat van de bijdrage te gebruiken. De hier gebruikte formulering op basis van de ervaringen in de praktijk te wijzigen zonder dat de bijlage moet worden veranderd.

12.

Artikel 5


Volgens dit artikel moeten de lidstaten vliegtuigen die ervan worden verdacht niet aan de internationale veiligheidsnormen te voldoen, aan platforminspecties onderwerpen. Het artikel vermeldt ook de procedure, waarvan de grote lijnen zijn vastgelegd in een bijlage die ook een voorgesteld formulier bevat (hiervoor gelden dezelfde opmerkingen als in het vorige artikel). De nadere invulling van de procedure wordt overgelaten aan de lidstaten en dit geeft hen de mogelijkheid om de operationele procedure te gebruiken die momenteel door de JAA namens de ECAC wordt uitgewerkt.

13.

Artikel 6


In dit artikel wordt beschreven hoe informatie moet worden uitgewisseld om ervoor te zorgen dat het systeem de gehele Gemeenschap bestrijkt. Hoe precies te werk zal worden gegaan bij de opzet van een compatibel databanksysteem en de uitwisseling van informatie wordt aan de lidstaten overgelaten, hetgeen hen de mogelijkheid biedt om gebruik te maken van de momenteel door de JAA namens de ECAC ontworpen infrastructuur.

14.

Artikel 7


Dit artikel beoogt enerzijds de in het kader van dit systeem uitgewisselde informatie, en dan vooral de vertrouwelijke informatie die vrijwillig door de bemanning van het geïnspecteerde vliegtuig is verstrekt, te beschermen, omdat nuttige informatie gemakkelijker kan worden verzameld, wanneer er geen angst is voor vergeldingsmaatregelen; anderzijds voorziet het artikel in de publicatie van gewone informatie die de burger in staat stelt om het belang van de inspecties te beoordelen en te weten welke vliegtuigen aan de grond zijn gehouden en welke corrigerende maatregelen daarna zijn genomen.

15.

Artikel 8


Dit artikel verplicht de lidstaten gevaarlijke vliegtuigen aan de grond te houden en geeft aan hoe daarbij te werk moet worden gegaan.

16.

Artikel 9


Dit artikel beschrijft de procedures die bij het nemen van maatregelen ter uitvoering van de richtlijn moeten worden gevolgd en voorziet in besluitvorming met betrekking tot problemen die bij de veiligheidsbeoordeling aan de dag zijn getreden en de veiligheidsrisico's die zijn vastgesteld. Deze maatregelen kunnen variëren naar gelang van de ernst van het gevaar.

17.

Artikel 10


Dit artikel gaat over het weren van of opleggen van voorwaarden aan exploitanten, indien er reden is voor ernstige bezorgdheid ten aanzien van de veiligheid in de lucht.

18.

Artikel 11


Dit artikel stelt de procedure vast die nodig is voor de toepassing van de artikelen 9 en 10 door oprichting van een Comité.

19.

Artikel 13


Dit artikel voorziet in de opstelling van een rapport over de toepassing van de richtlijn en eventuele voorstellen tot herziening daarvan.

20.

Artikelen 12, 14 en 15


Procedurele artikelen.