Artikel 19: Definitie rechten van het gemeenschappelijk douanetarief - Hoofdinhoud
Inhoudsopgave
-
1.Onder de voorwaarden en met de beperkingen welke hieronder zijn voorzien zijn de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief gelijk aan het rekenkundig gemiddelde van de rechten die worden toegepast in de vier douanegebieden welke de Gemeenschap omvat.
-
2.Bij de berekening van dit gemiddelde worden die rechten in aanmerking genomen welke door de Lid-Staten op 1 januari 1957 werden toegepast.
Evenwel wordt voor het Italiaanse tarief, het toegepaste recht aldus verstaan, dat geen rekening wordt gehouden met de tijdelijke verlaging van 10%. Bovendien wordt voor de posten van dat tarief waarvoor een conventioneel recht bestaat, dit laatste in de plaats gesteld van het toegepaste recht als voren omschreven, mits het conventionele recht niet meer dan 10% hoger is dan het toegepaste. Indien het conventionele recht het als voren omschreven toegepaste recht met meer dan 10% te boven gaat, wordt bij de berekening van het rekenkundig gemiddelde dat toegepaste recht in aanmerking genomen, vermeerderd met 10%.
Bij de berekening van het rekenkundig gemiddelde worden voor de posten voorkomende op lijst A de op deze lijst aangegeven rechten in de plaats gesteld van de toegepaste rechten.
-
3.De rechten van het gemeenschappelijk douanetarief mogen niet hoger zijn dan:
-
a)3% voor de produkten vallende onder de tariefposten voorkomende op lijst B,
-
b)10% voor de produkten vallende onder de tariefposten voorkomende op lijst C,
-
c)15% voor de produkten vallende onder de tariefposten voorkomende op lijst D,
-
d)25% voor de produkten vallende onder de tariefposten voorkomende op lijst E; wanneer echter voor deze produkten het Beneluxtarief een recht aangeeft dat niet hoger ligt dan 3%, wordt dit laatste voor de berekening van het rekenkundig gemiddelde op 12% gebracht.
-
-
4.In lijst F zijn de rechten vastgesteld welke van toepassing zullen zijn op de daarop voorkomende produkten.
-
5.De lijsten der tariefposten welke in dit artikel en in artikel 20 zijn bedoeld, zijn als bijlage I aan dit Verdrag gehecht.
De hoofdregel is, dat de hoogte van de rechten voor de posten van het gemeenschappelijk douanetarief zal worden bepaald door het rekenkundig gemiddelde van de op 1 januari 1957 in de vier douanegebieden (Benelux, West-Duitsland, Frankrijk en Italië) feitelijk toegepaste rechten. Op deze hoofd-regel zijn een aantal uitzonderingen.
-
1.In een aantal gevallen zullen andere dan de feitelijk toegepaste rechten bij de berekening worden betrokken (Benelux artikel 19, lid 3, sub d) ; Italië artikel 19, lid 2, tweede alinea; Frankrijk artikel 19, lid 2, derde alinea; zie ook lijst F, onder post 10.01 en 11.01.
-
2.Voor een aantal produkten is een maximum gesteld; is het rekenkundig gemiddelde hoger, dan geldt dit maximum (voor lijst B, voornamelijk grondstoffen, geldt 3 pct., voor lijst C, voornamelijk halffabrikaten, geldt 10 pct., voor lijst D, anorganische chemische produkten, 15 pct., voor lijst E, organisch chemische produkten, 25 pct.).
-
3.Voor een aantal produkten is het recht van het gemeenschappelijk douanetarief in het Verdrag zelf vastgesteld (lijst F, waarop o.a. voorkomen belangrijke posten als koffie, granen, oliehoudende zaden, tabak, ruwe aardolie, huiden, ruwe katoen, ruw koper, ruw nikkel).
-
4.Over een aantal goederen zullen nog na de inwerkingtreding van het Verdrag onderhandelingen gevoerd worden om tot de vaststelling van het recht te komen (lijst G, waarop o.a. vermeld staan plantaardige oliën, oliederivaten, synthetische rubber, hout, cellulose, ruw aluminium, onderdelen van automobielen).
Opmerkingen bij Lid 2
De bijzondere bepalingen met betrekking tot de Italiaanse en Franse rechten, die bij de berekening van het rekenkundig gemiddelde zullen worden betrokken, hebben een verschillende grond.
Wat Italië betreft, komt de bepaling tegemoet aan de bezwaren, die het uitgangspunt 1 januari 1957 voor dat land zou hebben, waar het slechts tijdelijk een algemene tariefverlaging van 10 pct. op zijn rechten toepaste.
Voor Frankrijk is een uitzondering gemaakt voor een aantal goederen (lijst A), waarvoor het recht is opgeschort om redenen van prijspolitiek, terwijl de invoer kwantitatief wordt beperkt tot wat voor de volkshuishouding noodzakelijk is. Door deze schorsing als normaal te beschouwen en bij de berekening in aanmerking te nemen, zou het beschermend effect van het tarief ten onrechte worden veronachtzaamd.
Opmerkingen bij Lid 3, sub d
De bijzondere bepaling, dat voor de produkten in de sector der organische chemie een recht van 12 pct. in aanmerking zal worden genomen in die gevallen, waarin het Beneluxtarief een recht van niet meer dan 3 pct. aangeeft, is een onderdeel van het compromis, dat met betrekking tot de goederen van lijst E is gesloten.
Inderdaad valt niet te ontkennen, dat het Beneluxtarief in een aantal gevallen, waar zijn eigen produktie bestaat, beschermend is, terwijl, waar die produktie ontbreekt, vrijdom van rechten bestaat. Er is dus feitelijk besloten voor die posten het gemiddelde Beneluxrecht mee te tellen, dat waarschijnlijk zou hebben bestaan als er eigen produktie was.
De Regering heeft deze bepaling menen te moeten aanvaarden, toen daartegenover voor de produkten van lijsten E en G ook een soepele tariefcontingentsregeling verkregen kon worden. Zie voorts de toelichting bij artikel 89 i.
Opmerkingen bij Lid 4
Met betrekking tot ongebrande koffie, waarvoor het recht op 16 pct. is bepaald, is bij het Verdrag zelf reeds ten behoeve van de Beneluxlanden een tariefcontingentenregeling overeengekomen (zie Protocol betreffende het tariefcontingent voor de invoer van ongebrande koffie), waardoor gedurende de overgangsperiode een redelijke mate van invoer met vrijdom van recht blijft gegarandeerd.
Met betrekking tot ruwe tabak, waarvoor het recht op 30 pct. is vastgesteld, zijn de ondergetekenden bereid om, indien daaruit ernstige moeilijkheden voor de tabaksindustrie zouden voortvloeien, die niet door middel van tariefcontingenten kunnen worden opgeheven, t.z.t. te overwegen maatregelen in de fiscale sfeer te treffen, ten einde die moeilijkheden zoveel mogelijk te elimineren.
-
1.Onder de voorwaarden en met de beperkingen welke hieronder zijn voorzien zijn de rechten van het gemeenschappelijk douanetarief gelijk aan het rekenkundig gemiddelde van de rechten die worden toegepast in de vier douanegebieden welke de Gemeenschap omvat.
-
2.Bij de berekening van dit gemiddelde worden die rechten in aanmerking genomen welke door de Lid-Staten op 1 januari 1957 werden toegepast.
Evenwel wordt voor het Italiaanse tarief, het toegepaste recht aldus verstaan, dat geen rekening wordt gehouden met de tijdelijke verlaging van 10%. Bovendien wordt voor de posten van dat tarief waarvoor een conventioneel recht bestaat, dit laatste in de plaats gesteld van het toegepaste recht als voren omschreven, mits het conventionele recht niet meer dan 10% hoger is dan het toegepaste. Indien het conventionele recht het als voren omschreven toegepaste recht met meer dan 10% te boven gaat, wordt bij de berekening van het rekenkundig gemiddelde dat toegepaste recht in aanmerking genomen, vermeerderd met 10%.
Bij de berekening van het rekenkundig gemiddelde worden voor de posten voorkomende op lijst A de op deze lijst aangegeven rechten in de plaats gesteld van de toegepaste rechten.
-
3.De rechten van het gemeenschappelijk douanetarief mogen niet hoger zijn dan:
-
a)3% voor de produkten vallende onder de tariefposten voorkomende op lijst B,
-
b)10% voor de produkten vallende onder de tariefposten voorkomende op lijst C,
-
c)15% voor de produkten vallende onder de tariefposten voorkomende op lijst D,
-
d)25% voor de produkten vallende onder de tariefposten voorkomende op lijst E; wanneer echter voor deze produkten het Beneluxtarief een recht aangeeft dat niet hoger ligt dan 3%, wordt dit laatste voor de berekening van het rekenkundig gemiddelde op 12% gebracht.
-
-
4.In lijst F zijn de rechten vastgesteld welke van toepassing zullen zijn op de daarop voorkomende produkten.
-
5.De lijsten der tariefposten welke in dit artikel en in artikel 20 zijn bedoeld, zijn als bijlage I aan dit Verdrag gehecht.
Bij de uitvoering van de taken die haar krachtens de bepalingen van dit hoofdstuk toevertrouwd zijn, laat de Commissie zich leiden door:
-
a)de noodzaak het handelsverkeer tussen de lidstaten en derde landen te bevorderen;
-
b)de ontwikkeling van de mededingingsvoorwaarden binnen de Gemeenschap in de mate waarin deze ontwikkeling het vermogen tot mededinging van de ondernemingen zal doen toenemen;
-
c)de behoeften van de Gemeenschap aan grondstoffen en halffabrikaten, waarbij zij ervoor waakt dat de mededingingsvoorwaarden met betrekking tot eindproducten tussen de lidstaten niet worden vervalst;
-
d)de noodzaak om ernstige verstoringen van het economisch leven der lidstaten te vermijden en een rationele ontwikkeling van de productie alsook een verruiming van het verbruik in de Gemeenschap te waarborgen.