"Europa, bij gebrek aan beter" - Hoofdinhoud
DEN HAAG (PDC i) - Hoe kijken betrokkenen terug op de Europese eenwording? Welke toekomst wacht Europa? Trouw belicht in een serie de geschiedenis van Europa. Voor de serie maakt Trouw gebruik van het onderzoek van het Centrum voor Parlementaire Geschiedenis i (Radboud Universiteit) en de Rijksuniversiteit Groningen. Het Haagse Montesquieu Instituut verzorgt hiervan in het najaar een boek.
Al in de beginjaren van de Europese Unie deed Nederland eerder schoorvoetend dan voluit mee met de eenwording. Het enthousiasme voor de economische integratie werd vooral gedragen door individuele politici.
Door Leonoor Kuijk
Nederland houdt niet van Europa. We doen het ermee, bij gebrek aan beter. Wie dacht dat die kritische houding alleen iets was van de periode na Frits Bolkestein en Pim Fortuyn, komt bedrogen uit. Nederland behoort tot de oprichters van de Europese Unie. Maar groot enthousiasme was er ook in de beginperiode alleen bij een klein groepje politici. Behoudens een korte periode begin jaren zeventig en eventjes ook eind jaren tachtig heeft de Nederlandse politiek eigenlijk altijd kritisch gestaan tegenover Europa. Economische integratie was tot daar aan toe. Maar voor politieke integratie waren politici vaak huiverig.
"Daar kijkt u van op hè?", zegt Jan Willem Brouwer i, onderzoeker aan het Centrum voor Parlementaire Geschiedenis van de Radboud Universiteit Nijmegen. Hij werkt met drie andere onderzoekers van zowel zijn eigen instituut als de Rijksuniversiteit Groningen aan een boek over het geworstel van Nederlandse politieke partijen met hun Europa-standpunt.
Individuen hebben een grote invloed gehad op het Nederlandse denken over Europa, is een van de verrassende uitkomsten van het onderzoek. De onderzoekers dachten aanvankelijk dat de Nederlandse mening over Europa vooral door grote momenten bepaald zou zijn. De uitbreiding van de Unie, economische voor- of tegenspoed spelen inderdaad wel een rol in hoe Nederland denkt over de Europese integratie, maar in Nederland hebben politieke individuen een grote sturende rol gehad, zegt Brouwer. "In de beginjaren van de Europese Unie zorgden de parlementariërs die zowel in de Nederlandse Tweede Kamer als in het Europees Parlement in Straatsburg zaten, dat collega's positiever over Europa gingen denken. Later beïnvloedden mensen als Bolkestein en Fortuyn anderen met hun kritische kijk."
In de jaren vijftig en zestig was de meerderheid van de politieke partijen weliswaar 'voor' Europa, maar dit standpunt werd binnen die partijen maar door een handjevol mensen gedragen. De rest van de parlementariërs was niet geïnteresseerd of huiverig. Bewindslieden in die tijd waren soms echt 'tegen'. Brouwer: "Drees, premier van 1948 tot 1958, was heel voorzichtig. In het regeringsprogramma van het kabinet-De Quay (1959 - 1963) staat nog dat we niet 'gekke gerritje' van Europa moeten zijn en dat Nederland op zijn belangen moet letten, zoals andere landen dat ook doen: 'Bij de bevordering van de integratie dient waakzaam te worden toegezien op het vaak sterk op eigen belang gericht streven van andere partners', staat het iets netter geformuleerd."
Voor zover de parlementariërs die zowel in het parlement in Den Haag als in het Europees Parlement in Straatsburg zaten niet meteen enthousiast waren voor Europa, werden ze dat wel door het contact met hun collega's uit andere landen. Invloedrijke parlementariërs met zo'n dubbelmandaat waren onder meer Tjerk Westerterp (KVP, later CDA) en Sieuwert Bruins Slot, die in 1943 de illegale Trouw had helpen oprichten en na de oorlog zowel hoofdredacteur werd van Trouw als Kamerlid en fractievoorzitter voor de ARP.
Brouwer: "Voor de ARP was de Nederlandse soevereiniteit in eerste instantie zó belangrijk dat deze partij niet warmliep voor Europa." Bruins Slot werd als parlementariër in Straatsburg bekeerd en zag dat het onvermijdelijk was om een vorm van federalisme te aanvaarden, waarbij de afzonderlijke landen een grote mate van zelfstandigheid zouden behouden, maar waarbij de soevereiniteit verdeeld zou worden tussen een centraal bestuur voor Europese landen en de nationale overheden.
"Bruins Slot is een heel verrassende figuur omdat hij zijn partijgenoten overhaalde, en de ARP zo in een andere richting duwde. Hij werd ook lid van het actiecomité van EU-oprichter Jean Monnet. Deze pressiegroep was in 1955 in Parijs opgericht om de Europese integratie te bevorderen. Westerterp beschreef hoe de hele Nederlandse kolonie in een café in Straatsburg bijeenkwam om samen aan Europa te bouwen. Er heerste een gevoel van saamhorigheid. Toch zie je zelfs bij die eerste lichting geïnspireerde eenlingen al dat hun enthousiasme ingetogen was. Ze wilden wel aan Europa bouwen, maar tot op zekere hoogte. Bovendien moest het Nederlandse parlement wel controle kunnen houden over de besluitvorming. De grote partijen VVD, CHU en ondanks de inspanningen van Bruins Slot in zekere mate ook de ARP hadden nog tot eind jaren zestig grote twijfels."
Pas met de regeringsperiode van premier Barend Biesheuvel, van 1971 tot 1973, kwam daar kort verandering in, zegt Brouwer. "Dat was het meest eurofiele kabinet dat we ooit hebben gehad." Een aantal kabinetsleden Biesheuvel zelf, Tjerk Westerterp (KVP) en de latere eurocommissaris Pierre Lardinois (KVP) was zelf europarlementariër geweest. Norbert Schmelzer (KVP) was zelfs actief lid van het Actiecomité van Jean Monnet. In die tijd hoorde Nederland de kassa rinkelen. De Nederlandse schatkist had veel profijt van het inmiddels opgezette Europese landbouwbeleid. Het Verenigd Koninkrijk, met in zijn kielzog Denemarken en Ierland, kwamen in 1973 bij de Unie. De aansluiting van het Verenigd Koninkrijk, waarmee Nederland zich als protestantse handelsnatie zeer verwant voelde, was vanaf het begin een grote wens. Alles zat in deze periode dus mee. Maar het enthousiasme voor Europa was ook in deze periode eigenlijk weinig principieel, en bovendien maar van korte duur.
Brouwer: "De soep was opeens een stuk dunner. Eerst zaten er zes landen om de vergadertafel, nu negen. Daarbij kwam dat de Duitsers zich in deze periode meer gingen manifesteren, nadat zij zich in de jaren zestig nog hadden ingehouden."
De eerste oliecrisis van 1973 temperde de economische euforie. Binnen de Partij van de Arbeid ontstond een groep politici die te boek stond als de 'voorwaardelijkheidsdenkers'. Zij wilden Europa alleen als het ook een sociaal Europa zou worden zowel voor de eigen burgers als voor de Derde Wereld. Van premier Den Uyl was bekend dat hij weinig op had met Europa.
Toen na 1979 de Europarlementariërs rechtstreeks werden gekozen, en de functie niet meer gecombineerd mocht worden met het Kamerlidmaatschap, droogde in de nationale parlementen de bron van enthousiasme over Europa op.
In de jaren tachtig ging het heel slecht met de Unie, de eigen middelen raakten uitgeput, de uitgaven aan het landbouwbeleid stegen, de Britse premier Margaret Thatcher eiste compensatie voor de onevenredig hoge bijdrage die Groot-Brittannië aan de Unie moest leveren. Ze had een punt, maar de sfeer was verziekt.
Toch leefde het enthousiasme over Europa in Nederland eind jaren tachtig opeens weer even op. Dit kwam omdat Europa Nederland, net als in het begin van de jaren zeventig, bracht wat het wilde, verklaart hoogleraar internationale betrekkingen Jan van der Harst i in zijn werkkamer aan de Rijksuniversiteit Groningen het kortstondige enthousiasme. "In de periode 1985 - 1987 kwam de zogenoemde Europese Akte tot stand die zou leiden tot de gemeenschappelijke markt. Dat was precies een van de speerpunten geweest van het Nederlandse Europabeleid."
Collega Anjo Harryvan noemt het 'welbegrepen eigenbelang' dat de Nederlandse politieke partijen hun standpunt eind jaren tachtig herzagen en weer pro-Europees werden. "Na de crisis van de jaren zeventig en begin jaren tachtig, zag iedereen in dat we toe móesten naar een gemeenschappelijke markt die opgewassen was tegen landen in Zuid-Oost Azië, maar ook tegen Japan en de Verenigde Staten." Hij ziet bij de politieke elite van dat moment wel een 'Europees idealisme', maar dat was 'vrijblijvend'. "Deze mensen waren in de opbouwjaren gevormd. Voor hen was Europa een kwestie van fatsoen."
Hoogleraar Van der Harst zag het enthousiasme voor Europa geïllustreerd in het gebruik van het woord 'subsidiariteit'. "De term beschrijft op welk bestuursniveau zaken het beste kunnen worden geregeld. Eind jaren tachtig werd dit begrip uitgelegd als 'laten we vooral op Europees niveau regelen wat beter op dat niveau geregeld kan worden'. Vanaf de jaren negentig werd Nederland nationalistischer. Dezelfde term werd toen uitgelegd als 'zaken zo dicht mogelijk bij de burger houden en zo min mogelijk bevoegdheden aan Europa overdragen'."
Onder invloed van onder anderen Europawoordvoerder voor de VVD in de Tweede Kamer Frans Weisglas en van staatssecretaris van buitenlandse zaken en voormalig Europarlementariër Piet Dankert (PvdA) was eind jaren tachtig het enthousiasme zó groot dat Nederland op 30 september 1991 de andere lidstaten een vergaand voorstel voor verregaande politieke samenwerking deed voor een aanpassing van het Verdrag van Rome, het oprichtingsverdrag van de Europese Economische Gemeenschap uit 1957. Het Nederlandse voorstel werd door de andere landen afgewezen, een dag die in Nederland als 'zwarte maandag' de geschiedenis is ingegaan. Nederland werkte daarna nog enthousiast mee aan een uitgeklede versie van het Nederlandse voorstel, dat in 1992 als het Verdrag van Maastricht door alle lidstaten werd aanvaard. Daarna veranderde de stemming over Europa bij de Nederlandse politieke partijen toch weer snel.
Van der Harst: "Nederland had een enorm succesvol Europa-beleid gevoerd: er was een gemeenschappelijke markt, het einde van het communisme was een feit. Er viel weinig meer te wensen". Tegelijkertijd werd in 1992 duidelijk dat we opeens van netto-ontvanger van Europese subsidies netto-betaler werden. Bolkestein, VVD-fractieleider vanaf 1990, uitte kritiek op Europa.
Harryvan: "In zijn visie was Europa, met name na het Verdrag van Maastricht, teveel de verkeerde kant op gegaan. Nederland was altijd geïnteresseerd geweest in economische integratie. Na Maastricht werd zichtbaar dat Europa zich ook op het sociaal-politieke terrein had begeven en zich steeds meer met het leven van de individuele burger ging bemoeien; met nummerborden van auto's, paspoorten, maar bijvoorbeeld ook met bouwwerkzaamheden die moesten worden stilgelegd omdat het fijnstofgehalte te hoog was."
Harryvan noemt de invloed van een individu als Bolkestein indrukwekkend. "Zijn ideeën strekten zich uit tot de andere partijen. Men denkt wel eens dat Bolkestein de stem van het volk volgde. Maar als het gaat om Europa kun je toch beter zeggen dat Bolkestein de leiding gaf."
Bolkestein was in 2001 Eurocommissaris voor de interne markt toen in Nederland de ster van Pim Fortuyn rijzende was. Van der Harst: "Diens invloed zat niet zozeer in wat hij over Europa zei, maar vooral in hoe de andere partijen met zijn gedachtengoed aan de haal zijn gegaan. Bij de VVD waren ze onder invloed van Bolkestein al anders gaan denken. Maar partijen als het CDA en de PvdA gingen onder invloed van Fortuyn ook kritischer over Europa praten."
Harryvan: "Vooral de notie dat er een kloof zou zijn tussen burger en politiek, namen bijna alle partijen van Fortuyn over. Binnen de PvdA werd opeens het referendum, waar de partij nooit een voorstander van was, omarmd. Er ontstond een politieke elite die niet langer de burger de voor- of nadelen van Europa uitlegde, maar die bang was door de kiezer gestraft te worden als ze een pro-Europees standpunt innam."
Het Nederlandse 'nee' tegen de Europese Grondwet, de uitkomst van het referendum dat op 1 juni 2005 werd gehouden, sloeg in de rest van Europa in als een bom. Maar 'Europa' stond in Nederland zelf tijdens de Tweede Kamerverkiezingen van 2005 niet eens op de agenda.
Van der Harst: "Je zou na dat referendum denken dat de zaak nu op scherp stond. Maar de politieke partijen drukten Europa meteen weer weg uit het debat. Nederland is altijd erg goed geweest in het depolitiseren van de Europa-discussie, de angel uit Europa te halen. Misschien werkt dat in Nederland ook wel het beste, hoewel dit het debat natuurlijk wel vervlakt."
Dat Nederland nu weer volop 'nee' zegt tegen Europa, past volgens Van der Harst wel in het plaatje. "Nederland heeft veel van zijn idealen in Europa gerealiseerd en is een beetje verzadigd. De beleidsmakers zijn afwachtend of wat er nu allemaal nog aan beleid uit Brussel komt wel zo goed is voor ons."
Met dank overgenomen van Trouw, gepubliceerd op zaterdag 31 maart 2012.