Artikel III-341: Overeenkomsten van voor de datum van toetreding tot de Unie - Hoofdinhoud
De rechten en verplichtingen voortvloeiende uit overeenkomsten die vóór 1 januari 1958 of, voor de toetredende staten, vóór de datum van hun toetreding zijn gesloten tussen een of meer lidstaten enerzijds en een of meer derde staten anderzijds, worden door de bepalingen van deze Grondwet onverlet gelaten.
Voorzover deze overeenkomsten niet verenigbaar zijn met de Grondwet maken de betrokken lidstaat of lidstaten gebruik van alle passende middelen om de vastgestelde onverenigbaarheid op te heffen. Indien nodig verlenen de lidstaten elkaar bijstand teneinde dat doel te bereiken en volgen in voorkomende gevallen een gemeenschappelijke gedragslijn.
Bij de toepassing van de overeenkomsten, bedoeld in de eerste alinea, houden de lidstaten rekening met het feit dat de door iedere lidstaat in de Grondwet toegestane voordelen, een wezenlijk bestanddeel uitmaken van de Unie en dientengevolge onverbrekelijk verbonden zijn met de oprichting van instellingen waaraan bij de Grondwet bevoegdheden worden verleend, en met het toekennen van identieke voordelen door alle overige lidstaten.
De rechten en verplichtingen voortvloeiende uit overeenkomsten vóór 1 januari 1958 of, voor de toetredende staten, vóór de datum van hun toetreding gesloten tussen een of meer lidstaten enerzijds en een of meer derde staten anderzijds, worden door de bepalingen van deze Grondwet niet aangetast.
Voorzover deze overeenkomsten niet verenigbaar zijn met de Grondwet maken de betrokken lidstaat of lidstaten gebruik van alle passende middelen om de vastgestelde onverenigbaarheid op te heffen. Indien nodig verlenen de lidstaten elkaar bijstand teneinde dat doel te bereiken en volgen in voorkomende gevallen een gemeenschappelijke gedragslijn.
Bij de toepassing van de overeenkomsten, bedoeld in de eerste alinea, houden de lidstaten rekening met het feit dat de voordelen door elke lidstaat in de Grondwet toegestaan, een wezenlijk bestanddeel uitmaken van de Unie en dientengevolge onverbrekelijk verbonden zijn met de oprichting van gemeenschappelijke instellingen, met het toekennen van bevoegdheden aan die instellingen en met het verlenen van dezelfde voordelen door de overige lidstaten.
De rechten en verplichtingen voortvloeiende uit overeenkomsten vóór 1 januari 1958 of, voor de toetredende staten, vóór de datum van hun toetreding gesloten tussen een of meer lidstaten enerzijds en een of meer derde staten anderzijds, worden door de bepalingen van deze Grondwet niet aangetast.
Voorzover deze overeenkomsten niet verenigbaar zijn met de Grondwet maken de betrokken lidstaat of lidstaten gebruik van alle passende middelen om de vastgestelde onverenigbaarheid op te heffen. Indien nodig verlenen de lidstaten elkaar bijstand teneinde dat doel te bereiken en volgen in voorkomende gevallen een gemeenschappelijke gedragslijn.
Bij de toepassing van de overeenkomsten, bedoeld in de eerste alinea, houden de lidstaten rekening met het feit dat de voordelen door iedere lidstaat in de Grondwet toegestaan, een wezenlijk bestanddeel uitmaken van de Unie en dientengevolge onverbrekelijk verbonden zijn met de oprichting van gemeenschappelijke instellingen, met het toekennen van bevoegdheden aan die instellingen en met het verlenen van dezelfde voordelen door de overige lidstaten.
De rechten en verplichtingen voortvloeiende uit overeenkomsten die vóór 1 januari 1958 of, voor de toetredende staten, vóór de datum van hun toetreding zijn gesloten tussen een of meer lidstaten enerzijds en een of meer derde staten anderzijds, worden door de bepalingen van deze Grondwet onverlet gelaten.
Voorzover deze overeenkomsten niet verenigbaar zijn met de Grondwet maken de betrokken lidstaat of lidstaten gebruik van alle passende middelen om de vastgestelde onverenigbaarheid op te heffen. Indien nodig verlenen de lidstaten elkaar bijstand teneinde dat doel te bereiken en volgen in voorkomende gevallen een gemeenschappelijke gedragslijn.
Bij de toepassing van de overeenkomsten, bedoeld in de eerste alinea, houden de lidstaten rekening met het feit dat de door iedere lidstaat in de Grondwet toegestane voordelen, een wezenlijk bestanddeel uitmaken van de Unie en dientengevolge onverbrekelijk verbonden zijn met de oprichting van instellingen waaraan bij de Grondwet bevoegdheden worden verleend, en met het toekennen van identieke voordelen door alle overige lidstaten.
De rechten en verplichtingen voortvloeiende uit overeenkomsten die vóór 1 januari 1958 of, voor de toetredende staten, vóór de datum van hun toetreding zijn gesloten tussen een of meer lidstaten enerzijds en een of meer derde staten anderzijds, worden door de Grondwet onverlet gelaten.
Voorzover die overeenkomsten niet verenigbaar zijn met de Grondwet maken de betrokken lidstaat of lidstaten gebruik van alle passende middelen om de vastgestelde punten van onverenigbaarheid op te heffen. Indien nodig verlenen de lidstaten elkaar bijstand teneinde dat doel te bereiken en volgen zij in voorkomende gevallen een gemeenschappelijke gedragslijn.
Wanneer de lidstaten de in de eerste alinea bedoelde overeenkomsten toepassen, houden zij rekening met het feit dat de door iedere lidstaat in de Grondwet toegestane voordelen een wezenlijk bestanddeel uitmaken van de Unie en dientengevolge onverbrekelijk verbonden zijn met de oprichting van instellingen waaraan bij de Grondwet bevoegdheden zijn toegedeeld, en met het toekennen van identieke voordelen door alle overige lidstaten.