Artikel I-26: De Europese Commissie - Hoofdinhoud
Inhoudsopgave
-
1.De Commissie bevordert het algemeen belang van de Unie en neemt daartoe passende initiatieven.
Zij ziet toe op de toepassing zowel van de Grondwet als van de maatregelen die de instellingen krachtens de Grondwet vaststellen.
Onder de controle van het Hof van Justitie van de Europese Unie ziet zij toe op de toepassing van het recht van de Unie.
Zij voert de begroting uit en beheert de programma's.
Zij oefent onder de bij de Grondwet bepaalde voorwaarden coördinerende, uitvoerende en beheerstaken uit.
Zij zorgt voor de externe vertegenwoordiging van de Unie, behalve wat betreft het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en de andere bij de Grondwet bepaalde gevallen.
Zij neemt de initiatieven tot de jaarlijkse en meerjarige programmering van de Unie om interinstitutionele akkoorden tot stand te brengen.
-
2.Tenzij in de Grondwet anders is bepaald, kunnen wetgevingshandelingen van de Unie alleen op voorstel van de Commissie worden vastgesteld. Andere handelingen worden op voorstel van de Commissie vastgesteld in de gevallen waarin de Grondwet daarin voorziet.
-
3.De ambtstermijn van de Commissie bedraagt vijf jaar.
-
4.De leden van de Commissie worden op grond van hun algemene bekwaamheid en Europese inzet gekozen uit personen die alle waarborgen voor onafhankelijkheid bieden.
-
5.De eerste Commissie die wordt benoemd krachtens de Grondwet, bestaat uit één onderdaan van iedere lidstaat, met inbegrip van de voorzitter van de Commissie en van de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie, die een van de vice-voorzitters van de Commissie is.
-
6.Vanaf het verstrijken van de ambtstermijn van de in lid 5 bedoelde Commissie bestaat de Commissie uit een aantal leden, met inbegrip van de voorzitter van de Commissie en van de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie, dat overeenstemt met tweederde van het aantal lidstaten, tenzij de Europese Raad met eenparigheid van stemmen besluit dit aantal te wijzigen.
De leden van de Commissie worden volgens een toerbeurtsysteem op basis van gelijkheid tussen de lidstaten, uit de onderdanen van de lidstaten gekozen. Dit systeem wordt door de Europese Raad met eenparigheid van stemmen vastgesteld bij een Europees besluit dat op de volgende beginselen wordt gebaseerd:
-
a)de lidstaten worden volstrekt gelijk behandeld wat betreft de bepaling van de volgorde en de ambtstermijn van hun onderdanen als leden van de Commissie; derhalve kan het verschil tussen het totale aantal mandaten van onderdanen van twee willekeurige lidstaten nooit meer dan één bedragen;
-
b)behoudens het bepaalde onder a), weerspiegelt de samenstelling van de Commissie te allen tijde in voldoende mate de demografische en geografische verscheidenheid van alle lidstaten.
-
-
7.De Commissie oefent haar verantwoordelijkheden volkomen onafhankelijk uit. Onverminderd artikel I-28 i, lid 2, vragen noch aanvaarden de leden van de Commissie instructies van enige regering, instelling, orgaan of instantie. Zij onthouden zich van iedere handeling die onverenigbaar is met het karakter van hun ambt of met de uitvoering van hun taak.
-
8.De Commissie legt als college verantwoording af aan het Europees Parlement. Het Europees Parlement kan zich overeenkomstig artikel III-340 i uitspreken over een motie van afkeuring tegen de Commissie. Indien een dergelijke motie wordt aangenomen, nemen de leden van de Commissie collectief ontslag en legt ook de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie zijn functie in de Commissie neer.
Zie ook:
De Europese Commissie vormt in de visie van de regering het hart van de institutionele architectuur. In het Benelux-memorandum is een krachtig pleidooi gehouden voor het versterken van de positie van de Commissie. Zij is immers de instelling die het gemeenschappelijk belang waarborgt en die de motor vormt van de Europese integratie. Deze rol wordt nog belangrijker in een Unie van 25 of meer, zeer uiteenlopende, lidstaten.
In het eerste en tweede lid van artikel I-26 is naar het inzicht van de regering een adequate omschrijving van de taken van de Commissie neergelegd. De regering is verheugd dat de Commissie het initiatiefrecht heeft gekregen voor de jaarlijkse en meerjarige programmering van de Unie en voor alle wetgevingshandelingen van de Unie. Het is dit initiatiefrecht dat de Commissie in staat zal stellen haar rol als motor van de Europese integratie te blijven vervullen.
In de IGC i vormde niet het takenpakket van de Commissie, maar haar samenstelling de kern van het debat. De grote lidstaten wensten vast te houden aan het op termijn reduceren van de omvang van de Commissie, zoals reeds is vastgelegd in het Verdrag van Nice. Het belangrijkste argument daarbij was dat een steeds verder uitdijende Commissie aan slagvaardigheid zou inboeten. De kleine lidstaten daarentegen wensten vast te houden aan het principe van één Commissaris per lidstaat. Zij meenden dat dit uit het oogpunt van representativiteit noodzakelijk is.
Nederland heeft met de Benelux-partners, gepleit voor een systeem waarbij weliswaar iedere lidstaat een Commissaris levert, maar waarbij het stemrecht op basis van gelijkwaardigheid roteert. De Benelux-landen meenden dat aldus kon worden tegemoet gekomen aan de eisen van representativiteit, terwijl tegelijkertijd slagvaardigheid en collegialiteit behouden konden blijven. Dit Benelux-model heeft zijn weg gevonden naar het Conventieresultaat i. In de IGC bleek er echter onvoldoende steun voor te bestaan.
Het compromis dat uiteindelijk is gesloten, bestaat uit een reductie van de omvang van de Commissie op termijn. Vanaf 2014 zal de Commissie bestaan uit een aantal leden dat overeenstemt met tweederde van het aantal lidstaten. De regering is van mening dat dit een redelijk compromis is. Deze uitkomst geeft de lidstaten nog tien jaar de gelegenheid een onderdaan in het college te hebben.
De gereduceerde omvang van de Commissie na 2014 stelt iedere lidstaat nog steeds in staat om in twee van elke drie colleges (dat wil zeggen: gedurende tien van iedere vijftien jaar) een onderdaan in de Commissie te hebben. Daarmee wordt naar het inzicht van de regering de representativiteit in voldoende mate gewaarborgd.
Voor de regering is van essentieel belang dat in artikel I-26, zesde lid, wordt bepaald dat het toerbeurtsysteem is gebaseerd op gelijkheid tussen lidstaten. De principes waar dit toerbeurtsysteem op is gebaseerd (artikel I-26, zesde lid, sub a en sub b) zijn direct ontleend aan hetgeen bepaald was in artikel 4 van het Protocol betreffende de uitbreiding van de Europese Unie gehecht aan het Verdrag van Nice i.
Daarnaast is de regering verheugd over de Verklaring bij de Slotakte inzake artikel I-26, waarin de plicht voor de Commissie is vastgelegd om de politieke, sociale en economische realiteit in alle lidstaten, ook die welke geen onderdaan als lid van de Commissie hebben, volledig in aanmerking te nemen (Verklaring 6).
In het zesde lid van artikel I-26 is, als handreiking aan de lidstaten die tegen een kleinere Commissie waren, bepaald dat in 2014 de Europese Raad met eenparigheid van stemmen kan besluiten tot een andere omvang van de Commissie.
In het zevende lid van artikel I-26 is de onafhankelijkheid van de leden van de Commissie geregeld. Daarin is de absolute onafhankelijkheid gewaarborgd van deze leden, onder andere door het niet aanvaarden van instructies van instellingen, regeringen, organen of andere instanties. Deze onafhankelijkheid geldt ook voor de Minister van Buitenlandse Zaken van de Unie, die immers vice-president is van de Commissie. Deze onafhankelijkheid geldt voor zover het zijn taken in de Commissie betreft. Vanzelfsprekend zal hij voor zijn werkzaamheden in de Raad wel instructies en aanwijzingen volgen vanuit de lidstaten en de Raad. Dit is ook expliciet opgenomen in dit lid alsmede in artikel I-28, tweede lid.
In artikel I-26, achtste lid, is bepaald dat de Commissie als college verantwoording verschuldigd is aan het Europees Parlement. De procedure volgens welke het Europees Parlement de Commissie tot collectief aftreden kan dwingen is geregeld in artikel III-340 i. Deze procedure stemt overeen met de procedure van artikel 201 van het EG-Verdrag i.
De artikelen over de Commissie in Deel III van het Grondwettelijk Verdrag bevatten weinig veranderingen ten opzichte van het EG-Verdrag en het EU-Verdrag. Artikel III-347 i, in aanvulling op het bepaalde in artikel I-26, neemt deels artikel 213, tweede lid, van het EG-Verdrag i betreffende de onafhankelijkheid van de leden van de Commissie over.
Ook artikel III-348 i is grotendeels gelijk aan de oude bepalingen over ontslag van de leden van de Commissie (artikel 215 EG-Verdrag i), zij het dat de regels over de wijze van benoeming van een vervangend lid van de Commissie aangepast zijn. Kon de Raad onder het EG-Verdrag met gekwalificeerde meerderheid een vervangend lid benoemen, onder het Grondwettelijk Verdrag wordt het vervangende lid (waarvan uitdrukkelijk wordt bepaald dat deze dezelfde nationaliteit als het vertrekkend Commissielid heeft) pas met gekwalificeerde meerderheid van stemmen benoemd met instemming van de voorzitter van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement (tweede lid, eerste alinea).
In geval van eventuele vervanging van de voorzitter van de Commissie en de EMBZ bepalen het derde en vierde lid van artikel III-348 dat hun vervanging overeenkomstig de benoemingsregels neergelegd in de artikelen I-27 i en I-28 i dient plaats te vinden.
Algemene beschouwing
De handhaving van de regel die stelde dat de Commissie wordt samengesteld uit één onderdaan van elke lidstaat dreigde op termijn de efficiëntie van deze instelling, die de kern vormt van de communautaire methode, aan te tasten. Een al te uitgebreide Commissie zou immers over minder slagkracht kunnen beschikken. De logica van een onafhankelijke Commissie pleitte bovendien voor het afstappen van het principe van één Commissaris per lidstaat.
De Grondwet voorziet vanaf 2014 in een kleinere Commissie waarvan het aantal leden, met inbegrip van haar voorzitter en van de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie, overeenstemt met 2/3 van het aantal lidstaten, tenzij de Europese Raad met eenparigheid van stemmen anders beslist. Alle lidstaten worden op basis van gelijkheid behandeld, in die zin dat er binnen de Commissie een toerbeurtsysteem wordt voorzien.
Er werd een verklaring toegevoegd om degenen gerust te stellen die tot in de slotfase van de onderhandelingen hebben gepleit voor het handhaven zonder einddatum van het principe van één Commissaris per lidstaat. Krachtens deze verklaring is de IGC van oordeel dat wanneer de Commissie niet langer één onderdaan van elke lidstaat telt, zij de nodige maatregelen moet nemen om te verzekeren dat de realiteit van alle lidstaten in aanmerking wordt genomen.
Ook al komt de inkrimping van de Commissie er pas in 2014, ze staat voortaan vast. Het Verdrag van Nice voorzag al in een beperking van de Commissie, maar bepaalde geen omvang voor de kleinere Commissie. De Grondwet ondervangt deze lacune. De voornaamste doelstelling van België, die erin bestond de Commissie te versterken zonder ze een intergouvernementeel karakter te geven, werd bereikt. Op termijn zal de Commissie onafhankelijker en kleiner worden.
Specifiek bij dit artikel
De ontwerp-Grondwet van de Conventie i bepaalde dat de Europese Commissie vanaf 1 november 2009 zou bestaan uit een college, samengesteld uit de voorzitter, de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie en dertien Europese Commissarissen die volgens een toerbeurtsysteem op basis van gelijkheid tussen de lidstaten zouden worden gekozen. Dit college zou dan worden aangevuld met commissarissen zonder stemrecht afkomstig uit alle andere lidstaten.
Met deze formule zou voldaan worden aan de in Nice overeengekomen inkrimping van de Commissie. Volgens het aan het Verdrag van Nice gehechte Protocol betreffende de uitbreiding moet het aantal leden van de Europese Commissie namelijk kleiner zijn dan het aantal lidstaten wanneer de Unie 27 lidstaten zou tellen.
Voor België vormt de inkrimping van de Commissie in een uitgebreide Unie een essentieel punt.
De Commissie vormt de kern van de communautaire methode die voor het succes van de Europese integratie heeft gezorgd. Om deze methode te behouden, is een sterke en doeltreffende Commissie noodzakelijk.
Een Commissie met 25, 27 of meer leden verandert echter van aard. Aldus dreigt de Commissie, waarvan de kracht in de collegialiteit ligt, geleidelijk aan een overlegvergadering te worden en minder efficiënt te zijn.
Een samenstelling op basis van het principe « een commissaris voor elke lidstaat » lijkt bovendien op een intergouvernementeel orgaan. De Commissie is echter niet de plaats waar nationale belangen dienen verdedigd te worden; het is een instelling die het algemeen belang dient. Een vermindering van het aantal Commissarissen volgt dus de logica van de instelling zelf.
Op basis van deze redenen steunde België dan ook het voorstel van de Conventie als overgangsformule.
Het voorstel werd echter onderuit gehaald door bezwaren in de IGC. Bepaalde lidstaten vonden namelijk dat de aanwezigheid in de Commissie van een onderdaan uit elke lidstaat de noodzakelijke waarborg inbouwde dat men met de verschillende nationale belangen rekening zou houden, en dat dit een belangrijke factor was voor hun nationale publieke opinie. Een grote meerderheid van de kleine en middelgrote lidstaten -- met uitzondering van de Benelux -- en de toetredende landen verzetten zich tegen de formule van de Conventie en verzochten om niet te raken aan het principe dat de Commissie samengesteld wordt uit vertegenwoordigers van alle lidstaten.
In het uiteindelijke compromis, dat bereikt werd op de Europese Raad van 18 juni 2004, wordt de automatische overgang naar een kleinere Commissie behouden, maar uitgesteld tot 2014.
Tijdens een overgangsperiode (tot 2014) bestaat de Commissie dus uit een onderdaan van elke lidstaat. Tenzij met eenparigheid van stemmen anders wordt besloten, komt er daarna een verkleinde Commissie, volgens een toerbeurtsysteem op basis van gelijkheid tussen de lidstaten, en met een ledenaantal dat 2/3 van het aantal lidstaten bedraagt.
Krachtens een aan het verdrag gehechte verklaring, is de IGC van mening dat, wanneer de Commissie niet langer een onderdaan van elke lidstaat telt, de nodige maatregelen moeten worden genomen om rekening te houden met de realiteit in alle lidstaten.
Artikel I-26 bepaalt bovendien dat de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie vice-voorzitter is van de Commissie en volwaardig lid van het college. In dat opzicht moet hij zijn functie als Commissaris neerleggen wanneer de Commissie door het Europees Parlement wordt afgekeurd.
De Commissie:
-
-stippelt in het programma dat zij ter goedkeuring aan het Parlement voorlegt het beleid van de Unie uit,
-
-neemt passende initiatieven om dit ten uitvoer te leggen,
-
-heeft het recht wetsvoorstellen te doen en neemt deel aan de wetgevingsprocedure,
-
-vaardigt verordeningen uit tot uitvoering van de wetten en neemt de noodzakelijke uitvoeringsbesluiten,
-
-dient het ontwerp van begroting in,
-
-voert de begroting uit,
-
-vertegenwoordigt de Unie in de externe betrekkingen in de in dit Verdrag genoemde gevallen,
-
-ziet toe op de toepassing van het Verdrag en de wetten van de Unie,
-
-oefent de overige bevoegdheden uit die haar bij dit Verdrag zijn verleend.
De Commissie:
-
-controleert de naleving van de Grondwet en de wetgeving van de Unie,
-
-neemt deel aan de wetgevende macht en heeft het recht van initiatief,
-
-legt de begroting en de wetgeving van de Unie ten uitvoer en keurt de uitvoeringsbepalingen goed, overeenkomstig de bepalingen van de Grondwet,
-
-onderhandelt over en sluit de internationale verdragen van de Unie,
-
-oefent de overige in de Grondwet en de communautaire Verdragen neergelegde bevoegdheden uit.
-
1.De Europese Commissie is hoedster van het algemene Europese belang. Zij ziet toe op de toepassing zowel van de bepalingen van de Grondwet als van de bepalingen die de instellingen krachtens de Grondwet vaststellen. Zij oefent tevens coördinerende, uitvoerende en beheerstaken uit onder de in de Grondwet vastgelegde voorwaarden.
-
2.Een handeling van de Unie kan niet dan op voorstel van de Commissie worden vastgesteld, tenzij in de Grondwet anders is bepaald.
-
3.De Commissie bestaat uit een voorzitter en ten hoogste veertien andere leden. Zij kan worden bijgestaan door gedelegeerde Commissieleden.
-
4.De Commissie oefent haar verantwoordelijkheden volkomen onafhankelijk uit. Bij de vervulling van hun taken vragen noch aanvaarden de leden van de Commissie instructies van enige regering of enig ander lichaam.
-
1.De Europese Commissie bevordert het algemene Europese belang en neemt daartoe passende initiatieven. Zij ziet toe op de toepassing van zowel de bepalingen van de Grondwet als de bepalingen die de Instellingen krachtens de Grondwet vaststellen. Zij oefent tevens coördinerende, uitvoerende en beheerstaken uit onder de in de Grondwet vastgelegde voorwaarden.
-
2.Een handeling van de Unie kan alleen op voorstel van de Commissie worden vastgesteld, tenzij in de Grondwet anders is bepaald.
-
3.De Commissie bestaat uit een voorzitter en ten hoogste veertien andere leden. Zij kan worden bijgestaan door gedelegeerde Commissieleden. Deze bepaling wordt niet van kracht vóór 1 november 2009.
-
4.De Commissie oefent haar verantwoordelijkheden volkomen onafhankelijk uit. Bij de vervulling van hun taken vragen noch aanvaarden de leden van de Commissie instructies van enige regering of enig ander lichaam.
-
5.De Commissie legt als college verantwoording af aan het Europees Parlement. Deze instelling kan een motie van afkeuring betreffende de Commissie aannemen volgens de procedures van artikel III-238 i van de Grondwet. Indien een dergelijke motie wordt aangenomen, moeten de leden van de Commissie gezamenlijk aftreden. De Commissie blijft de lopende zaken behartigen totdat er een nieuw college is benoemd.
-
1.De Europese Commissie bevordert het Europese algemeen belang en neemt daartoe passende initiatieven. Zij ziet toe op de toepassing van zowel de bepalingen van de Grondwet als de bepalingen die de instellingen krachtens de Grondwet vaststellen. Onder de controle van het Hof van Justitie ziet zij toe op de toepassing van het recht van de Unie. Zij voert de begroting uit en beheert programma's. Zij oefent onder de in de Grondwet vastgelegde voorwaarden tevens coördinatie-, uitvoerings- en beheerstaken uit. Zij draagt zorg voor de externe vertegenwoordiging van de Unie, behalve wat betreft het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en in andere in de Grondwet genoemde gevallen. Zij neemt de initiatieven tot de jaarlijkse en meerjarige programmering van de Unie met het oog op de totstandbrenging van interinstitutionele akkoorden.
-
2.Tenzij in de Grondwet anders is bepaald, kunnen wetgevingshandelingen van de Unie alleen op voorstel van de Europese Commissie worden vastgesteld. Andere handelingen worden op voorstel van de Commissie vastgesteld in de gevallen waarin de Grondwet daarin voorziet.
-
3.De Europese Commissie is een college dat bestaat uit een voorzitter, de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie/vice-voorzitter en dertien Europese Commissarissen die volgens een toerbeurtsysteem op basis van gelijkheid tussen de lidstaten worden gekozen. Dit systeem wordt door de Europese Raad bij Europees besluit vastgesteld op basis van de volgende beginselen:
-
a)de lidstaten worden volstrekt gelijk behandeld wat betreft de bepaling van de volgorde en de ambtstermijn van hun onderdanen als leden van het college; derhalve kan het verschil tussen het totale aantal ambtstermijnen van onderdanen van twee willekeurige lidstaten nooit meer dan één bedragen;
-
b)onverminderd punt a) weerspiegelt de samenstelling van het college te allen tijde in voldoende mate de demografische en geografische verscheidenheid van alle lidstaten van de Unie.
De voorzitter van de Europese Commissie benoemt Commissarissen zonder stemrecht, die volgens dezelfde criteria worden gekozen als de gewone leden van het college en die afkomstig zijn uit alle andere lidstaten.
Deze regeling wordt op 1 november 2009 van kracht.
-
-
4.De Europese Commissie oefent haar verantwoordelijkheden volkomen onafhankelijk uit. Bij de vervulling van hun taken vragen noch aanvaarden de Europese Commissarissen en de Commissarissen instructies van enige regering of enig ander lichaam.
-
5.De Europese Commissie legt als college verantwoording af aan het Europees Parlement. De voorzitter van de Commissie legt verantwoording af aan het Europees Parlement over de activiteiten van de Commissarissen. Het Europees Parlement kan volgens de procedure van artikel III-243 i een motie van afkeuring betreffende de Commissie aannemen. Indien de motie wordt aangenomen, moeten de Europese Commissarissen en de Commissarissen gezamenlijk aftreden. De Commissie blijft de lopende zaken behartigen totdat een nieuw college is benoemd.
-
1.De Commissie bevordert het algemeen belang van de Unie en neemt daartoe passende initiatieven. Zij ziet erop toe dat zowel de bepalingen van de Grondwet als de maatregelen die de instellingen krachtens de Grondwet vaststellen, worden toegepast.
Onder de controle van het Hof van Justitie van de Europese Unie ziet zij toe op de toepassing van het recht van de Unie.
Zij voert de begroting uit en beheert programma's.
Zij oefent onder de in de Grondwet vastgelegde voorwaarden tevens coördinatie-, uitvoerings- en beheerstaken uit.
Zij draagt zorg voor de externe vertegenwoordiging van de Unie, behalve wat betreft het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en in andere in de Grondwet genoemde gevallen.
Zij neemt de initiatieven tot de jaarlijkse en meerjarige programmering van de Unie met het oog op de totstandbrenging van interinstitutionele akkoorden.
-
2.Wetgevingshandelingen van de Unie kunnen alleen op voorstel van de Commissie worden vastgesteld, tenzij in de Grondwet anders is bepaald. Andere handelingen worden op voorstel van de Commissie vastgesteld in de gevallen waarin de Grondwet daarin voorziet.
-
3.De ambtstermijn van de Commissie bedraagt vijf jaar.
-
4.De leden van de Commissie worden gekozen op grond van hun algemene bekwaamheid en Europese inzet, en bieden alle waarborgen voor onafhankelijkheid.
-
5.De eerste Commissie die wordt benoemd krachtens de bepalingen van de Grondwet, bestaat uit één onderdaan van elke lidstaat, met inbegrip van de voorzitter van de Commissie en van de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie, die een van de vice-voorzitters van de Commissie is.
-
6.Vanaf het verstrijken van de ambtstermijn van de in lid 5 bedoelde Commissie bestaat de Commissie uit een aantal leden, met inbegrip van de voorzitter van de Commissie en van de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie, dat overeenstemt met tweederde van het aantal lidstaten, tenzij de Europese Raad met eenparigheid van stemmen besluit dit aantal te wijzigen.
Zij worden volgens een toerbeurtsysteem op basis van gelijkheid tussen de lidstaten, uit de onderdanen van de lidstaten gekozen. Dit systeem wordt door de Europese Raad met eenparigheid van stemmen bij Europees besluit vastgesteld op basis van de volgende beginselen:
-
a)de lidstaten worden volstrekt gelijk behandeld wat betreft de bepaling van de volgorde en de ambtstermijn van hun onderdanen als leden van de Commissie; derhalve kan het verschil tussen het totale aantal ambtstermijnen van onderdanen van twee willekeurige lidstaten nooit meer dan één bedragen;
-
b)onverminderd punt a), weerspiegelt de samenstelling van de Commissie te allen tijde in voldoende mate de demografische en geografische verscheidenheid van alle lidstaten van de Unie.
-
-
7.De Commissie oefent haar verantwoordelijkheden volkomen onafhankelijk uit. Onverminderd artikel I-27 i, lid 2, vragen noch aanvaarden de leden van de Commissie instructies van enige regering of enige instelling, enig orgaan of enige instantie. Zij onthouden zich van iedere handeling die onverenigbaar is met het karakter van hun ambt of met de uitvoering van hun taak.
-
8.De Commissie legt als college verantwoording af aan het Europees Parlement. Deze instelling kan zich volgens de procedure van artikel III-243 i uitspreken over een motie van afkeuring betreffende de Commissie. Indien een dergelijke motie wordt aangenomen, treden de leden van de Commissie collectief af en legt ook de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie zijn functie in de Commissie neer.
Noot PDC bij dit artikel
Dit artikel is, naarmate de onderhandelingen vorderden, behoorlijk in omvang toegenomen. Bovenstaande versie is vastgelegd tijdens de afsluitende Europese Raad van 17-18 juni 2004 i (document CIG 85/04). Ter volledigheid is hieronder weergegeven:
-
-de verklaring die tijdens de Europese Raad van 17-18 juni 2004 is opgesteld inzake de Europese Commissie
-
-de overwegingen die het Italiaanse voorzitterschap in december 2003 heeft gegeven voor de voortzetting van de onderhandelingen, na afloop van het ministerieel conclaaf van 28 november 2003 i
-
-de artikelversie met de wijzigingen die de IGC heeft ingevoerd ten opzichte van de Conventie-tekst, vóór de afsluitende Europese Raad van 17-18 juni.
Verklaring voor de Slotakte ad artikel I-25
De Conferentie is van mening dat, wanneer de Commissie niet meer uit onderdanen van alle lidstaten bestaat, zij bijzondere aandacht moet schenken aan de noodzaak om te zorgen voor volledige transparantie in de betrekkingen met alle lidstaten. Bijgevolg moet de Commissie nauwe contacten onderhouden met alle lidstaten, ongeacht of een van hun onderdanen al dan niet lid van de Commissie is, en in dit verband bijzondere aandacht geven aan de noodzaak om informatie te delen en overleg te plegen met alle lidstaten.
De Conferentie is ook van mening dat de Commissie alle nodige maatregelen moet nemen om ervoor te zorgen dat de politieke, sociale en economische realiteit in alle lidstaten, ook die welke geen onderdaan als lid van de Commissie hebben, volledig in aanmerking wordt genomen. Deze maatregelen moeten er, onder meer, voor zorgen dat het standpunt van die lidstaten door middel van passende organisatorische regelingen aan bod komt.
Overwegingen van het Italiaanse voorzitterschap
Alle delegaties zijn het erover eens, dat de Commissie zowel aan de eis van legitimiteit als aan de eis van doelmatigheid moet voldoen.
Een aantal lidstaten - en met name de nieuwe - zijn van mening dat, aangezien deze kwestie zich zo vlak na de recente golf van uitbreidingen voordoet, de samenstelling van de Commissie uiting moet geven aan de grootst mogelijke verscheidenheid van de uitgebreide Europese Unie. Dit standpunt, dat hun publieke opinie weerspiegelt, brengt deze lidstaten ertoe te bepleiten dat iedere lidstaat met een onderdaan in de Commissie vertegenwoordigd is.
Gelet hierop, is het volgens het voorzitterschap i wenselijk dat bij het bepalen van de samenstelling van de Commissie de wensen van deze delegaties afdoende gehonoreerd worden, terwijl tegelijkertijd het gevaar moet worden voorkomen dat hierdoor op lange termijn een andere belangrijke eis, namelijk de doelmatige werking van het college, in het gedrang komt. Het voorzitterschap is dan ook van mening dat bepaald zou kunnen worden dat er op een gestelde datum een Commissie in kleinere samenstelling komt. Wanneer de delegaties het over dit uitgangpunt eens zijn, zou vervolgens geregeld kunnen worden hoe dit zijn beslag moet krijgen, waarbij dan de ervaring benut kan worden die de uitgebreide Unie opdoet met de werking van de nieuwe Commissie.
Artikelversie vóór de afsluitende Europese Raad van 17-18 juni
-
1.De Commissie bevordert het algemeen belang van de Unie en neemt daartoe passende initiatieven. Zij ziet toe op de toepassing van zowel de Grondwet als de maatregelen die de instellingen krachtens de Grondwet vaststellen.
Onder de controle van het Hof van Justitie van de Europese Unie ziet zij toe op de toepassing van het recht van de Unie.
Zij voert de begroting uit en beheert programma's.
Zij oefent onder de in de Grondwet vastgelegde voorwaarden tevens coördinatie-, uitvoerings- en beheerstaken uit.
Zij draagt zorg voor de externe vertegenwoordiging van de Unie, behalve wat betreft het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en in andere in de Grondwet genoemde gevallen.
Zij neemt de initiatieven tot de jaarlijkse en meerjarige programmering van de Unie met het oog op de totstandbrenging van interinstitutionele akkoorden.
-
2.Tenzij in de Grondwet anders is bepaald, kunnen wetgevingshandelingen van de Unie alleen op voorstel van de Europese Commissie worden vastgesteld. Andere handelingen worden op voorstel van de Commissie vastgesteld in de gevallen waarin de Grondwet daarin voorziet.
-
3.De Commissie is een college dat bestaat uit een voorzitter, de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie/vice-voorzitter en dertien Europese commissarissen die volgens een toerbeurtsysteem op basis van gelijkheid tussen de lidstaten worden gekozen. Dit systeem wordt door de Europese Raad met eenparigheid van stemmen bij Europees besluit vastgesteld op basis van de volgende beginselen:
-
a)de lidstaten worden volstrekt gelijk behandeld wat betreft de bepaling van de volgorde en de ambtstermijn van hun onderdanen als leden van het college; derhalve kan het verschil tussen het totale aantal ambtstermijnen van onderdanen van twee willekeurige lidstaten nooit meer dan één bedragen;
-
b)onverminderd punt a), weerspiegelt de samenstelling van het college te allen tijde in voldoende mate de demografische en geografische verscheidenheid van alle lidstaten van de Unie.
De voorzitter van de Commissie benoemt commissarissen zonder stemrecht, die volgens dezelfde criteria worden gekozen als de gewone leden van het college en die afkomstig zijn uit alle andere lidstaten. [*]
-
-
4.De Commissie oefent haar verantwoordelijkheden volkomen onafhankelijk uit. Onverminderd het bepaalde in artikel I-27, lid 2, vragen noch aanvaarden de voorzitter, de Europese commissarissen, de commissarissen en de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie bij de vervulling van hun taken instructies van enige regering, enige instelling, enig orgaan of enig ander lichaam.
-
5.De Commissie legt als college verantwoording af aan het Europees Parlement. De voorzitter van de Commissie legt verantwoording af aan het Europees Parlement over de activiteiten van de commissarissen. Het Europees Parlement kan volgens de procedure van artikel III-243 i een motie van afkeuring betreffende de Commissie aannemen. Indien de motie wordt aangenomen, moeten de Europese commissarissen en de commissarissen gezamenlijk aftreden en moet ook de minister van Buitenlandse Zaken zijn functie in de Commissie neerleggen. De Commissie blijft de lopende zaken behartigen totdat een nieuw college is benoemd.
Voetnoot [*] bij lid 3
De Groep Juridische deskundigen van de IGC heeft de volgende zin geschrapt: "Het bepaalde in dit lid wordt op 1 november 2009 van kracht." De Deskundigen waren van oordeel dat alle, momenteel over de hele grondwet verspreide, overgangsbepalingen beter in één "protocol betreffende de overgangsbepalingen i" kunnen worden gebundeld (zie bij wijze van voorbeeld de tekst van de juridische adviseur op blz. 33 van Addendum 1 bij dit document).
In verband met de overbrenging van deze overgangsbepaling naar het protocol betreffende de overgangsbepalingen die door alle andere delegaties is goedgekeurd, rijzen echter voor de Spaanse en de Poolse delegatie i vragen in verband met politieke opportuniteit. De groep vindt dat deze overbrenging moet plaatsvinden voorzover deze vragen worden opgelost.
-
1.De Commissie bevordert het algemeen belang van de Unie en neemt daartoe passende initiatieven.
Zij ziet toe op de toepassing zowel van de Grondwet als van de maatregelen die de instellingen krachtens de Grondwet vaststellen.
Onder de controle van het Hof van Justitie van de Europese Unie ziet zij toe op de toepassing van het recht van de Unie.
Zij voert de begroting uit en beheert de programma's.
Zij oefent onder de bij de Grondwet bepaalde voorwaarden coördinerende, uitvoerende en beheerstaken uit.
Zij zorgt voor de externe vertegenwoordiging van de Unie, behalve wat betreft het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en de andere bij de Grondwet bepaalde gevallen.
Zij neemt de initiatieven tot de jaarlijkse en meerjarige programmering van de Unie om interinstitutionele akkoorden tot stand te brengen.
-
2.Tenzij in de Grondwet anders is bepaald, kunnen wetgevingshandelingen van de Unie alleen op voorstel van de Commissie worden vastgesteld. Andere handelingen worden op voorstel van de Commissie vastgesteld in de gevallen waarin de Grondwet daarin voorziet.
-
3.De ambtstermijn van de Commissie bedraagt vijf jaar.
-
4.De leden van de Commissie worden op grond van hun algemene bekwaamheid en Europese inzet gekozen uit personen die alle waarborgen voor onafhankelijkheid bieden.
-
5.De eerste Commissie die wordt benoemd krachtens de Grondwet, bestaat uit één onderdaan van iedere lidstaat, met inbegrip van de voorzitter van de Commissie en van de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie, die een van de vice-voorzitters van de Commissie is.
-
6.Vanaf het verstrijken van de ambtstermijn van de in lid 5 bedoelde Commissie bestaat de Commissie uit een aantal leden, met inbegrip van de voorzitter van de Commissie en van de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie, dat overeenstemt met tweederde van het aantal lidstaten, tenzij de Europese Raad met eenparigheid van stemmen besluit dit aantal te wijzigen.
De leden van de Commissie worden volgens een toerbeurtsysteem op basis van gelijkheid tussen de lidstaten, uit de onderdanen van de lidstaten gekozen. Dit systeem wordt door de Europese Raad met eenparigheid van stemmen vastgesteld bij een Europees besluit dat op de volgende beginselen wordt gebaseerd:
-
a)de lidstaten worden volstrekt gelijk behandeld wat betreft de bepaling van de volgorde en de ambtstermijn van hun onderdanen als leden van de Commissie; derhalve kan het verschil tussen het totale aantal mandaten van onderdanen van twee willekeurige lidstaten nooit meer dan één bedragen;
-
b)behoudens het bepaalde onder a), weerspiegelt de samenstelling van de Commissie te allen tijde in voldoende mate de demografische en geografische verscheidenheid van alle lidstaten.
-
-
7.De Commissie oefent haar verantwoordelijkheden volkomen onafhankelijk uit. Onverminderd artikel I-28 i, lid 2, vragen noch aanvaarden de leden van de Commissie instructies van enige regering, instelling, orgaan of instantie. Zij onthouden zich van iedere handeling die onverenigbaar is met het karakter van hun ambt of met de uitvoering van hun taak.
-
8.De Commissie legt als college verantwoording af aan het Europees Parlement. Het Europees Parlement kan zich overeenkomstig artikel III-340 i uitspreken over een motie van afkeuring tegen de Commissie. Indien een dergelijke motie wordt aangenomen, nemen de leden van de Commissie collectief ontslag en legt ook de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie zijn functie in de Commissie neer.