Artikel 16: Aanvrage om octrooi of gebruiksmodel - Hoofdinhoud
-
1.Zodra een aanvrage om octrooi of om een gebruiksmodel waarvan het onderwerp valt binnen het specifiek kernenergetische terrein, bij een Lid-Staat wordt ingediend, vraagt deze Staat toestemming aan de aanvrager om de inhoud der aanvrage onmiddellijk aan de Commissie mede te delen.
Stemt de aanvrager daarin toe, dan wordt deze mededeling binnen drie maanden na indiening van de aanvrage gedaan. Bij gebreke van toestemming van de aanvrager geeft de Lid-Staat binnen dezelfde termijn van het bestaan der aanvrage kennis aan de Commissie.
De Commissie kan van de Lid-Staat mededeling verzoeken van de inhoud van een aanvrage, van het bestaan waarvan haar kennis is gegeven.
De Commissie dient haar verzoek in binnen twee maanden na de kennisgeving. Iedere verlenging van deze termijn heeft tot gevolg een gelijke verlenging van de termijn gesteld in de zesde alinea.
De Lid-Staat, die het verzoek van de Commissie ontvangt, is gehouden wederom toestemming aan de aanvrager te verzoeken om de inhoud van de aanvrage mede te delen. In geval van toestemming wordt deze mededeling zonder verwijl gedaan.
Bij gebreke van toestemming van de aanvrager is de Lid-Staat niettemin gehouden deze mededeling aan de Commissie te doen, achttien maanden na indiening van de aanvrage.
-
2.De Lid-Staten zijn gehouden binnen achttien maanden na de indiening aan de Commissie mededeling te doen van het bestaan van elke aanvrage om octrooi of om een gebruiksmodel, welke nog niet is bekendgemaakt en waarvan zij na een eerste onderzoek menen, dat zij betrekking heeft op een onderwerp, dat zonder dat het binnen het specifiek kernenergetisch terrein valt, niettemin rechtstreeks verband houdt met en van overwegend belang is voor de ontwikkeling van de kernenergie binnen de Gemeenschap.
Op verzoek van de Commissie wordt haar de inhoud daarvan binnen twee maanden medegedeeld.
-
3.De Lid-Staten zijn gehouden de duur van de procedure betreffende aanvragen om octrooi of om gebruiksmodellen, welke betrekking hebben op de in leden 1 en 2 bedoelde onderwerpen en ten aanzien waarvan de Commissie een verzoek heeft ingediend, zoveel mogelijk te verkorten, opdat de bekendmaking binnen de kortst mogelijke termijn kan geschieden.
-
4.Bovengenoemde mededelingen moeten door de Commissie als vertrouwelijk worden beschouwd. Zij kunnen slechts worden gedaan voor documentatiedoeleinden. De Commissie kan de medegedeelde uitvindingen evenwel toepassen met toestemming van de aanvrager of overeenkomstig de artikelen 17 tot en met 23.
-
5.De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing wanneer een met een derde Staat of met een internationale organisatie gesloten akkoord zich tegen mededeling verzet.
Dit artikel voorziet in de mededeling aan de Commissie van nog niet gepubliceerde octrooiaanvragen, die in de verschillende Lid-Staten worden ingediend. Een octrooiaanvrage wordt nI. niet meteen na de indiening, doch eerst na kortere of langere tijd voor het publiek openbaargemaakt, tenzij de aanvrager voordien zijn aanvrage heeft ingetrokken, waarna in het geheel geen publikatie volgt. Een in een nog niet gepubliceerde octrooiaanvrage vervatte uitvinding is dus een nog niet geopenbaard technisch gegeven.
De ratio van deze mededeling aan de Commissie van nog niet gepubliceerde octrooiaanvragen is, dat de Commissie tijdig op de hoogte wordt gesteld van de in de octrooiaanvrage neergelegde uitvinding. Op deze wijze kan worden voorkomen, dat kostbaar onderzoek onnodig wordt verricht. De Commissie moet de door haar aldus verkregen gegevens als vertrouwelijk beschouwen en mag ze alleen gebruiken voor documentatiedoeleinden.
De in het artikel neergelegde regeling is eenvoudig. Iedere Lid-Staat zal bij de indiening van een octrooiaanvrage op het gebied van de specifieke kernenergie aan de aanvrager toestemming vragen de inhoud ervan aan de Commissie mede te delen. Stemt deze daarin toe, dan zal de Staat zulks binnen drie maanden na indiening doen. Weigert de aanvrager de toestemming, dan moet de Lid-Staat niettemin binnen deze termijn aan de Commissie mededeling doen van het bestaan der aanvrage.
Het artikel voorziet er verder in, dat in ieder geval mededeling van de inhoud der aanvrage moet geschieden achttien maanden na het tijdstip van indiening, tenzij zij inmiddels is ingetrokken.
Deze termijn vormt een waarborg, dat de uitvinding niet voortijdig uitlekt, en is speciaal van belang voor landen zoals Nederland, waar een uitgebreid vooronderzoek wordt verricht, alvorens een beslissing wordt genomen omtrent de al of niet octrooieerbaarheid der betrokken uitvinding. Blijkt immers bij het vooronderzoek, dat de uitvinding niet octrooieerbaar is, dan zal de aanvrager dikwijls zijn aanvrage intrekken en zijn vinding verder als fabrieksgeheim behandelen. Indien de uitvinding echter reeds zou zijn uitgelekt, zou zulks niet meer mogelijk zijn. Na achttien maanden kan de aanvrager echter weten waar hij aan toe is en kan hij een beslissing nemen over het al of niet voortzetten der aanvrage. Trekt hij de aanvrage in, dan behoeft geen mededeling aan de Commissie te geschieden.
De hierboven geschetste regeling, neergelegd in het eerste lid van het onderhavige artikel, betreft dus de octrooiaanvrage op het gebied van de specifieke kernenergie. Voor wat betreft de octrooiaanvragen voor uitvindingen, die, zonder op dit gebied te liggen, toch direct verband houden met en van wezenlijk belang zijn voor de ontwikkeling van de kernenergie in de Gemeenschap, bevat het tweede lid een regeling. De Lid-Staten moeten de Commissie binnen achttien maanden na de indiening van een aanvrage van het bestaan ervan in kennis stellen: de Commissie kan vervolgens na twee maanden mededeling van de inhoud dier aanvrage verzoeken.
De Lid-Staten zijn verplicht de duur van de procedure van octrooiverlening zoveel mogelijk te bekorten.
Lid 4 van dit artikel verplicht de Commissie de gedane mededeling als vertrouwelijk te beschouwen, terwijl exploitatie der uitvindingen slechts met toestemming van de aanvrager mag geschieden. De aanvrager wordt hierdoor beschermd tegen uitlekken van de vinding.
Het onderhavige artikel is niet van toepassing, wanneer een akkoord met een derde Staat of internationale organisatie zich daartegen verzet. In dit verband kan gewezen worden op de bepalingen van de tweede overeenkomst van Nederland met de Verenigde Staten, welke uitwisseling van geclassificeerde kennis mogelijk maakt. Deze kennis kan niet in enigerlei vorm aan derden worden doorgegeven zonder Amerikaanse toestemming.