Artikel 75: Middelen - Hoofdinhoud
Inhoudsopgave
-
1.Ter uitvoering van artikel 74 i stelt de Raad met inachtneming van de bijzondere aspecten van het vervoer, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité en van de Vergadering, tot aan het einde van de tweede etappe met eenparigheid en vervolgens met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, vast:
-
a)gemeenschappelijke regels voor internationaal vervoer van of naar het grondgebied van een Lid-Staat of over het grondgebied van een of meer Lid-Staten,
-
b)de voorkaarden waaronder vervoerondernemers worden toegelaten tot nationaal vervoer in een Lid-Staat waarin zij niet woonachtig zijn,
-
c)alle overige dienstige bepalingen.
-
-
2.De onder a) en b) van het voorgaande lid bedoelde bepalingen worden in de loop van de overgangsperiode vastgesteld.
-
3.In afwijking van de in lid 1 omschreven procedure, worden door de Raad met eenparigheid van stemmen de bepalingen vastgesteld betreffende de beginselen van het vervoerbestel waarvan de toepassing zowel de levensstandaard en de werkgelegenheid in bepaalde streken als het gebruik van het vervoerapparaat ernstig zou kunnen aantasten, met inachtneming van de noodzaak van een aanpassing aan de economische ontwikkeling welke voortvloeit uit de instelling van de gemeenschappelijke markt.
De artikelen 74 t/m 78 geven thans het transportaspect, op zich zelf bezien. De invloed, die de vervoerkosten op het concurrentiepatroon in het goederenverkeer kunnen hebben, heeft geleid tot opneming van de artikelen 79, 80 en 81.
De instellingen van de Gemeenschap hebben in de artikelen 74 en 75 de belangrijke opdracht gekregen voor de zes landen een gemeenschappelijk vervoerbeleid uit te werken, met name wat het internationale vervoerregime en de toelating van buitenlanders tot het nationale vervoer in elk der landen betreft.
Te zamen met de "andere bepalingen" (artikel 75, paragraaf 1c), welke in het bijzonder op de concurrentieregels betrekking zullen hebben, zal dus geleidelijk een regeling tot stand komen, welke de nationale vervoerpolitiek niet volledig vervangt, doch wel tot een sterke mate van harmonisatie van het vervoerbeleid van de Lid-Staten zal moeten leiden.
Besluiten op het gebied van de vervoerpolitiek worden gedurende de eerste twee etappes met unanimiteit, daarna met gekwalificeerde meerderheid door de Raad van Ministers genomen. Indien de te nemen beslissingen echter vervoerspolitieke principes betreffen en de toepassing ervan ernstige verstoringen in het economisch leven van bepaalde gebieden of in de exploitatie van het vervoerapparaat teweeg kan brengen, moet steeds met unanimiteit worden beslist. Dergelijke verstoringen zullen echter niet blijvend de doorslag geven, er moet nl. rekening worden gehouden met de noodzaak van een aanpassing aan de economische ontwikkeling van de Gemeenschappelijke Markt.
Deze bepalingen vloeien voort uit het feit, dat in verschillende landen de vervoerspolitiek van grote betekenis is voorde totale economische positie van bepaalde gebieden. De hier opgenomen bepaling is geschreven in dezelfde geest als artikel 43, lid 3 i, t.a.v. de landbouw. Van belang is vooral, dat weliswaar, indien loonpeil en werkgelegenheid van een bepaalde streek worden beïnvloed, de unanimiteit is vereist, doch dat bij dit alles rekening zal moeten worden gehouden met de ontwikkeling van de Gemeenschappelijke Markt. Met andere woorden: men zal niet kunnen verlangen, dat de huidige structuur van de betrokken gebieden te allen tijde ongewijzigd blijft.
Het Sociaal-Economisch Comité en de Vergadering zullen in de vervoersector een belangrijke rol kunnen spelen. Alle voorstellen, welke door de Europese Commissie op het gebied van het vervoerbeleid worden uitgewerkt, zullen, alvorens de Raad van Ministers te bereiken, om advies aan het Sociaal Economisch Comité en de Vergadering worden voorgelegd.
-
1.Ter uitvoering van artikel 74 i stelt de Raad met inachtneming van de bijzondere aspecten van het vervoer, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité en van de Vergadering, tot aan het einde van de tweede etappe met eenparigheid en vervolgens met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, vast:
-
a)gemeenschappelijke regels voor internationaal vervoer van of naar het grondgebied van een Lid-Staat of over het grondgebied van een of meer Lid-Staten,
-
b)de voorkaarden waaronder vervoerondernemers worden toegelaten tot nationaal vervoer in een Lid-Staat waarin zij niet woonachtig zijn,
-
c)alle overige dienstige bepalingen.
-
-
2.De onder a) en b) van het voorgaande lid bedoelde bepalingen worden in de loop van de overgangsperiode vastgesteld.
-
3.In afwijking van de in lid 1 omschreven procedure, worden door de Raad met eenparigheid van stemmen de bepalingen vastgesteld betreffende de beginselen van het vervoerbestel waarvan de toepassing zowel de levensstandaard en de werkgelegenheid in bepaalde streken als het gebruik van het vervoerapparaat ernstig zou kunnen aantasten, met inachtneming van de noodzaak van een aanpassing aan de economische ontwikkeling welke voortvloeit uit de instelling van de gemeenschappelijke markt.
-
1.Ter uitvoering van artikel 70 i stelt de Raad, met inachtneming van de bijzondere aspecten van het vervoer, volgens de procedure van artikel 251 i en na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's, vast:
-
a)gemeenschappelijke regels voor internationaal vervoer vanuit of naar het grondgebied van een lidstaat of over het grondgebied van één of meer lidstaten;
-
b)de voorwaarden waaronder vervoerondernemers worden toegelaten tot nationaal vervoer in een lidstaat waarin zij niet woonachtig zijn;
-
c)de maatregelen die de veiligheid van het vervoer kunnen verbeteren;
-
d)alle overige dienstige bepalingen.
-
-
2.In afwijking van de in lid 1 omschreven procedure, worden op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité met eenparigheid van stemmen door de Raad de bepalingen vastgesteld betreffende de beginselen van het vervoerbestel waarvan de toepassing zowel de levensstandaard en de werkgelegenheid in bepaalde streken als het gebruik van het vervoerapparaat ernstig zou kunnen aantasten, met inachtneming van de noodzaak van een aanpassing aan de economische ontwikkeling welke voortvloeit uit de instelling van de gemeenschappelijke markt.