Jonge wetenschappers problemen met wet werk en zekerheid

Met dank overgenomen van A. (Anne) Mulder i, gepubliceerd op dinsdag 10 november 2015, 16:00.

Jonge wetenschappers van de Jonge Akademie hebben in een opinie artikel aangegeven (zie hieronder) tegen welke problemen zij aanlopen door de nieuwe wet werk en zekerheid.

De Kamerleden Anne Mulder en Pieter Duisenberg hebben daarom aan minister Asscher en Bussemaker de volgende vragen gesteld:

Ingediend dinsdag 10 november 2015

  • 1. 
    Bent u bekend met bijgaand opinie artikel van de jonge akademie getiteld ‘Vooral jonge wetenschappers dupe van nieuwe Wet Werk en Zekerheid’?
  • 2. 
    Wat vindt u ervan dat wetenschappers onderzoek waarvoor zij een beurs hebben ontvangen door de Wet Werk en Zekerheid niet bij hun eigen universiteit kunnen uitvoeren?
  • 3. 
    Bent u bereid de Wet Werk en Zekerheid aan te passen om dit probleem op te lossen? Zoja, waarom? Zoneen, waarom niet?

Vooral jonge wetenschappers dupe van nieuwe Wet werk en zekerheid

23 oktober 2015

Martijn Wieling

Barbara Vis

In juli 2015 kregen 161 wetenschappers van NWO het vreugdevolle nieuws dat zij een Veni- beurs van een kwart miljoen euro hadden binnengehaald om drie of vier jaar aan hun veelbelovende onderzoeksproject te kunnen werken. Meer dan eens zal de aanvankelijke vreugde plaatsmaken voor diepe teleurstelling als blijkt dat de laureaat dat project niet bij de eigen universiteit uit kan voeren. Dit artikel is ook verschenen op ScienceGuide

Boosdoener is de nieuwe Wet werk en zekerheid, bedoeld om een einde te maken aan een voorheen soms eindeloze stapeling van tijdelijke contracten.

Maximale duur vier jaar voor opeenvolgende aanstellingen

Ook in de nieuwe cao universiteiten is nu een maximale duur van vier jaar voor opeenvolgende aanstellingen vastgelegd. Dit betekent dat als een Veni-laureaat op het moment van honoreren al één jaar in dienst is bij de universiteit waar hij het project uit wil voeren -of slechts één dag indien een vierjarig project is aangevraagd- hij zijn project daar alleen kan uitvoeren als diezelfde universiteit hem een vaste aanstelling biedt. De verplichting onderzoekers na vier jaar een vaste aanstelling te bieden is niet realistisch, gezien het feit dat momenteel honderd procent van de postdocs, waaronder veel Veni-laureaten, een tijdelijke aanstelling heeft. Simpelweg omdat het universiteiten al jaren aan middelen ontbreekt om jonge in vaste dienst te nemen.

Een enkele Veni-laureaat zal wellicht een vaste aanstelling krijgen, maar bijvoorbeeld in een vakgebied met weinig studenten en (dus) docenten is de kans hierop miniem. De Veni-laureaat moet dan op zoek naar een andere universiteit om zijn NWO-gefinancierde onderzoek uit te voeren. Een dergelijke transfer is waarschijnlijk nadelig voor zowel de oorspronkelijke universiteit die een getalenteerde onderzoeker verliest, als voor de onderzoeker zelf. Het kan bovendien een negatieve impact hebben op de uiteindelijke kwaliteit van het project, als dat minder goed aansluit bij het onderzoeksprofiel van de nieuwe universiteit.

Als de laureaat het project wil uitvoeren aan de universiteit waar hij of zij het afgelopen half jaar geen aanstelling heeft gehad, speelt dit probleem niet. Maar ook dan liggen problemen op de loer. Indien een Veni is aangevraagd voor de duur van vier jaar -de grens van een tijdelijke aanstelling- betekent dit dat zwangerschapsverlof, ouderschapsverlof of een langdurige ziekteperiode direct ten koste gaat van de tijd die aan het project kan worden besteed. Verlenging is immers alleen mogelijk wanneer een universiteit de onderzoeker een vaste aanstelling biedt. En zoals gezegd is de kans daarop uitermate klein.

Het zijn maar enkele van de vele voorbeelden waar de nieuwe cao universiteiten en de praktijk van wetenschappelijk onderzoek en onderwijs elkaar in de weg zitten. De universiteiten en onderzoeksinstellingen worden voor een steeds groter gedeelte gefinancierd met gelden uit de tweede en derde geldstroom. Uit cijfers van de VSNU blijkt dat alle postdoc onderzoekers, 51% van de docenten en 30% van de universitair docenten een tijdelijke aanstelling heeft. De verschuiving naar relatief kortlopende projectfinanciering staat haaks op de veranderingen in de nieuwe cao die, op geleide van de Wwz, een snellere doorstroming naar een vaste aanstelling beogen. Voor veel onderzoekers en tijdelijke universitair docenten is dit laatste helaas vaak niet reëel. De relatief kortlopende projectfinanciering in combinatie met de nieuwe cao resulteert in het perverse effect dat deze groep niet eerder een vaste aanstelling krijgt, maar juist eerder op zoek moet naar een positie bij een andere instelling.

Oplossingen?

Wat zou de oplossing moeten zijn? Een verschuiving van gelden van de tweede geldstroom naar de eerste geldstroom zou universiteiten meer ruimte bieden om jonge wetenschappers en docenten een vaste aanstelling te bieden. Terwijl dit volgens ons een goede oplossing zou zijn, is een dergelijke verschuiving van middelen onwaarschijnlijk. Universiteiten worden juist in toenemende mate vanuit de tweede en derde geldstroom gefinancierd. Een andere oplossing, die ook door de VSNU wordt voorgesteld, is een meer flexibele afwijking op de Wwz in de cao. Zo zou de grens van vier jaar voor tijdelijke aanstellingen verlengd kunnen worden naar de bij de vorige cao gehanteerde grens van zes jaar. Idealiter gaat zo’n verlenging samen met een op de wetenschapper toegespitst en bij de universiteit passend loopbaanperspectief, bijvoorbeeld een tenure track. Hoe dan ook moet er iets veranderen. Als het huidige systeem gehandhaafd blijft, zal dit ten koste gaan van de wetenschappelijke toekomst van talentvolle onderzoekers en de kwaliteit van hun onderzoeksprojecte