Incidentenpolitiek en de rol van de media. Wat kunnen we leren van de toeslagenaffaire? Verslag Actualiteitendebat 7 april - Hoofdinhoud
DEN HAAG (PDC i) - In het rapport ‘Ongekend onrecht’ van de parlementaire ondervragingscommissie kinderopvangtoeslag (POK) stonden vooral de Belastingdienst, de Raad van State en de rol van individuele bewindslieden in de schijnwerpers. Moderator Stéphane Alonso i opende het debat door een lacune in het rapport bloot te leggen: welke rol speelden de Tweede Kamer en de media in de toeslagenaffaire? Jesse Frederik i, onderzoeksjournalist bij De Correspondent, zocht onder andere deze vraag uit in zijn boek ‘Zo hadden we het niet bedoeld, de tragedie achter de toeslagenaffaire’ en ging erover in debat met oud-Kamerleden Helma Lodders i (VVD i) en Femke Merel van Kooten-Arissen i (Splinter i), en politiek verslaggever bij de Volkskrant Yvonne Hofs i. Het live uitgezonden debat werd georganiseerd door het Montesquieu Instituut, in samenwerking met Nieuwspoort i, ProDemos i en Filmhuis Den Haag i.
De media-aandacht voor politiek is maximaal als de Tweede Kamer het decor is voor een politieke soap, die verhalen oplevert over bijvoorbeeld een liegende premier. Jesse Frederik gebruikte in zijn inleiding het recente Kamerdebat met Mark Rutte i over de gelekte formatienotities om te wijzen op het fenomeen dat volgens hem ook mede tot de toeslagenaffaire heeft geleid. Vanaf het moment dat de politieke spelletjes achter de rug zijn en er echt iets op het spel staat, verslapt de media-aandacht. Frederik citeerde uit onderzoek van Lotte Melenhorst dat het maken van wetgeving en nieuwsverslaggeving gescheiden werelden zijn, waarbij slechts één op vijf Nederlandse wetten in het nationale nieuws belandt. Het was vanuit de politieke journalistiek bovendien dat in 2013 de roep om een harder fraudebeleid naar aanleiding van de "Bulgarenfraude" weerklonk. De focus op incidenten in de politiek zorgt voor profileringsdrang bij Kamerleden, die door een explosie aan parlementaire activiteit zoeken naar zichtbaarheid in de media. Het is die schadelijke dynamiek tussen politiek en media die volgens Frederik tot schandalen zoals de toeslagenaffaire leidt. Hoe kijken voormalige Kamerleden Lodders en Van Kooten-Arissen, en politiek journalist Hofs hier tegenaan?
Voor Van Kooten-Arissen zijn de media een noodzaak voor Kamerleden om samen als vierde macht controle uit te oefenen op de regering. Door de beperkte ondersteuning die Kamerleden ter beschikking hebben is het moeilijk om de onderste steen boven te krijgen in belangrijke dossiers. Onderzoeksjournalistiek helpt daarbij: de onthullingen van de journalisten Pieter Klein en Jan Kleinnijenhuis waren ook voor de POK van cruciaal belang. Zowel Van Kooten-Arissen als Lodders willen de media dan ook zeker niet de schuld geven en vinden dat de Kamer zelf kritisch moet reflecteren over haar rol. Voor Van Kooten-Arissen is het plenaire vragenuur, waarbij je wordt gedwongen om mee te gaan in de waan van de dag, en de overdreven aandacht van fracties voor de mediazichtbaarheid van hun Kamerleden problematisch. Lodders benadrukte de belangrijke rol van Eerste en Tweede Kamerleden bij de controle op wetgeving, maar ervaarde als Kamerlid ook dat er soms weinig aandacht is voor belangrijke zaken die wel gedaan worden. Zij noemde de commissiedebatten in de Kamer een belangrijk middel voor Kamerleden, maar weinig zichtbaar in de media. Door de Bulgarenfraude werd je als Kamerlid gedwongen om fraude stevig aan te pakken. Daarna verdween dit weer uit de aandacht, waardoor het niet werd opgemerkt dat er zo’n hardheid in het stelsel geslopen was. Daarnaast wees Lodders op het probleem van informatievoorziening vanuit de uitvoerende macht. Politiek gezien duurt het lang om alle informatie boven te krijgen, waarbij wetgeving bovendien steeds complexer wordt. Frederik voegde daar nog aan toe dat er vaak pas aandacht voor een politiek probleem komt als het in een talkshow besproken wordt, of wanneer het gekaderd kan worden als een whodunit-verhaal.
Hofs erkende de soms problematische rol die media spelen en dier focus op incidenten, maar verdedigde haar sector ook door op de belangrijke rol bij het bovenbrengen van onrecht te wijzen. Bij de vraag van moderator Alonso of de media hun invloed op de politiek niet onderschatten, wees zij op het agenda-volgende karakter van de media. Volgens haar hebben de media geen agenda-settende rol, maar kan een te veel aan media-aandacht wel een politiek probleem ontwikkelen. Zij ziet de dynamiek als een wisselwerking tussen politiek en media als echokamers die elkaar kunnen versterken. De pijnpunten die Van Kooten-Arissen en Lodders benoemden voor de Kamer, gelden volgens Hofs evenzeer voor de journalistiek. Beperkte budgetten, de toenemende rol van sociale media die ‘hyperigheid’ en polarisatie in de hand werkt, en zichtbaarheid bij het publiek zorgen ervoor dat de journalistiek niet eenzijdig kan beslissen wat het brengt. Het publiek is wat dat betreft de baas: zij bepalen uiteindelijk wat er gelezen wordt, en wat er dus voor zorgt dat een mediabedrijf kan blijven bestaan. Onderwerpen moeten een emotionele lading hebben om goed gelezen te worden. Voor de media is het de uitdaging om belangrijke zaken aantrekkelijk te brengen zodat het toch gelezen wordt.
Zowel door de ervaren Kamerleden als vanuit de journalistiek was hetzelfde geluid te horen, die Frederik ook als conclusie naar voren schoof in zijn boek en tijdens het debat: het is belangrijk dat er meer aandacht is voor het wetgevingsproces, meer dualisme en samenwerking in de Kamer en minder incidenten in de media. Hofs voegde daar nog aan toe dat coalitiedeals en halfbakken compromissen tussen regeringspartijen vaak tot onwerkbare wetgeving leiden. Frederik ziet de strijd om politieke aandacht voorlopig alleen maar erger worden nu er zoveel partijen in de Kamer zitten.