Henri Bontenbal over zijn motiequotum in de Tweede Kamer - Hoofdinhoud
Voorzitter,
Met veel waardering en genoegen heb ik naar de inbreng van mijn collega’s van de verschillende fracties in deze Kamer geluisterd. Ik dank dan ook alle leden voor hun respectvolle kritiek op ons voorstel en de vragen die zij aan ons hebben gesteld. Ik wil vandaag proberen in dezelfde stijl de beantwoording te doen, namelijk respectvol, maar ook kritisch.
Voorzitter, ik heb gemerkt in de eerste termijn van de Kamer dat we nog niet het benodigde aantal zetels hebben kunnen overtuigen dat ons voorstel aan een meerderheid kan helpen. Tegelijkertijd ga ik er vanuit dat een debat tot doel heeft om elkaar te overtuigen en zich te laten overtuigen. Aangezien ik er van overtuigd ben de betere argumenten aan mijn kant te hebben, ga ik er dus vanuit dat de meerderheid van deze kamer zich alsnog achter mijn voorstel zal scharen.
Zonder gekheid, voorzitter: mijn opstelling in dit debat moge helder zijn. Ik ga er met open vizier in, vanuit een grote zorg over het functioneren van de Tweede Kamer en met de bereidheid mijn voorstel in te ruilen of aan te passen voor een beter voorstel.
Ik wil de beantwoording vandaag in een aantal delen doen. In de eerste plaats wil ik de noodzaak van ons voorstel schetsen. Waarom is de motie een bot instrument geworden en waarom zou ons dat zorgen moeten baren? Daarna wil ik beschrijven op welke manier het instrument motie zoal wordt misbruikt in dit huis. Dit is bedoeld om een wat abstracte discussie wat concreter te maken. Vervolgens zal ik alle vragen die gesteld zijn, zo goed mogelijk beantwoorden, en waar dat mogelijk is, doe ik dat geclusterd.
Noodzaak
Voorzitter,
De vraag die in het eerste deel van het debat werd opgeworpen, is of het voorstel dat de CDA-fractie heeft gedaan, eigenlijk wel nodig is. Een aantal van de leden deelde onze analyse dat het instrument motie bot is geworden, maar een aantal fracties deelt die mening niet, zo was mijn indruk.
Gesuggereerd werd dat de conclusie dat de motie een bot instrument is geworden, een door de CDA-fractie getrokken conclusie is. Maar wie zegt dat het CDA hierin gelijk heeft, zo was de suggestie? Is de motie wel een bot instrument geworden?
Hier wreekt zich het korte geheugen van een deel van ons parlement, voorzitter.
De kritiek op de effectiviteit van de motie is er namelijk al veel langer en wordt breed gedeeld. Deze kritiek komt namelijk niet alleen van de CDA-fractie, maar van de Tweede Kamer zelf.
Ik neem u graag mee in een stuk parlementaire geschiedenis.
De Tweede Kamer aanvaart op 5 juli 2007 de motie-Schinkelshoek c.s., die het startpunt vormt van een zogenoemde ‘parlementaire zelfreflectie’. In de motie wordt gesproken over het ‘publiek debat’ dat al enige tijd plaatsvindt over ‘de positie, de reputatie en de werkwijze van het parlement’. De motie vraagt om een parlementair antwoord daarop, inclusief consequenties voor de werkwijze van de Kamer.
In het rapport dat de commissie in 2009 publiceert, lezen we:
“Door een overmaat aan moties, VAO’s, spoeddebatten en vragen komt om te beginnen de resultaatgerichte effectiviteit in het gedrang. De veelheid van gebruik maakt parlementaire instrumenten bot, gelet op de groeiende arrogantie en soms onbehouwenheid van ministers en staatssecretarissen, die geen reden meer hebben om bang te zijn van de Kamer. Daardoor lijdt de Tweede Kamer en elk van haar fracties ernstig verlies van gezag.”
Dit was 2009. In 2017 schrijven de hoogleraren Bovend’Eert & Kummeling in hun boek ‘Het Nederlandse parlement’ dat “de regering in de huidige tijd vaak wordt bedolven onder een stortvloed van moties” en dat dit zou “leiden tot devaluatie van dit parlementaire instrument”.
De staatscommissie parlementair stelsel, onder leiding van Johan Remkes, komt in 2018 in het eindrapport Lage drempels, hoge dijken tot de volgende conclusie:
“De indruk dat Kamerleden vooral bezig zijn met het volgen en bijsturen van de regering wordt bevestigd door de sterke toename van de aantallen ingediende moties. (…) Moties hebben tegenwoordig vaker ook tot doel om te profileren, wat blijkt uit het licht gestegen percentage verworpen moties. In absolute aantallen zijn de aangenomen moties ook toegenomen.”
Belangrijk zijn ook de conclusies van de werkgroep ‘Versterking functies Tweede Kamer’, ook wel de Commissie-Van der Staaij genoemd. In het rapport van 16 december 2021 trekt de werkgroep stevige conclusies. Ik geef u een aantal citaten:
“Een vloed aan moties maakt het instrument minder krachtig. In de praktijk worden soms zelfs vrijwel dezelfde moties ingediend. Het betreft een moeilijk te keren trend.” En: “Daarbij dient ook efficiënter met moties te worden omgegaan.” En: “Tegelijkertijd moet de Kamer ook bereid zijn om haar instrumentarium te beschermen tegen uitholling door oneigenlijk of overvloedig gebruik als dat nodig is.”
Eén van de adviezen van de commissie is: “hanteer als uitgangspunt dat een of twee moties per fractie voldoende moet zijn.”
In de ‘Eindmonitor’ van 6 juni 2023 - twee jaar later dus, nog maar anderhalf jaar geleden - schrijft de werkgroep onder ‘Aanbeveling 8’ het volgende (een wat langer citaat):
“De werkgroep heeft in haar rapport aanbevolen werk te maken van het terugdringen van het aantal moties, omdat de effectiviteit van het instrument onder druk staat. De werkgroep heeft echter niet de indruk dat kan worden gesproken van meer terughoudendheid bij Kamerleden als het gaat om het aantal moties dat wordt ingediend. In de tussentijdse monitor bracht de werkgroep het gebruik van moties door de fracties al nader in kaart. In 2022 bleek uiteindelijk sprake van een recordaantal moties. In haar rapport had de werkgroep als uitgangspunt genomen dat twee moties per fractie per debat voldoende zou moeten zijn. Ook zou het kabinet evenveel aandacht aan moties als aan toezeggingen moeten besteden. (…) De ingebruikname van het toezeggingenregister is een belangrijke stap, maar of dit tot een substantiële afname van het aantal moties gaat leiden zal moeten worden afgewacht. De werkgroep ziet op dit moment twee opties voor de Kamer: aanvaarden dat het terugdringen van het aantal moties vooralsnog niet is gelukt, of rigoureuzere maatregelen overwegen zoals het werken met quota. Het is aan de Kamer om hierin richting te bepalen.”
Kortom, voorzitter, het is niet de CDA-fractie alleen die tot de conclusie kwam dat de motie een bot instrument geworden is, het was de Tweede Kamer zelf. Graag merk ik daar ook bij op dat afgevaardigden van de volgende partijen zitting hadden in deze werkgroep: SGP, VVD, D66, CDA, SP en BBB.
De conclusie dat de motie een bot instrument is geworden, is dus door de Tweede Kamer zelf getrokken. Het idee om quota te introduceren, is ook door de Tweede Kamer zelf geopperd. En ook het debatquotum van maximaal 2 moties per debat komt uit het rapport van de Commissie-Van der Staaij.
De CDA-fractie geeft hiermee dus opvolging aan het advies dat de Tweede Kamer aan zichzelf heeft gedaan en neemt hier dus het werk van de Commissie-Van der Staaij serieus.
Het voorgaande zou genoeg moeten zijn om mijn collega’s in de Kamer van de noodzaak van ons voorstel te overtuigen.
Maar, voorzitter, ik ga nog even verder.
Wat ook in de rapporten van de verschillende parlementaire onderzoeken en enquêtes die er de afgelopen jaren zijn geweest, heeft de Kamer zich kritisch uitgelaten over haar eigen functioneren.
Neem het rapport ‘Klem tussen balie en beleid’ van de Tijdelijke commissie Uitvoeringsorganisaties onder leiding van oud-Kamerlid André Bosman van begin 2021. Ik citeer één van de constateringen uit het rapport:
“De Kamer heeft vaak een ‘blinde vlek’ voor de uitvoering. Ze laat zich soms onder druk zetten om wetsvoorstellen (te) snel te behandelen. Hierdoor weegt zij uitvoeringsaspecten niet voldoende mee of dient moties en amendementen in zonder zicht op de impact daarvan.”
Eén van de adviezen van de commissie is om eventuele wijzigingen door amendementen of moties zijn te toetsen op uitvoerbaarheid.
Of neem het rapport ‘Blind voor mens en recht’ van de parlementaire enquêtecommissie Fraudebeleid en Dienstverlening, over de Toeslagenaffaire. Het klopt dat in dit rapport geen advies staat over het minder indienen van moties. Maar de commissie uit wel degelijk stevige kritiek op het functioneren van de Tweede Kamer zelf. Ik citeer uit pagina 68 van het rapport:
“Dit rapport is gericht aan de Tweede Kamer, maar gaat ook over de Tweede Kamer. De Tweede Kamer kan de situatie voor mensen in het land alleen veranderen als zij ook bereid is om zélf te veranderen. Kamerleden hebben hun wetgevende taak verzaakt, terwijl zij wél veel aandacht besteedden aan de aanjagende rol die zij gespeeld hebben. Dat is ernstig. De Tweede Kamer moet haar eigen basistaken serieuzer nemen en de positie van Kamerleden versterken. De volksvertegenwoordigers zullen ervoor moeten zorgen dat de kwaliteit van wetten gewaarborgd is en dat er altijd oog is voor de gevolgen voor mensen van wetten en beleid.”
Voor mij en mijn fractie ligt er wel degelijk een verband tussen het functioneren van de overheid, het functioneren van de Tweede Kamer en het indienen van teveel moties.
De kern van het probleem is dat deze Tweede Kamer teveel bezig is met profilering en te weinig met de controle van de regering en haar beleid.
De Tweede Kamer is in de greep geraakt van een doorgeschoten profileringsdrang, van een permanente staat van hijgerigheid. De stortvloed aan moties is daar één van de symptomen van.
En nee, dit is niet de enige verklaring van de stijging van het aantal moties. Uiteraard zijn er ook andere factoren, zoals de toegenomen complexiteit van beleid, de reikwijdte van onderwerpen waar de regering zich mee bezighoudt, het grotere aantal fracties in de Tweede Kamer en ook de soms gebrekkige uitvoering van de wensen van de Kamer.
Ons voorstel is echter niet om te stoppen met het instrument van de motie, maar om een beperking op te leggen. Ik kom er straks nog uitgebreider op terug, maar een halvering van het aantal moties ten opzichte van 2022 is geen grote beperking. Het houdt dus ook rekening met al die andere factoren.
Maar de opgeworpen bezwaren tegen ons voorstel voor een motiequotum laten wel iets anders zien, en ik formuleer het scherp. De Tweede Kamer bekritiseert graag de regering en uitvoeringsorganisaties, maar zodra het zoeklicht naar de Tweede Kamer zelf gaat, dan geven we niet thuis. Ja, we schrijven mooie adviezen aan onszelf, maar als er een concreet voorstel ligt zoals het voorstel waarover we nu spreken, dan staan er ‘wetten en praktische bezwaren in de weg’ (om Elsschot te citeren). Iedereen moet veranderen, behalve wijzelf. Niets menselijk is ons, leden van de Tweede Kamer, blijkbaar vreemd.
Natuurlijk, zeg ik tegen een aantal collega’s, moeten we ook kijken naar de samenhang met andere instrumenten en andere zaken die verbeterd kunnen worden. Daar denk ik graag met u over na. Maar laat dat vooral geen reden zijn om nu een kleine, concrete stap te zetten.
Wat het CDA met het voorstel voor een motiequotum heeft gedaan, is een concrete, afgebakende stap zetten. We kunnen heel veel praten, maar laten we eens boter bij de vis doen. Ja, u heeft allemaal gelijk als er nog andere stappen gezet kunnen worden. Tot uw dienst. We doen er graag aan mee en we zullen zelf ook nog met andere voorstellen komen. Maar ik vraag aan mijn collega’s in de Tweede Kamer om ook moedig te zijn en nu niet weg te duiken als we één van de stappen nu eindelijk eens concreet maken.
Te vaak hoorde ik in de reacties namelijk ook: ja, we zijn het met uw analyse eens en er moet wat gebeuren aan die lawine aan moties… maar uw voorstel gaat te ver. Mijn wedervraag aan deze Kamer is dan: wat is uw eigen voorstel?
De werkgroep is in haar Eindmonitor heel helder: of we geven de strijd op en accepteren dat het nooit beter wordt, of we voeren quota in. Het is kiezen of delen.
Voorzitter,
Ons voorstel voor een motiequotum is een stapje in de richting van een politiek voorbij het snelle scoren en de waan van de dag. Mijn collega Inge van Dijk noemde dat slow politics. Dat is wat er nodig is.
Misbruik
Voorzitter,
Ik kom nu bij mijn blokje over het misbruik dat van het instrument motie wordt gemaakt. Want tot op heden blijft het allemaal wat abstract voor degenen die naar dit debat kijken. Op welke manier wordt er misbruikt gemaakt van de motie?
We hadden er voor kunnen kiezen om stapels met ingediende moties mee te nemen naar dit debat en bijvoorbeeld een top tien kunnen presenteren van de meest vreemde moties. Maar dat zou niet fair zijn naar de Kamerleden die deze moties hebben ingediend en zich niet in dit debat kunnen verdedigen. Daarnaast denk ik ook dat het dit debat niet inhoudelijk beter maakt.
We hebben er daarom voor gekozen om in algemene zin wat dieper in te gaan op de verschillende manieren waarop er misbruik wordt gemaakt van de motie.
Ik geef u 10 categorieën, maar er zullen er vast meer zijn.
De gratis-bier-motie. Dit is een motie zonder deugdelijke financiële dekking. Een fractie verzoekt de regering in deze motie iets te doen wat geld kost, maar vertelt er niet bij waar dat geld dan vandaan moet komen. We zouden als Tweede Kamer dit soort moties niet moeten indienen en steunen, maar het gebeurt regelmatig toch. Ik geef een voorbeeld: als een partij per motie het kabinet verzoekt om het eigen risico te verlagen, dan lijkt dit sympathiek. Maar de kosten daarvan zijn hoog en het geld zal ergens gevonden moeten worden. Als een fractie er niet bij vertelt dat dit ten koste gaat van het onderwijs, defensie, de zorg of de staatsschuld, dan is dit goedkope politiek en een goede reden voor partijen om tegen deze motie te stemmen.
De wappermotie. Deze term is bedacht door collega Lisa Westerveld en heeft terecht het woordenboek gehaald. Het zijn moties die niet bedoeld zijn om het regeringsbeleid te veranderen, maar om ophef te genereren. Het zijn moties waar verongelijkt mee kan worden gewapperd. Een fractie suggereert ten onrechte dat de regering of een andere fractie iets van plan is, om dat vervolgens per motie ongedaan te maken. Een voorbeeld hiervan is: ten onrechte suggereren dat de regering en andere partijen een vaccinatieplicht willen invoeren om vervolgens per motie de regering te verzoeken geen vaccinatieplicht in te voeren. Het doel is duidelijk: als de motie verworpen wordt omdat deze overbodig is, kan de indiener op sociale media met veel misbaar betogen dat de regering dus blijkbaar toch een vaccinatieplicht wil invoeren.
De treitermotie. De treitermotie is een vergelijkbare categorie, die vooral als doel heeft andere partijen of collega’s politiek te beschadigen. Dit zijn de moties die partijen indienen en de uitslag vervolgens op sociale media delen (de plaatjes met de rode en groene bolletjes), waarbij zij weten dat andere partijen zich moeten verdedigen voor hun voor- of tegenstem. De context en redenen waarom partijen voor- of tegenstemmen wordt weggelaten, maar het doel is bereikt: je politieke tegenstander zwart maken. Dit type motie heeft helaas vaak effect, omdat partijen door het grote aantal moties vaak geen tijd hebben om hun stemgedrag toe te lichten.
De mooi-idee-maar-niet-uitvoerbaar-motie. Sommige moties verzoeken een maatregel op oplossing die in zichzelf lovenswaardig is, maar waarvan de uitvoering niet of slecht uitvoerbaar is. Het oordeel van een kabinet kan daarom negatief zijn omdat de motie in de praktijk niet uitvoerbaar is of tot veel complexiteit in de uitvoering leidt. Het bijzondere is dat de Kamer regelmatig klaagt over de problemen in de uitvoering van overheidsbeleid, maar zelf regelmatig moties aanneemt die zorgen voor die problemen in de uitvoering. Dit is ook de kritiek die wordt geuit in de rapporten van de verschillende parlementaire enquêtes.
De overbodige motie. Moties zijn regelmatig bedoeld om iets ‘binnen te halen’ wat eigenlijk al is toegezegd door het kabinet, al staand beleid is of al in een coalitieakkoord staat. Het is dan lastig om tegen deze motie te stemmen, want we zijn vaak bang voor ‘beeldvorming’, maar het zou goed zijn als overbodige moties ontraden werden door bewindspersonen en ook niet werden aangenomen door de Kamer. Het zou een flink aantal moties schelen.
De dubbel-op-motie. Soms worden twee of meerdere vergelijkbare moties ingediend door verschillende partijen. Dan kan het zijn dat een partij voor de ene motie stemt en tegen de andere. Gelukkig worden moties door partijen ook ‘in elkaar geschoven’: er wordt dan één gezamenlijke motie gemaakt. Soms doen fracties dat niet, omdat ze graag de motie op hun eigen namen willen hebben staan.
De ‘als-ik-het-zo-mag-lezen-dat’-motie. Wat heel regelmatig gebeurt, is dat een motie door de bewindspersoon een eigen interpretatie krijgt. Je hoort de minister dan zeggen: ‘als ik de motie zo mag lezen dat…’. In de meeste gevallen wordt de motie dan zodanig uitgekleed dat deze weinig meer voorstelt. Het Kamerlid kan dan zeggen dat zijn motie is aangenomen, maar in de praktijk stelt de motie weinig meer voor.
De ‘we-bemoeien-ons-met-zaken-waarover-we-niet-gaan’-motie. De Kamer wil zich ook nogal eens bemoeien met zaken waarover ze niet gaat. Bijvoorbeeld beleid waar gemeenten voor verantwoordelijk zijn. De Tweede Kamer moet zich bijvoorbeeld niet bemoeien met parkeerbeleid in een gemeente, want daar is de gemeenteraad voor. Het kan ook gaan om bemoeienis met een toezichthouder of onafhankelijke organisatie. Een tegenstem betekent dan: wij gaan er niet over.
De spreekt-uit-motie. In een ‘spreekt uit’-motie spreekt de Tweede Kamer zich ergens over uit. Steeds vaker zijn deze moties vooral bedoeld om andere fracties klem te zetten. Bijvoorbeeld: ‘spreekt uit dat racisme verboden moet worden’. Racisme is verboden, dus een tegenstem zegt niets. Maar een fractie wil nogal eens op X concluderen: ‘Zie je wel, fractie Y wil racisme niet veroordelen! Fout!’ Het zijn dus meestal ‘treitermoties’. Als CDA-fractie hebben we besloten normaliter geen ‘spreekt uit’-moties te steunen, tenzij er echt een uitspraak van de Kamer nodig is, bijvoorbeeld als het gaat over de steun aan Oekraïne.
De priegelmotie. Dat is de motie die onnodig te gedetailleerd is en iets vraagt aan de regering wat ook op een andere manier geregeld zou kunnen worden. Hier zou een toezegging ook kunnen volstaan.
Als toegift op deze tien categorieën verdient nog een bijzondere vermelding de zogenaamde ‘alles-op-alles-zetten’-motie. Sommige moties vragen de regering om zich ergens ‘tot het uiterste voor in te spannen’ of ‘alles op alles te zetten’. Een motie met deze tekst krijgt in mijn fractie een rode vlag.
Voorzitter, tien voorbeelden hoe de motie haar kracht kan verliezen. Ik denk dat ik hiermee een opsomming geef die iedereen in de Tweede Kamer herkent en ook erkent.
Mijn retorische vraag is aan mijn collega’s in de Tweede Kamer: hoeveel van de moties die we indienen valt in één van deze categorieën? En hoeveel moties zouden we kunnen uitsparen als we dit soort moties niet meer zouden indienen?
Antwoord op gestelde vragen
Ik wil nu graag concreet ingaan op een aantal gestelde vragen.
Is een motiequotum in strijd met de Grondwet?
Een aantal fracties heeft gesteld dat het voorstel in strijd is met de Grondwet. Meermaals werd daarbij ook prof. Voermans geciteerd.
Het voorstel is naar onze overtuiging niet in strijd met de Grondwet. In de Grondwet wordt de motie als instrument zelf niet benoemt. Andere instrumenten, zoals het recht op informatie (artikel 68) wel. De Grondwet laat volop ruimte aan de Kamer om de bepalingen uit de Grondwet nader in én aan te vullen. Dat gebeurt in de eerste plaats in het Reglement van Orde, dat de Kamers zelf (elk afzonderlijk en in verenigde vergadering) vaststellen. In het Reglement van Orde worden regels gesteld over fracties en groepen (beide staan ook niet in de Grondwet), het voorzitterschap en dagelijks bestuur, Kamercommissies, de plenaire vergadering, enzovoorts.
Volgens prof. Voermans staat artikel 67 van de Grondwet een dergelijke maximering niet toe en ik citeer prof. Voermans uit het artikel in NRC: “In dat artikel staat dat de Kamers, mits meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden ter vergadering aanwezig is, kunnen vergaderen en besluiten waarover ze maar willen. Door moties te maximeren, beperk je de grondwettelijke beraadslagings- en stemmingsvrijheid.” (Einde citaat.)
In artikel 67 van de Grondwet staat:
“De kamers mogen elk afzonderlijk en in verenigde vergadering alleen beraadslagen of besluiten, indien meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden ter vergadering aanwezig is. Besluiten worden genomen bij meerderheid van stemmen. De leden stemmen zonder last. Over zaken wordt mondeling en bij hoofdelijke oproeping gestemd, wanneer één lid dit verlangt.”
In dit artikel staat dus uitdrukkelijk niet dat de Kamer over ieder onderwerp in vrijheid kan praten en beslissen, dit kan er hoogstens indirect uit worden afgeleid. We vinden de uitleg van artikel 67 door prof. Voermans dus te ruim.
Daar komt bij dat er nu al allerlei beperkingen zijn aangebracht in de beraadslagen en besluiten die dan in de lezing van prof. Voermans ook ongrondwettelijk zouden moeten zijn. Dan denk ik aan de volgende beperkingen.
Tijdens het Mondelinge Vragenuur mogen geen interrupties worden gepleegd en er mogen ook geen moties worden ingediend.
De beperking aan de spreektijd tijdens debatten is wel degelijk een beperking aan het beraadslagen en besluiten. Je kunt als Kamerlid immers minder punten aandragen en in een tweeminutendebat minder moties indienen.
In het Reglement van Orde zijn ook beperkingen opgenomen ten aanzien van groepen en afsplitsers. Hen wordt minder spreektijd toegekend. Ook dit is niet ongrondwettelijk.
Ook worden er beperkingen gesteld aan de inhoud van de motie. Deze moet namelijk betrekking hebben op het onderwerp dat in het debat is behandeld.
Een bijzondere bepaling licht ik er nog graag uit. Tot 2021 gold een ondersteuningseis voor het indienen van moties. De volgende vraag werd bij het indienen van elke motie gesteld door de Kamervoorzitter: “Wordt de indiening van deze motie in voldoende mate ondersteund?” Tenminste vier leden moesten ondersteunen, anders mocht de motie geen onderdeel zijn van de beraadslaging. De reden dat deze ondersteuningseis ooit is ingevoerd, was om te voorkomen dat Kamerleden te lichtvaardig moties indienen. Dit staat ook expliciet in het voorstel van de werkgroep die in 2021 onder leiding van Van der Staaij voor de aanpassing van het Reglement van Orde. Deze ondersteuningseis is decennialang onderdeel van het Reglement van Orde geweest en is nooit als ongrondwettelijk beoordeeld, terwijl het wel degelijk een inperking was voor het kunnen indienen van moties.
Nu zou iemand kunnen zeggen: ja, maar deze ondersteuningseis staat sinds 2021 niet meer in het Reglement van Orde. Dat klopt. Maar dan wijs ik de Kamer er graag op dat deze ondersteuningseis nog steeds wel degelijk in het Reglement van Orde van de Eerste Kamer staat (artikel 66 lid 3). Denkt u dat de chambre de reflection, onze ‘vrienden’ in de Eerste Kamer die zich de hoeders van de rechtsstaat weten, een ongrondwettelijke bepaling in hun Reglement van Orde hebben staan? Dat denk ik niet.
Dit voorstel past dus bij de regels die de Kamer zelf kan vaststellen over haar werkwijze in het Reglement van Orde. De oorsprong van het instrument van de motie ligt ook in het Reglement van Orde. De motie is als instrument bedacht door de Kamer, en kan dus ook worden aangepast door de Kamer.
Waarom niet inzetten op een cultuurverandering?
Een vraag die door meerdere fracties is gesteld, is: waarom is een motiequotum nodig? Is dit niet een te zwaar middel? Zouden we niet moeten inzetten op zelfdisciplinering? Behoort dat niet tot het democratisch ethos, waar de CDA-fractie zo graag over spreekt?
Ik zou deze vraag willen beantwoorden met een wedervraag: is het gelukt om het aantal moties terug te dringen met zelfdiscipline? Is het niet de werkgroep van de Tweede Kamer zelf die constateert dat dit niet gelukt is? Is het niet de Tweede Kamer zelf die in de laatste Eindmonitor de optie van motiequota voorstelt?
Natuurlijk zou het beter zijn als elke fractie zichzelf disciplineert. Maar het loont nog teveel om onzinmoties in te dienen. Partijen die daar niet aan mee willen doen, worden opgezadeld met een extra last. Ze moeten zich steeds ten onrechte verantwoorden voor het gedrag van hun collega’s.
Ja, soms moet je een cultuurverandering afdwingen met een nieuwe regel. Dat is vaker gedaan in dit huis, getuige de verschillende aanpassingen van het Reglement van Orde de afgelopen jaren.
Ik geef daarnaast graag het voorbeeld van de laatste dag voor het Zomerreces. Op die dag vindt een groot aantal tweeminutendebatten plaats. Tientallen moties worden ingediend. We stemmen tot laat in de nacht over honderden moties.
‘We moeten elkaar aanspreken op moties’, zegt een aantal van de leden. Prima, maar is dat mogelijk op zo’n dag? Op dit soort dagen is het aantal moties dat wordt ingediend zo groot, dat er helemaal geen discussie over moties mogelijk is en - sterker nog - een discussie wordt ook niet toegestaan door de voorzitter.
Nogmaals: het is niet de CDA-fractie die concludeert dat zelfdisciplinering niet blijkt te werken, maar het is de Tweede Kamer zelf in de Eindmonitor van de werkgroep Van der Staaij.
Wie bepaalt of een motie zinnig is of niet?
De derde vraag die een aantal keer is gesteld, is: wie bepaalt eigenlijk of een motie zinnig is of niet?
Ons antwoord daarop is dat het voorstel dat mijn fractie doet, geen oordeel velt over de kwaliteit van moties. Als fractie hebben wij, en als Kamerlid heb ik daar uiteraard een persoonlijke opvatting over. Die hoort u ook doorklinken in dit debat. In ons voorstel echter leggen we geen criterium aan voor de kwaliteit van een motie. Dat zou terecht tot willekeur kunnen leiden.
Het enige dat dit voorstel doet, is het aantal moties beperken. Welke moties de Kamer dan wil indienen en ondersteunen, dat is en blijft aan de leden van de Kamer zelf.
Waarom streven naar 2.500 moties?
Waar komt het getal van 2.500 moties vandaan?, vroeg een aantal leden. Het antwoord is eenvoudig: het is onze inschatting dat het met enige discipline mogelijk is om het aantal moties te halveren ten opzichte van het jaar 2022. In dat jaar werden 5.000 moties ingediend. Vorig jaar waren dat er minder dan 4.000 en rond het jaar 2000 waren dat er nog zo’n 1000 per jaar.
Daar wil ik ook het volgende bij zeggen. De eerste vraag die we met elkaar moeten beantwoorden, is de principiële vraag, namelijk of we een motiequotum in deze vorm willen. Pas dan is de vervolgvraag hoe we dit quotum willen vormgeven.
Dat zou ook mijn vraag aan de leden zijn: bent u het eens met het principe? En zo ja, hoe gaan we dat dan vervolgens met elkaar invullen? Zoals gezegd ben ik altijd bereid het voorstel aan te passen als er een beter voorstel van uw kant komt.
Wat als een fractie aan het fractiequotum overschrijdt?
Als een fractie in de buurt komt van het jaarlijkse quotum en deze overschrijdt, is het niet meer mogelijk een motie in te dienen, ook als daar wel aanleiding toe is. Is dat niet een te grote beperking van het recht van leden om een motie in te dienen? En wat te denken van een motie van wantrouwen? Die moet toch altijd ingediend kunnen worden?
In de eerste plaats zie je als fractie natuurlijk goed aankomen dat je in de buurt van het jaarlijkse quotum komt. Dat komt niet uit de lucht vallen. Dit vereist inderdaad dat je het aantal moties goed bijhoudt als fractie gedurende het jaar. Dat is heel eenvoudig, want het CIP registreert dat elke dag. Ik zou - enigszins prikkelend, dat geef ik toe - kunnen zeggen: hoe kan een fractie nu langjarig regeringsbeleid voorstellen en controleren als ze niet eens in staat is zelf een paar weken vooruit te kijken en te plannen?
Aan de zorg dat het altijd mogelijk moet zijn om een motie van wantrouwen in te dienen, kunnen we makkelijk tegemoet komen. Namelijk door dit type motie in het Reglement uit te zonderen van het motiequotum.
Om aan de zorgen van de Kamer tegemoet te komen, zouden we ook de volgende aanpassing kunnen doen. In het Reglement zouden we op kunnen nemen dat moties niet onder het motiequotum vallen als de Kamer dat zou besluiten, bijvoorbeeld als er sprake is van een uitzonderlijke situatie. Een dergelijke uitzondering vinden we ook bij andere regels in het Reglement van Orde. Ik hoor graag wat de leden van de Kamer daarvan vinden.
Hoezo is één uur stemmen per week een probleem?
Hoezo is één uur stemmen per week een probleem?, zo vroegen sommige leden zich af. Deze vraag bagatelliseert echter het probleem.
Het opstellen van moties vraagt veel tijd van fracties, maar ook het beoordelen van stemmingslijsten. Daarnaast levert het ook veel (onnodig) werk op bij de ministeries, die alle moties moeten registeren en beantwoorden en verwerken in Kamerbrieven.
Sommige fracties maken zich zorgen over het sterk groeiende aantal ambtenaren, maar deze 30% groei van het aantal ambtenaren wordt veroorzaakt door de werkwijze van de Tweede Kamer zelf. Deze ambtenaren zijn namelijk alle moties, schriftelijke vragen, brieven en WOO-verzoeken aan het verwerken. Het grote aantal moties zorgt er ook voor dat er makkelijker fouten worden gemaakt. Vooral kleinere fracties ervaren dit.
Moeten moties niet beter worden uitgevoerd?
Is het probleem niet dat moties beter moeten worden uitgevoerd, zo is een andere vraag die ons is gesteld. Ja, is het antwoord, maar dat maakt ons voorstel niet overbodig. In dit verband is het voorstel van collega Eerdmans interessant, waarin hij vroeg of we niet moeten besluiten dat een motie pas als afgehandeld mag worden beschouwd, als de indiener het daarmee eens is.
Bepaalt een fractie niet zelf hoe ze een motie wil gebruiken?
Collega Van Nispen zei: wie bepaalt eigenlijk hoe je een motie zou moeten inzetten? De SP demonstreert graag, maar we vragen toch ook niet aan de CDA-fractie om verplicht te gaan demonstreren?
Tegen collega Van Nispen zeg ik: het klopt dat wij een verschil van inzicht hebben in de invulling van onze rol van volksvertegenwoordiging. Het CDA neemt namelijk geen genoegen met het zijn van een protestbeweging, maar wil graag daadwerkelijk impact maken op het leven van mensen.
Daarnaast spreken we vandaag over een aanpassing van het Reglement van Orde, de regels die de Kamer zichzelf oplegt. Dat doet de Kamer wel vaker en als we de redenering van de SP doortrekken, dan zouden we helemaal geen regels meer in dit huis hebben. Daar zie je dan toch weer het anarchistische trekje van de SP in doorschemeren, voorzitter, maar het lijkt me gewenst dat we in het parlement fatsoenlijk en ordentelijk ons werk kunnen doen en ons daarbij kunnen richten op onze kerntaak: de regering controleren en wetten maken.
Om het iets preciezer te verwoorden, zou ik de drie functies die de Tweede Kamer heeft, met elkaar in verband willen brengen. De Kamer heeft een wetgevende, een controlerende en vertegenwoordigende functie. Maar de laatste is geen losstaande functie, zoals sommigen dat wél zien. Hier zou ik graag het volgende uit een recent verschenen artikel willen citeren:
“Het vertegenwoordigen van het gehele Nederlandse volk komt volgens deze visie niet tot uiting in het vaststellen van wetgeving en in het bijsturen en scherp houden van de regering, maar staat op zichzelf. In het verlengde van deze visie houdt versterking van de vertegenwoordigende functie in dat de Kamer ‘een sterkere relatie met burgers’ moet opbouwen. Daarbij past niet alleen dat Kamerleden ‘contacten met burgers aangaan en onderhouden’, maar ook dat zij aan burgers laten zien waar zij politiek gezien voor staan: zichzelf profileren, dus. De motie leent zich daar natuurlijk perfect voor. In mijn ogen leidt dit echter niet tot een versterking van de vertegenwoordiging, maar tot een versterking van het electoralisme: het streven van politici om hun beleid en verklaringen niet af te stemmen op maatschappelijke behoeften en objectieve feiten maar ‘op het aantrekken van (nieuwe) kiezers’. Door vertegenwoordiging los te koppelen van de wetgevende en controlerende functie komt zij dus niet alleen op zichzelf te staan, maar verwordt zij ook tot pure symboliek. Vertegenwoordiging draait dan immers alleen nog maar om het uitdragen van politieke standpunten en niet meer om het vertalen van die standpunten in concrete wetgeving en beleid. Geen daden maar woorden - of zoiets.”
Ik had het niet beter kunnen verwoorden, voorzitter.
Wat zijn de ervaringen van de CDA-fractie zelf?
Leidt een motiequotum tot meer fractiediscipline, zou vroeg een aantal van de leden. Hoe gaat de CDA-fractie er zelf mee om?
Onze ervaring is dat het motiequotum, waar wij onszelf nu al bijna een jaar aan houden, eigenlijk helemaal geen beperking aan ons werk oplegt. Integendeel, het zorgt ervoor dat we kritischer kijken naar de moties die we zelf indienen. In onze fractievergadering stellen we dus regelmatig een kritische vraag over moties aan elkaar.
De enige vorm van fractiediscipline die we ons als fractie hebben opgelegd, is ervoor zorgen dat we ons werk goed en gedegen doen. Dan blijkt het indienen van een groot aantal moties helemaal niet nodig.
Overigens wil ik nog graag opmerken dat de CDA-fractie zich wel degelijk aan haar eigen quotum heeft gehouden. Het CIP telt namelijk een gewijzigde motie mee als een opnieuw ingediende motie. Als we daarvoor corrigeren, is de CDA-fractie netjes onder het door haarzelf voorgesteld quotum gebleven. Ons voorstel is dat het CIP dit onderscheid ook toepast in haar registratiesysteem.
Waarom kunnen grote fracties zo weinig moties indienen?
Het voorstel dat we gedaan hebben, betekent dat Kamerleden in grote fracties relatief minder moties kunnen indienen. De reden dat we voor deze rekenregel hebben gekozen, is dat het een balans is tussen enerzijds de grootte van fracties en anderzijds het feit dat ook kleine fracties aan alle debatten kunnen deelnemen.
Wij vinden het logisch dat we niet gaan werken met een quotum per Kamerlid, want een Kamerlid van een kleine fractie doet doorgaans veel meer plenaire debatten dan een Kamerlid van een grote fractie. Tegelijkertijd zal een Kamerlid van een kleine fractie niet alle plenaire debatten ook daadwerkelijk kunnen bijwonen. Hierin is een evenwicht gezocht.
Tegelijkertijd hebben we ook in ons voorstel en in de beantwoording van de schriftelijke vragenronde duidelijk gemaakt dat we open staan voor een andere verdeling. We hebben ook een aantal alternatieve verdelingen voorgesteld. Ik hoor daarom graag van de leden met welke verdeling zij wel akkoord zouden kunnen gaan of welk voorstel zij zelf zouden willen doen.
Een andere reden om geen quotum per lid af te spreken, is dat de verdeling van taken binnen een fractie ook kan betekenen dat een lid meer of minder plenaire debatten kan doen. Denk bijvoorbeeld aan Kamerleden die een groot deel van hun tijd besteden aan hun werk voor een parlementaire enquête.
Blijft er voor politieke partijen wel voldoende ruimte over om bij belangrijke onderwerpen moties in te dienen?
Blijft er voor politieke partijen wel voldoende ruimte over om bij belangrijke onderwerpen moties in te dienen?, zo werd gevraagd. Wat ons betreft wel. Als we het aantal moties van 5.000 met de helft kunnen terugbrengen zetten we een grote stap en blijft er genoeg ruimte om over belangrijke onderwerpen moties in te dienen.
Bovendien stimuleren we met dit voorstel samenwerking tussen partijen. Zij kunnen ervoor kiezen gezamenlijk moties in te dienen. In een versplinterd politiek landschap zorgt dit ervoor dat de Tweede Kamer alleen maar effectiever wordt.
Het is ook mogelijk om een toezegging van een minister te vragen. Een motie is dan niet nodig.
Ons voorstel bevat een uitzondering voor wetgeving. Bij debatten over wetgeving mogen meer dan 2 moties per partij worden ingediend. Dit past bij de noodzaak om meer aandacht te hebben voor de kwaliteit van wetgeving.
Mevrouw Postma van NSC gebruikte in haar bijdrage de metafoor dat het beperken van het aantal moties zoiets is als: soldaten naar het front sturen met te weinig kogels op zak. Ik zou echter graag een alternatieve metafoor willen suggereren. Namelijk: de Tweede Kamer lijkt op een groep soldaten die denkt door met veel kabaal lukraak een groot aantal kogels in het wilde weg af te schieten, de vijand te kunnen uitschakelen.
Is er ook gekeken naar alternatieven?
Is er door ons ook gekeken naar alternatieve voorstellen? Ja, daar hebben we ook over nagedacht. Ik zie twee mogelijkheden en beide zou ik ook met de Kamer willen delen. Wellicht dat deze alternatieve voorstellen wel op uw steun kunnen rekenen. Ik hoor dat ook graag van de leden, in de tweede termijn van de Kamer.
Het eerste alternatief is om het voorstel alleen te laten bestaan uit het debatquotum van maximaal 2 moties per debat, met uitzondering van wetgeving. Daarmee zouden we één op één opvolging geven aan het advies van de Werkgroep Van der Staaij. We schrappen dan het voorstel voor een jaarlijks quotum per fractie. Met pijn in het hart, uiteraard.
Dit alternatief heeft niet onze voorkeur, maar kan wellicht een landingsgrond zijn voor fracties die onze analyse delen en daar ook opvolging aan willen geven.
Het tweede alternatief gaat als volgt. Elke motie moet tenminste 10% van het aantal zetels van de Tweede Kamer achter zich hebben, dus 15 zetels, of tenminste twee fracties als ondertekenaar van de motie. Dit legt een drempel in het indienen van moties en zorgt voor een voorselectie. Tegelijkertijd doet het niets af aan het aantal moties dat mag worden ingediend per jaar.
Dit alternatief is enigszins vergelijkbaar met de Bundestag in Duitsland. Daar is 5% van de leden nodig voor het indienen van een motie of één fractie. Maar omdat er in Duitsland een stevige kiesdrempel geldt, is daar eerder in het proces een barrière opgeworpen voor kleine partijen.
Dit alternatief heeft niet direct onze voorkeur, maar is bespreekbaar.
Ook werd nog de vraag gesteld: zijn er mogelijkheden om scherper te kijken of een motie buiten de orde is en kunnen we scherper zijn dat een inbreng in een tweeminutendebat ook echt maar twee minuten duurt? Ja, ik vind dat we daar scherper op kunnen zijn. De Voorzitter heeft hierover ook iets gezegd in zijn brief. Maar ook hier: het is niet alleen de Voorzitter die daar een rol in heeft, ook de Kamer moet hier verantwoordelijkheid nemen. En we zien dat dit nu onvoldoende gebeurt.
Als laatste werd door enkele fracties gevraagd hoe in andere landen wordt omgegaan met moties. Wij hebben geen land gevonden dat een motiequotum kent, maar ook geen landen waar zoveel moties worden ingediend als in Nederland. Wat we wél hebben gezien is dat in veel landen meer eisen worden gesteld aan moties dan in Nederland.
Bijvoorbeeld:
een minimaal aantal ondertekenaars bij een motie van wantrouwen (Spanje, Frankrijk, Italië). In Duitsland geldt zo’n ondersteuningseis voor alle moties, zoals ik hiervoor al benoemde.
Moties mogen niet in strijd zijn met de Grondwet, of andere wetten of parlementaire tradities (o.a. Canada, Frankrijk, Zweden)
Moties die bedoeld zijn om het parlementaire werk te vertragen kunnen worden afgewezen (o.a. Frankrijk)
Moties moeten specifieke acties, beleidsmaatregelen of standpunten bevatten (o.a. Italië)
Moties moeten betrekking hebben op zaken die binnen de bevoegdheid van het nationale parlement liggen (o.a. Duitsland, Frankrijk).
Zweden kent een beperking aan moties in de tijd, namelijk de Algemene Motieperiode. Die begint bij de start van de Riksdag na de zomer en eindigt 15 dagen nadat de regering de begroting heeft ingediend. Verder mogen alleen moties worden ingediend als reactie op regeringsvoorstellen.
Slotwoord
Ten slotte, voorzitter.
De reden waarom het CDA met dit voorstel is gekomen, is onze zorg over het functioneren van het parlement. Als de democratie ons lief is, moeten we niet alleen kijken naar wat anderen fout doen, maar ook in de spiegel durven kijken en onze werkwijze durven aanpassen.
Mijn fractie ziet een verband tussen het functioneren van de Tweede Kamer en de grote problemen in de uitvoering van beleid. Het is wellicht te hard geformuleerd, voorzitter, maar wij - leden van de Tweede Kamer - zijn medeveroorzaker van een aantal problemen in de uitvoering van beleid. We veroorzaken deze problemen door de hijgerigheid die de politiek in z’n greep heeft. Het snel willen scoren zorgt voor onzorgvuldige voorstellen. Ik mis de slow politics, voorzitter.
Het is onze taak als parlement daar iets aan te doen. Als we echt de brandstof voor het populisme willen weghalen, dan moeten we zorgen dat de problemen in de uitvoering van beleid worden weggenomen.
Ja, we kunnen veel argumenten verzinnen om geen concrete stappen te hoeven zetten. Ons voorstel voor een motiequotum is geen grote stap, maar wel een eerste, concrete stap.
De mate waarin de Kamer echt bereid is zichzelf en daarmee de samenleving serieus te nemen, lees ik af aan de bereidheid ons voorstel - of een aangepaste versie daarvan - te steunen.
Dank u wel.
Meer over ...