Brief staatssecretaris met 9 fiches die werden opgesteld door de Werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC) - Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie - Hoofdinhoud
Deze brief is onder nr. 217 toegevoegd aan .
Officiële titel | Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie; Brief staatssecretaris met 9 fiches die werden opgesteld door de Werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC) |
---|---|
Documentdatum | 20-12-2001 |
Publicatiedatum | 12-03-2009 |
Nummer | KST58502 |
Kenmerk | 22112, nr. 217 |
Van | Buitenlandse Zaken (BUZA) |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2001–2002
22 112
Ontwerprichtlijnen Europese Commissie
Nr. 217
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 december 2001
Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij negen fiches aan te bieden die werden opgesteld door de Werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC):
-
1.Mededeling van de Commissie over de invloed van uitbreiding op regio’s grenzend aan kandidaatlidstaten– communautaire actie voor grensregio’s.
-
2.Rapport voor de Europese Raad van Laken over de diensten van algemeen belang
-
3.Mededeling van de Commissie betreffende Strategie van de Gemeenschap inzake dioxinen, furanen en polychloorbifenylen.
-
4.Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Richtlijnen 70/156/EEG i en 80/1268/EEG i van de Raad wat betreft de meting van de emissie van kooldioxide en het brandstofverbruik van voertuigen van categorie N1.
-
5.Mededeling van de Commissie inzake de tenuitvoerlegging van de eerste fase van het Europees Programma inzake klimaatverandering.
-
6.Mededeling van de Commissie over alternatieve brandstoffen voor het wegvervoer en een pakket maatregelen ter bevordering van het gebruik van biobrandstoffen, vergezeld van 1) een voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de bevordering van het gebruik van biobrandstoffen en 2) van een voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 92/81/EEG i wat betreft de mogelijkheid om een verlaagd accijnstarief toe te passen op bepaalde minerale oliën die biobrandstoffen bevatten en op biobrandstoffen.
-
7.Voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de voorwaarden inzake toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op arbeid in loondienst en economische activiteiten als zelfstandige.
-
8.Mededeling: «Structurele indicatoren».
-
9.Interpretatieve mededeling van de Commissie betreffende het gemeenschapsrecht van toepassing op overheidsopdrachten ende mogelijkheden om sociale aspecten hierin te integreren.
De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, D. A. Benschop
Fiche 1: Mededeling grensregio’s
Titel:
Mededeling van de Commissie over de invloed van uitbreiding op regio’s grenzend aan kandidaatlidstaten - communautaire actie voor grensregio’s
Datum Raadsdocument: 3 augustus 2001
nr. Raadsdocument: 11 372/01 Pecos 151
nr. Commissie-document COM(2001)378 def i
Eerstverantwoordelijk Ministerie: EZ i.o.m. BZ, FIN, JUST, V&W
Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Centraal Europa.
Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar):
Additionele middelen voor de betrokken grensregio’s worden gevraagd ad 195 M€. Een bedrag van 50 M€ wordt gevonden door herallocatie van het TEN-budget. Daarnaast wordt een verhoging van 100 M€ van het TEN-budget voorgesteld. De overige 45 M€ heeft betrekking op verhoging van het Jeugdprogramma (10 M€), een MKB pilot project (15 M€) en Interreg (20 M€).
Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
In 2000 heeft de Commissie in haar mededeling betreffende de uitbreidingsstrategie een analyse van de economische situatie in de aan de kandidaatlidstaten grenzende regio’s aangekondigd. De Europese Raad van Nice heeft de Commissie ertoe opgeroepen een programma ter versterking van het concurrentievermogen van de grensregio’s in te dienen. Vervolgens heeft de Commissie een analyse van de grensregio’s uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat de aan de kandidaat-lidstaten grenzende regio’s in Duitsland, Oostenrijk, Griekenland, Italie en Finland ten opzichte van de andere Euregio’s een achterstand hebben op het gebied van de sociaal-economische ontwikkeling en concurrentievermogen. Ook kwam naar voren dat de aard van deze achterstand verschilt tussen de regio’s. Volgens de Commissie zijn de grensregio’s in beginsel in staat om op middellange termijn uit de uitbreiding voordeel te halen als gevolg van een toenemende integratie met de opkomende economieën van Midden- en Oost-Europa. Hiertoe dient echter wel het concurrentievermogen van de grensregio’s versterkt te worden. Met het oog op de hiervoor benodigde sociaal-economische aanpassingen en om het publieke draagvlak voor uitbreiding in deze regio’s te behouden doet de Commissie in deze mededeling een aantal aanbevelingen in het kader van «single community action». Deze acties omvatten zowel nieuwe maatregelen als een betere coördinatie van de bestaande maatregelen (steun uit de structuurfondsen en INTERREG) op nationaal en regionaal niveau. De aanbevelingen van de Commissie vervat in het «Single Community Action» zijn:
-
1.hogere investering in transport infrastructuur in kader van TEN’s d.m.v
-
-verhoging van het maximum niveau van communautaire financiering voor TEN-projecten tot 20% (verandering van financiële verordening);
-
-speciale financiële bijdrage voor TEN-projecten in grensgebieden ten bedrage van 150 M€ voor de periode 2003-2006 (waarvan 50 M€ uit re-allocatie);
-
2.voorstel voor een heroriëntatie van structuurinstrumenten om impact van communautaire hulp te vergroten;
-
3.samenwerkingsactiviteiten voor MKB, gefinancierd met een speciaal 15 mln Euro pilot project van het EP voor de periode 2001-2002;
-
4.communautaire hulp ad 20 M€ voor netwerkmaatregelen tussen grensregio’s in lidstaten en kandidaat-lidstaten in het kader van Interreg;
-
5.betere coördinatie tussen Interreg IIIa en Phare Cross Border programma’s, zoals de Commissie al heeft voorgesteld in haar mededeling over de aanpassingen van het Phare beleid in oktober 2000;
-
6.- voorstel tot wijziging van de Phare Cross Border Cooperation veror- dening aan het einde van 2002 om:
-
-de prioriteiten van Phare CBC in lijn te brengen met Interreg A;
-
-de cofinanciering van transnationale (interreg B) of interregionale (Interreg C) samenwerkingsprojecten te vergemakkelijken;
-
7.een speciaal EIB programma om milieu en transport infrastructuur projecten te ondersteunen in regio’s welke aan kandidaatlidstaten grenzen;
-
8.extra 10 M€ in het kader van het YOUTH programma voor people to people projecten in grensregio’s;
-
9.gebruik maken van flexibiliteit van bestaande staatssteunregels;
-
10.voorstel voor heroriëntatie van bestaande ontwikkelingsprogramma’s om de concurrentie-kracht en diversificatie van activiteiten in grensregio’s te verbeteren.
-
11.meer aandacht voor voorlichting in grensregio’s d.m.v. expliciete opname als prioriteit in de Voorlichtingsstrategie;
-
12.instellen werkgroep bestaande uit personen uit verschillende betrokken gelederen van de Commissie voor de coördinatie en follow up.
Rechtsbasis van het voorstel: N.v.t, het betreft een mededeling
Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering: N.v.t., het betreft een mededeling.
Nederlandse belangen
Nederland heeft geen directe belangen aangezien wij geen regio’s hebben die grenzen aan een kandidaatlidstaat. Het is wel in het indirecte belang van Nederland aangezien Nederland baat heeft bij een goed verloop van de uitbreiding.
Consequenties voor de nationale regelgeving / beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO/ VNG): Geen
Rol EP in de besluitvormingsprocedure:
N.v.t.; het betreft een mededeling die het EP ter informatie is toegegaan.
Fiche 2: Diensten van algemeen belang (DAB)
Titel:
Rapport voor de Europese Raad van Laken over de diensten van algemeen belang
Datum raadsdocument: 25 oktober 2001
nr. Raadsdocument: 13 235/01
nr. Commissiedocument: COM (2001) 598 def i
Eerstverantwoordelijke ministerie: EZ i.o.m. BZ, V&W, VWS, BZK
Behandelingstraject in Brussel:
Presentatie in de Interne Marktraad van 26 november. Daarna wordt het voorgelegd aan de ER Laken
Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar):Geen.
Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Met deze rapportage geeft de Commissie gevolg aan het verzoek van de Europese Raad van Nice om grotere voorspelbaarheid en duidelijkheid te creëren inzake de vraag hoe staatssteun- en mededingingsregels moeten worden toegepast op ondernemingen belast met de uitvoering van diensten van algemeen belang (DAB). Daarnaast gaat de rapportage in op het door enkele lidstaten (m.n. Frankrijk) gevoerde pleidooi voor meer duidelijkheid t.a.v. de reikwijdte en definiëring van het concept DAB. Tezamen met de Commissierapportage zullen ook de Raadsconclusies die de Interne Markt Raad laatstelijk terzake heeft aangenomen aan de Europese Raad van Laken worden voorgelegd.
Onder DAB worden verstaan diensten die verschillen van normale markt-gegenereerde diensten in die zin dat zij naar mening van de overheid aangeboden dienen te worden. DAB zijn water, elektriciteit, post-, vervoeren telecommunicatiediensten, maar bijvoorbeeld ook afvalverwerking, publiek omroep en medische en sociale dienstverlening.
In het Commissierapport wordt duidelijk aangegeven dat niet de hele systematiek rondom DAB herbelicht moet worden; die blijft geldig en toereikend. In de huidige systematiek laat het Verdrag de lidstaten vrij te bepalen wat de taken zijn van de DAB en hoe deze diensten worden beheerd en gefinancierd, terwijl de Commissie erop toeziet dat de regels van de interne markt en de mededingingsregels worden geëerbiedigd. Het doel van de rapportage is om helderheid te verschaffen over een aantal thema’s:
– Staatssteunregime
– Opstellen horizontale kaderrichtlijn
– Opstellen lijst met DAB die als niet-economisch worden beschouwd.
Staatssteunregime
Het Gerecht van Eerste aanleg heeft bepaald dat financiële compensatie aan een onderneming belast met een DAB, per definitie staatssteun is en moet worden aangemeld in Brussel. Vervolgens kan de Commissie de steun al dan niet verenigbaar verklaren met het Verdrag. Deze interpretatie van de Commissie kan leiden tot een aanzienlijke toename van de aanmeldingsverplichtingen.
Tegemoetkomend stelt de Commissie in het voorliggende rapportage een tweefasen-aanpak voor om de juridische zekerheid te vergroten. In de eerste fase zal de Commissie een aantal richtsnoeren opstellen aan de hand waarvan lidstaten «guidance» wordt verschaft hoe bij uitvoering van DAB te handelen inzake overheidscompensatie. Vervolgens zal de Commissie de opgedane ervaringen evalueren om eventueel een verordening voor een groepsvrijstelling voor staatssteunaanmeldingen te ontwerpen.
Horizontale kaderrichtlijn
In haar rapportage wijst de Commissie het idee af van het opstellen van een horizontale kaderrichtlijn voor DAB. Een aantal lidstaten verzocht een kaderrichtlijn waarin de principes die ten grondslag liggen aan DAB nader gedefinieerd zouden moet worden. Dit met het oog op de afbakening van bevoegdheden van de Gemeenschap (lees: de Commissie) en de lidstaten ten aanzien van uitvoering, financiering en organisatie van DAB. De Commissie daarentegen bepleit in haar rapportage een sectorspecifieke aanpak en stelt dat een kaderrichtlijn de dynamiek en de diversiteit tussen sectoren en lidstaten veronachtzaamt. De richtlijn zal volgens de Commissie gegeven deze diversiteit per definitie slechts algemeen van karakter kunnen zijn waardoor zij twijfelt aan het operationele nut van een dergelijke richtlijn.
Het is niet uitgesloten dat de Commissie onder druk van een aantal Lidstaten toch het eventuele nut van een horizontale kaderrichtlijn zal bezien.
Lijst met DAB die als niet-economisch worden beschouwd
Diensten die als niet-economische activiteit beschouwd worden (bijv. rechtspraak), vallen niet onder de mededingingsregels en de interne marktregels. Er is door enkele lidstaten de suggestie gedaan met een lijst van DAB te komen, te hechten aan de algemene kaderrichtlijn, die als niet-economische diensten moeten worden beschouwd. De Commissie wijst dit idee af om dezelfde redenen als bij een kaderrichtlijn.
Naast deze drie punten stelt de Commissie in haar rapportage nog de volgende punten aan bod:
Cardiffproces
De Commissie stelt voor om in het kader van het Cardiffproces de DAB jaarlijks horizontaal te evalueren. Een dergelijke evaluatie maakt het mogelijk te bepalen of relevante publieke doelstellingen behaald worden en beleidsveranderingen door te voeren als de ontwikkelingen daarom vragen.
Referentie aanVerdrag
In de rapportage van de Commissie wordt tevens de vraag aan de orde gesteld of er een extra referentie aan het Verdrag dient te worden toegevoegd om het belang van DAB in de EU te versterken. Daartoe wordt voorgesteld dat aan artikel 3, waarin voorbeelden van beleid zijn neergelegd waarmee de algemene doelstellingen van de Gemeenschap worden verwezenlijkt, een nieuwe subparagraaf wordt toegevoegd.
Rechtsbasis van het voorstel:N.v.t., het betreft rapportage.
Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering:N.v.t., het betreft rapportage.
Nederlandse belangen
Het is in het belang van Nederland om de huidige systematiek inzake DAB te onderschrijven, dat wil zeggen dat de Commissie de lidstaten vrij laat te bepalen wat de taken zijn van de DAB en hoe deze diensten worden beheerd en gefinancierd.
Nederland hecht aan verduidelijking van transparantie en rechtszekerheid wat betreft specifieke problemen, zoals de vraag of overheidscompensatie verstrekt aan ondernemingen belast met de uitvoering van DAB a priori moeten worden aangemeld als staatssteun.
Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IP/VNG):N.v.t.
Rol EP in de besluitvormingsprocedure:Raadpleging.
Fiche 3: Mededeling Strategie dioxinen, furanen en polychloorbifenylen
Titel:
Mededeling van de Commissie betreffende Strategie van de Gemeenschap inzake dioxinen, furanen en polychloorbifenylen
DatumRaadsdocument:31 oktober 2001
nr. Raadsdocument: 13 438/01
nr. Commissiedocument: COM(2001) 593 final i
Eerstverantwoordelijke ministerie: VROM i.o.m. LNV, VWS
Behandelingstraject in Brussel:
Raadswerkgroep milieu en agendering voor de Milieuraad 12/13 december 2001 (Raadsconclusies)
Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar):
De mededeling zelf heeft geen financiële consequenties.
Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Dioxinen, furanen en polychloorbifenylen (PCB’s) zijn giftige stoffen die slecht afbreekbaar zijn en zich ophopen in de voedselketen, in het menselijk lichaam en in natuurlijke organismen. De Commissie onderkent dit en heeft in haar Witboek over Voedselveiligheid van januari 20001 al aangegeven dat maximumgehalten voor dioxinen en furanen in de gehele voeder- en voedselketen moeten worden vastgesteld. De Europese Commissie heeft op 25 oktober een strategie aangenomen om de aanwezigheid van dioxinen en PCB’s in het milieu, diervoeding en voedsel te verminderen. De doelstellingen van strategie: – het verminderen van de niveaus van menselijke inname onder het niveau van het EU Wetenschappelijk Voedsel Comité – de beoordeling van de huidige staat van het milieu en het eco-systeem – het verminderen van milieu-effecten van dioxinen en PCB’s De Commissie stelt hiervoor korte/middellange termijn (5 jaar) en lange termijn (10 jaar) acties voor met het doel het dioxine- en PCB-probleem in 10 jaar in de beheersfase te krijgen.
Naast de belangrijke maatregelen om het vrijkomen van dioxinen en PCB’s in het milieu te beperken, is het de bedoeling dat er in de loop van het jaar 2002 ook andere maatregelen ter bestrijding van dioxinen en dioxineachtige PCB’s in veevoer van kracht worden. Deze wettelijke maatregelen voor diervoeders en voeding berusten op drie pijlers:
-
1.de vaststelling van strenge maar haalbare maximale concentraties in voeding en veevoer;
-
2.de vaststelling van actieniveaus om te fungeren als «waarschuwingssysteem» wanneer de dioxinegehaltes van voeding of veevoer hoger zijn dan wenselijk is;
-
3.de vaststelling – in de loop van de tijd – van streefwaarden om bloot-1 doc COM(99)719 i, fiche kamerstuk 22 112, stelling van een groot deel van de Europese bevolking terug te 145 dd. 14-02-00
brengen tot onder de door de Wetenschappelijke Comités aanbevolen grenswaarden.
Rechtsbasis van het voorstel:N.v.t. het betreft een Mededeling.
Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering:
De EG is allerlei verplichtingen aangegaan door partij te worden bij diverse verdragen op het gebied van dioxinen en PCB’s (Verdrag van Bazel, OSPAR-verdrag, POP-verdrag). Naleving van deze verdragen vraagt een communautaire aanpak.
Nederlandse belangen:
De druk die van deze voorstellen uitgaat op het nemen van milieumaatregelen heeft tot gevolg dat lidstaten hiertoe moeten overgaan, ook daar waar dit niet door bestaande emissierichtlijnen wordt vereist. Door het grensoverschrijdende karakter van dioxineverspreiding heeft dit een gunstige invloed op de depositie in Nederland, waar al een maximale inspanning heeft plaatsgevonden om de emissies te beperken.
Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG:
Regelgeving voor bepaalde levensmiddelen (VWS) en regelgeving diervoeders (LNV).
Rol EP in de besluitvormingsprocedure:
N.v.t., het betreft een mededeling die het EP ter informatie is toegegaan.
Fiche 4: Richtlijn emissie/brandstofverbruik voertuigen
Titel:
Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Richtlijnen 70/156/EEG i en 80/1268/EEG i van de Raad wat betreft de meting van de emissie van kooldioxide en het brandstofverbruik van voertuigen van categorie N1.
DatumRaadsdocument:20 november 2001
nr. Raadsdocument: 13 492/01
nr. Commissiedocument: COM(2001) 543 definitief i
Eerstverantwoordelijke ministerie: VROM i.o.m. V&W
Behandelingstraject in Brussel:RWG milieu
Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar):Geen
Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Het voorstel heeft tot doel het toepassingsgebied van Richtlijn 80/1268/EEG i (meting van het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot) uit te breiden tot voertuigen van categorie N1 (lichte bedrijfsvoertuigen). In haar huidige vorm is deze richtlijn alleen van toepassing op voertuigen van categorie M1 (personenauto’s).
Lichte bedrijfsvoertuigen (categorie N1) worden gedefinieerd als voertuigen die bestemd zijn voor het vervoer van goederen en waarvan de maximummassa hoogstens 3,5 ton bedraagt. Lichte bedrijfsvoertuigen zijn verantwoordelijk voor ongeveer 10% van de totale, door het wegver- voer veroorzaakte CO2-uitstoot in de Gemeenschap. Zoals blijkt uit het programma AUTO-OIL II is het aandeel van voertuigen van categorie N1 in de totale CO2-uitstoot de afgelopen jaren gestegen door het toenemende marktaandeel van deze voertuigen.
Tot nu toe was op gemeenschapsniveau nog geen actie ondernomen om het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot voor deze voertuigcategorie te bewaken of te verbeteren. Het doel van dit voorstel is dan ook om maatregelen te kunnen nemen ter bewaking van het brandstofverbuik van lichte bedrijfsvoertuigen in de EU (een eerste stap in de richting van opname van lichte bedrijfsvoertuigen in de strategie ter beperking van de CO2-uitstoot).
Rechtsbasis van het voorstel:
Het voorstel is gebaseerd op artikel 95 van het EG-Verdrag (interne markt, gekwalificeerde meerderheid).
Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering:
In het Europees programma inzake klimaatverandering (ECCP) wordt een tenuitvoerleggingsstrategie voorgesteld om de uitstoot van broeikasgassen te beperken, o.a. door maatregelen in de vervoerssector. Bij dit voorstel voor een Richtlijn worden in de EU geharmoniseerde voorschriften voor het meten van de CO2-uitstoot en het brandstofverbruik van voertuigen van categorie N1 vastgesteld. Daartoe moeten in de eerste plaats maatregelen inzake brandstofbesparing voor voertuigen van categorie N1 in de EU mogelijk worden gemaakt en moeten deze maatregelen worden bewaakt en beoordeeld.
Nederlandse belangen:
In het algemeen is Nederland voorstander van een Europese aanpak van het klimaatprobleem als opstap voor een mondiale oplossing. Voorliggend richtlijnvoorstel draagt bij aan een Europese aanpak van emissiereductie voor dit type voertuigen. Wat de voertuigen zelf betreft heeft Nederland niet of nauwelijks enig belang. De fabrikanten van lichte bedrijfswagens bevinden zich veelal in Duitsland, Frankrijk en Italië.
Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG):
De wijzigingen van Richtlijn 70/156/EEG i (typegoedkeuring motorvoertuigen) en Richtlijn 80/1268/EEG i (meting brandstofverbruik en CO2-uitstoot) moeten in de nationale wetgeving worden overgenomen. Het voorstel heeft geen consequenties voor decentrale overheden.
Rol EP in de besluitvormingsprocedure: Co-decisie procedure
Fiche 5: Mededeling Europees Programma klimaatverandering
Titel:
Mededeling van de Commissie inzake de tenuitvoerlegging van de eerste fase van het Europees Programma inzake klimaatverandering
DatumRaadsdocument:30 oktober 2001
nr. Raadsdocument:doc. 13 418/01
nr. Commissiedocument: COM (2001)580 def i
Eerstverantwoordelijke ministerie: VROM i.o.m. EZ, FIN, VROM, V&W
Behandelingstraject in Brussel:
Behandeling in de raadswerkgroep milieu en agendering voor de Milieu-raad van 12/13 december
Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar):
De mededeling op zich heeft geen financiële consequenties. De Commissie heeft gekeken naar de meest kosteneffectieve maatregelen (20 € per ton CO2 equivalent). De daadwerkelijke kosten zullen pas duidelijk zijn als voorstellen uitgewerkt worden.
Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
De mededeling op zich heeft geen financiële consequenties. De Commissie heeft gekeken naar de meest kosteneffectieve maatregelen (20 € per ton CO2 equivalent). De daadwerkelijke kosten zullen pas duidelijk zijn als voorstellen uitgewerkt worden.
In het European Climate Change Programme (ECCP, gestart in juni 2000) hebben zeven werkgroepen en één subwerkgroep (bestaande uit vertegenwoordigers van de Europese Commissie, de lidstaten, bedrijfsleven en milieuorganisaties) bekeken hoe maatregelen op Europees niveau kunnen bijdragen aan het zo milieuvriendelijk en kostenefficiënt mogelijk behalen van de Kyoto-doelstelling. Het programma heeft meer dan 40 maatregelen bekeken, waarbij selectiecriteria zoals het reductiepotentieel, de kosteneffectiviteit, en de tijdschaal zijn gehanteerd. Op basis van het ECCP-proces stelt de Commissie nu een serie van 12 acties voor, die door de Commissie beschouwd worden als kosteneffectief en toepasbaar op de korte termijn (zie hieronder). De acties hebben betrekking op de energiesector, transport en de industrie. Naast deze 12 acties stelt de Commissie ook voor om verder te gaan met het ECCP-proces. Om de Kyoto-doelstelling te kunnen halen moeten namelijk meer acties worden ingezet (zie ook ECCP-the next stage).
De Commissie heeft de volgende 12 acties voorgesteld:
-
1.Bevorderen van de doeltreffende tenuitvoerlegging van de richtlijn inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (2.1.1)
-
2.Voorstel voor een richtlijn betreffende het koppelen van op projecten gebaseerde mechanismen, JI en CDM, aan het EG-systeem voor de handel in emissierechten (2.1.2)
-
3.Voorstel voor een wijziging van het monitoringssysteem (2.1.3)
-
4.Voorstel voor een kaderrichtlijn betreffende minimumvereisten voor de efficiëntie van eindgebruiksapparatuur (2.2.1)
-
5.Voorstel voor een richtlijn betreffende het beheer van de vraag naar energie (2.2.2)
-
6.Voorstel voor een richtlijn ter bevordering van warmtekrachtkoppeling (2.2.3)
-
7.Initiatieven voor een beleid inzake overheidsaankopen dat meer op energie-efficiëntie is gericht (2.2.4)
-
8.Een bewustmakingscampagne en een aanloopcampagne (2.2.4.2)
-
9.Voorstel voor het verschuiven van het evenwicht tussen de verschillende vervoerswijzen (2.3.1)
-
10.Voorstel voor verbeteringen van het gebruik van de infrastructuur en het in rekening brengen daarvan (2.3.2)
-
11.Bevordering van het gebruik van biobrandstoffen voor vervoersdoel-einden (2.3.3)
-
12.Voorstel voor een kaderrichtlijn betreffende gefluoreerde gassen
Rechtsbasis van het voorstel:
N.v.t.; het betreft een mededeling over een twaalftal acties. De rechtsbasis van de verschillende acties variëren van richtlijn tot beleidsvoorstel.
Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering:
Positief. De EG is (mede) partij bij het Kyoto Protocol en heeft om die reden verantwoordelijkheid ten aanzien van het behalen van de doelstellingen. De verschillende voorstellen lijken subsidiair en proportioneel, maar dit is nog afhankelijk van de verdere uitwerking.
Nederlandse belangen:
In het algemeen is Nederland voorstander van een Europese aanpak van het klimaatprobleem als opstap voor een mondiale oplossing. Voor het overige verschillen de Nederlandse belangen per voorstel. In het algemeen geldt dat Nederland erbij is gebaat dat zo kosteneffectief mogelijk maatregelen wordt genomen en dat de Commissie er in slaagt om hier op Europees niveau aan bij te dragen. Daarnaast moeten de voorstellen zo goed mogelijk aansluiten bij Nationaal beleid en moeten de voorstellen rekening houden met de spill-over effecten.
Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG) N.v.t.
Rol EP in de besluitvormingsprocedure:
In dit stadium nog n.v.t., het betreft een mededeling die het EP ter informatie is toegegaan.
Fiche 6: Mededeling / Richtlijnen Biobrandstoffen
Titel:
Mededeling van de Commissie over alternatieve brandstoffen voor het wegvervoer en een pakket maatregelen ter bevordering van het gebruik van biobrandstoffen, vergezeld van:
-
1)een voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de bevordering van het gebruik van biobrandstoffen en
-
2)van een voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 92/81/EEG i wat betreft de mogelijkheid om een verlaagd accijnstarief toe te passen op bepaalde minerale oliën die biobrandstoffen bevatten en op biobrandstoffen
DatumRaadsdocument:Nog niet bekend
nr. Raadsdocument: Nog niet bekend
nr. Commissiedocument: COM(2001) 547 i dd. 7 november 2001
Eerstverantwoordelijke ministeries:
Richtlijnvoorstel 1: Ministerie van VROM; Richtlijnvoorstel 2: Ministerie van Financiën, i.o.m. V&W, LNV, EZ
Behandelingstraject in Brussel:
Voorstel 1: RWG Energie, presentatie energieraad 4 december 2001 Voorstel 2: RWG Financiële Vraagstukken
Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar):Geen
Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
De mededeling beschrijft een aanpak om in de komende jaren de midterm doelstelling van 20% substitutie van conventionele autobrandstoffen in 2020 te halen. De volgende opties worden daarbij uitgewerkt: brandstof efficiency, biobrandstoffen, aardgas, waterstof en andere brandstoffen of technologieën, waarbij geconcludeerd wordt dat biobrandstof, aardgas en waterstof de meeste potentie hebben. Om de ontwikkeling van deze alternatieve brandstoffen te stimuleren komt de Commissie met een actieplan bestaande uit twee concept-richtlijnen, de oprichting van een contactgroep die aanbevelingen zou moeten doen over de verdere introductie van alternatieve brandstoffen, monitoring van alternatieve brandstoffen oftechnologieën die niet in het actieplan worden genoemd en informatie naar het publiek.
De twee concept-richtlijnen bouwen voort op de doelstellingen die in 1997 werden vastgesteld in het witboek voor een communautaire strategie en een actieplan inzake duurzame energiebronnen. Hieronder volgt een beknopte beschrijving van beide concept richtlijnen:
1) Verplichtstelling: De eerste concept richtlijn behelst een verplichtingstelling van de lidstaten voor een minimum aandeel biobrandstoffen. De richtlijn kent de volgende onderdelen:
-
i)Definitie van biobrandstoffen, biomassa en energie-inhoud ii) Lidstaten worden verplicht tot een minimumaandeel biobrandstoffen
(gerelateerd aan de in die staat verkochte diesel en benzine voor transportdoeleinden). De Commissie stelt het volgende schema voor: 2% in 2005 oplopend met 0,75% per jaar tot 5,75% in 2010. Vanaf 2009 moeten alle genoemde transportbrandstoffen voor 1% bestaan uit biobrandstoffen (in bijgemengde vorm), ook dit percentage loopt op met 0,75% per jaar.
-
iii)Biobrandstoffen kunnen worden aangeboden als: pure biobrandstoffen, bijgemengd bij diesel of benzine, of bijgemengd als afgeleid additief (zoals ETBE–ethyl-tertio-butyl-ether–).
-
iv)Uiterlijk 1 januari 2008 zal de Commissie rapporteren over de voortgang en de gevolgen van deze maatregelen. Op basis van dat rapport zal bekeken worden of de richtlijnen moeten worden aangepast.
-
2)Accijnsvrijstelling: In de tweede concept-richtlijn wil de Commissie de lidstaten de mogelijkheid geven om een accijnsvrijstelling toe te passen voor biobrandstoffen. De richtlijn biedt aan de lidstaten de mogelijkheid tot vrijstelling van biobrandstoffen tot maximaal 50% van het «normale» accijnstarief.
Rechtsbasis van het voorstel:
Mededeling: n.v.t.
Richtlijnvoorstel 1 verplichtstelling: Art. 175 EG, gekwalificeerde meerderheid Richtlijnvoorstel 2 accijnsvrijstelling: Art. 93 EG
Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering:
Wat betreft de verplichtstelling voldoet de concept richtlijn aan de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit, omdat een dergelijke algemene verplichtstelling over de gehele EU slechts door een EU-richtlijn kan worden gerealiseerd, terwijl de lidstaten zelf de mogelijkheid krijgen om de details van de richtlijn vast te stellen. Voor zover het betreft de fiscaliteit voldoet het voorstel aan deze vereisten, aangezien de beoogde vrijstelling slechts door wijziging van de bestaande EU-regelgeving kan worden gerealiseerd.
Nederlandse belangen:
De bevordering van het aandeel hernieuwbare energie is een prioriteit in het Nederlandse energiebeleid.
Vergroting van het aanbod van alternatieven voor minerale oliën zorgt voor een verminderde afhankelijkheid van olie en leidt tot een verbetering van de voorzieningszekerheid.
Het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen (met name CO2)
door de sector verkeer en vervoer is een prioriteit van het Nederlandse klimaat- en milieubeleid. Naast besparingsopties lijken biobrandstoffen een veelbelovende optie te kunnen worden.
Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG):
Bij verplichtstelling: Nog niet duidelijk. eventueel wijziging van AmvB
(Besluit Kwaliteitseisen Brandstoffen Wegverkeer)
Bij accijnsvrijstelling: Wijziging van formele wetgeving (Wet op de accijns).
Rol EP in de besluitvormingsprocedure:
Co-decisie wat betreft richtlijnvoorstel 1 Samenwerkingsprocedure wat betreft richtlijnvoorstel 2
Fiche 7: Richtlijn arbeidsmigratie
Titel:Voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de voorwaarden inzake toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op arbeid in loondienst en economische activiteiten als zelfstandige
DatumRaadsdocument:12 september 2001
nr. Raadsdocument: 11 083/01
nr. Commissiedocument: COM(2001)386 def i.
Eerstverantwoordelijke ministerie: SZW in nauw overleg met JUST en
BZK, i.o.m. EZ, BZ, FIN, OC&W
Behandelingstraject in Brussel:
Deze concept-richtlijn zal waarschijnlijk worden behandeld in het kader van de Justitie en Binnenlandse Zaken Raad en worden voorbereid in het Strategisch Comité Immigratie, Grenzen en Asiel (SCIFA). Een datum is nog niet bekend.
De concept-richtlijn moet conform de procedure van artikel 67 EG-Verdrag worden goedgekeurd door de Raad na raadpleging van het Europees Parlement. Het voorstel is gebaseerd op Titel IV van het EG-Verdrag, hetgeen inhoudt dat het voorstel niet van toepassing is op Verenigd Koninkrijk en Ierland tenzij deze lidstaten anders beslissen en dat het niet van toepassing is op Denemarken.
Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar):
Niet van toepassing aangezien voor de uitvoering van de concept-richtlijn de nationale overheden verantwoordelijk zijn.
Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Doelstelling:Invoering van gemeenschappelijke definities, criteria en procedures voor toelating en verblijf van arbeidsmigranten (zowel werknemers als zelfstandigen), vereenvoudiging en harmonisering van de procedure en het verlenen van rechten aan toegelaten arbeidsmigranten.
Achtergrond:Met het Verdrag van Amsterdam werd het vrij verkeer van personen (in relatie tot onder meer visa, asiel en immigratie) van de derde pijler (Verdrag van Maastricht) naar de eerste pijler, het EG-Verdrag, verplaatst. In oktober 1999 riep de Europese Raad van Tampere vervolgens op tot het realiseren van een Unie van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid. Dit richtlijn-voorstel behoort tot de voorstellen die volgend op deze ontwikkelingen reeds zijn aangenomen, momenteel besproken worden dan wel nog zullen worden ingediend.
Het richtlijnvoorstel sluit aan op de recentelijk voorgestelde ontwerprichtlijn inzake langdurig ingezeten onderdanen van derde landen.1 Het werd ook opgesteld om volledig verenigbaar te zijn met de verbintenissen van de EG en haar lidstaten in het kader van de WTO-Overeenkomst inzake handel in diensten (GATS) en om de handel in diensten verder te vergemakkelijken, hetgeen in dit verband reeds werd beloofd volgens de Commissie.
Behalve regelgeving stelt de Europese Commissie voor om ook de open coördinatiemethode toe te passen, daar waar harmonisatie niet mogelijk (en nuttig) is. In de in juli 2001 gepubliceerde Mededeling inzake een communautair immigratiebeleid2 stelt de Commissie, in navolging van haar eerdere mededeling van november 2000 over dit onderwerp, toepassing van de open coördinatiemethode voor. Thema’s die de Commissie voorstelt om via dit instrument uit te werken zijn het beheer van migratiestromen, parnerschap met derde landen, de integratie van derdelanders en, in het kader van de Europese werkgelegenheidsstrategie, de toelating van economische migranten.
Inhoud:
Procedure:
Hoewel de meeste lidstaten zowel een verblijfs- als een tewerkstellingsvergunning kennen, stelt de concept-richtlijn één gecombineerde vergunning voor (de verblijfsvergunning werknemer of zelfstandige). De vreemdeling heeft te maken met één loket en één procedure. De vormgeving van deze procedure wordt overgelaten aan de lidstaten.
Inhoud
1 COM(2001)127 def i, zie fiche in Kamerstuk 22 112, 201 dd. 27-06-01.
2 COM(2000)757 def i, zie fiche in Kamerstuk 22 112, 191 dd. 04-04-01.
Het inhoudelijke criterium waaraan de aanvraag om een verblijfsvergunning wordt getoetst is de economische behoefte aan de toelating van de arbeidsmigrant.
A. Werknemers:
Indien een vacature niet op korte termijn door prioriteitgenietend aanbod kan worden vervuld kan in beginsel een arbeidsmigrant van buiten de EER worden toegelaten. Hiervoor dient de vacature gedurende ten minste vier weken in verscheidene lidstaten gepubliceerd te worden zonder dat aanvaardbare sollicitaties vanuit het prioriteitgenietend aanbod (waaronder derdelanders die gedurende meer dan 3 jaar in de voorafgaande vijf jaar legaal in een lidstaat hebben verbleven) én onderdanen van de nieuwe toetreders tot de EU zijn ontvangen (art. 6).
Daarnaast geeft de concept-richtlijn drie alternatieven (toepassing van quota, van een inkomenscriterium en van een bedrag dat de werkgever aan de overheid betaalt) voor de individuele toetsing op aanwezigheid van prioriteitgenietend aanbod.
Art. 11 regelt de rechten van de vreemdelingen met de verblijfsvergunning – werknemer, met onder meer de bepaling van gelijke behandeling met EU-burgers. Vreemdelingen met een verblijfsvergunning-werknemer hebben onder een aantal voorwaarden het recht om betaalde bijdragen aan het openbaar pensioenstelsel uitgekeerd te krijgen na terugkeer naar een derde land.
B. Zelfstandigen:
De procedures en voorwaarden voor de verstrekking van een «verblijfsvergunning-zelfstandige» sluiten zeer nauw aan bij de regels inzake de verstrekking van een «verblijfsvergunning-werknemer». De volgende specifieke punten moeten evenwel worden beklemtoond:
Er wordt bijzondere nadruk gelegd op de noodzaak aanvragers ertoe te verplichten dat zij aantonen dat hun financiële middelen eigen middelen omvatten.
– Het kernelement voor de beoordeling van het potentiële gunstige effect van de geplande zelfstandige economische activiteiten in individuele gevallen is de overlegging van een gedetailleerd bedrijfsplan. Om de bevoegde autoriteiten te helpen om een bedrijfsplan te controleren kunnen de lidstaten natuurlijk externe deskundigen om advies vragen en de aanvragers – zo dit nuttig wordt geacht – verzoeken om een beoordeling van hun bedrijfsplan voor te leggen die werd uitgevoerd door een betrouwbaar en internationaal actief accountants-bedrijf. De lidstaten kunnen lijsten publiceren met de namen van accountantsbedrijven waaruit de aanvrager kan kiezen.
– De vergunning wordt enkel afgegeven indien de zelfstandige activiteiten van de onderdaan van een derde land een gunstig effect zullen hebben op de werkgelegenheid in de lidstaat of op de economische ontwikkeling van die lidstaat.
Afwijkingen ten aanzien van de Nederlandse situatie:
De concept-richtlijn wil het tweeledige stelsel (arbeidsvergunning – verblijfsvergunning) vervangen door één gecombineerde titel (verblijfsvergunning – werknemer). Wel blijven lidstaten bevoegd om de interne procedure voor het nemen van de beslissing op de aanvraag voor de verblijfsvergunning-werknemer vast te stellen. Het is niet duidelijk in hoeverre binnen die procedure er nog ruimte is voor handhaving van het instrument van de tewerkstellingsvergunning, gericht op de werkgever, en het daarbij behorende toetsingskader dat veel ruimer is dan de toetsing zoals is neergelegd in art. 6 van de concept-richtlijn. Ook is het niet duidelijk in hoeverre in het Commissievoorstel ruimte blijft voor de huidige mogelijkheid om voorschriften aan een tewerkstellingsvergunning te verbinden, waarmee een koppeling tussen arbeidsmarkt- en arbeids-migratiebeleid kan ontstaan.
Rechtsbasis van het voorstel:
Artikel 63, derde lid, van het EG-Verdrag, dat bepaalt dat de Raad «maatregelen inzake arbeidsmigratiebeleid moet nemen op de volgende gebieden:
-
a)voorwaarden voor toegang en verblijf en normen voor de procedures voor de afgifte door de lidstaten van langlopende visa en verblijfstitels».
Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering:
Positief; de Europese Raad van Tampere erkende de noodzaak voor afstemming van de nationale wetgevingen over de voorwaarden voor toelating en verblijf van derdelanders, gebaseerd op een gezamenlijke evaluatie van de economische en demografische ontwikkelingen in de Unie alsook in de landen van herkomst. Voor de uitwerking van deze afspraak is communautair optreden noodzakelijk. De onderhavige richtlijn kan gezien worden als invulling van de afspraak gemaakt in Tampere.
Nederlandse belangen:
Nederland is, in lijn met de conclusies van Tampere, voorstander van een meer communautaire aanpak van het migratiebeleid. Wel dient gewaarborgd te worden dat Nederland de relatie tussen arbeidsmigratie- en arbeidsmarktbeleid, de nadruk op de eigen verantwoordelijkheid van de werkgever om in zijn personeelsbeleid te voorzien en het over het algemeen restrictieve toelatingsbeleid waar gewenst op nationaal niveau kan handhaven.
Het voorstel van de Commissie beoogt overigens niet het aantal toe te laten arbeidsmigranten te bepalen; dat blijft een zaak van de lidstaten zelf. Recentelijk heeft het kabinet zich uitgesproken voor het op grote lijnen handhaven van een restrictief beleid. Met name gelet op het belang van de kenniseconomie zal echter worden bezien of de Wav ook op langere termijnvoldoende wendbaar en flexibel is om getalenteerde arbeidsmigranten binnen te halen. Ook zal worden gewerkt aan een verdere vereenvoudiging van de Wav, waarbij stroomlijning en versnelling van aanvraagprocedures voor tewerkstellingsvergunningen centraal staan. De verblijfsduur van arbeidsmigranten zal bij dit onderzoek worden betrokken. Dit is mede van belang met het oog op de doelstelling van het Commissievoorstel om de handel in diensten in WTO/GATS-kader verder te vergemakkelijken en reële inhoud toe te voegen aan de verbintenissen die de EU en de Lid-Staten in dat kader zijn aangegaan.
Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG)
Implementatie van de richtlijn in de huidige vorm heeft wijziging van de Wet arbeid vreemdelingen en de Vreemdelingenwet 2000 tot gevolg.
Rol EP in de besluitvormingsprocedure:
Het EP heeft geen (mede-)beslissingsbevoegdheid, maar dient geraadpleegd te worden.
Fiche 8: Mededeling Structurele indicatoren
Titel:
Mededeling: «Structurele indicatoren»
DatumRaadsdocument:8 november 2001
nr. Raadsdocument:13 669/01
nr. Commissiedocument:COM(2001) 619 i
Eerstverantwoordelijke ministerie:BZ in nauw overleg met EZ en het CBS,
i.o.m. FIN, OCW, SZW, VROM, VWS, V&W
Behandelingstraject in Brussel:
Het behandelingstraject is nog niet geheel duidelijk. De mededeling zal aan de orde komen in diverse raadswerkgroepen en comités. In ieder geval staat de mededeling op de agenda van de Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid van 3 december 2001, de Ecofinraad van 4 december 2001 en de Algemene Raad van 10 en 11 december 2001. De Europese Raad van Laken (14 en 15 december 2001) zal de mededeling bevestigen.
Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar): Geen
Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
De Europese Raad van Lissabon (maart 2000) heeft een nieuw strategisch doel gesteld voor de EU voor de komende 10 jaar: «de meest dynamische en concurrerende kenniseconomie ter wereld te worden die in staat is tot duurzame economische groei met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang.» Deze Europese Raad en de Europese Raden die erop volgden, hebben een aantal actiepunten vastgesteld die helpen het strategische doel te verwezenlijken.
Om de voortgang naar het strategische doel vast te stellen en om de strategie te kunnen bijsturen, besloot de Europese Raad jaarlijks in het voorjaar bijeen te komen om sociale en economische onderwerpen te bespreken. Ter voorbereiding daarop, stelt de Commissie een samenvattend voortgangsverslag (het «syntheserapport») op. Zij doet dit op basis van zogeheten «structurele indicatoren». Het eerste syntheserapport was voor de Europese Raad van Stockholm (maart 2001) op basis van een set indicatoren die de Europese Raad van Nice heeft geaccordeerd.
Vooruitlopend op de aanname van een strategie voor duurzame ontwikkeling door de Europese Raad van Gotenburg (juni 2001) besloot de Europese Raad van Stockholm: «Alle dimensies van duurzame ontwikkeling moeten in de context van de jaarlijkse voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad getoetst worden.»
De Europese Raad van Gotenburg is akkoord gegaan met een strategie voor duurzame ontwikkeling, «die een aanvulling vormt op de politieke inzet van de Unie voor economische en sociale vernieuwing, een derde dimensie – de milieudimensie – toevoegt aan de Lissabon-strategie en nieuwe wegen inslaat op het gebied van de beleidsvorming.»
In de voorliggende mededeling, presenteert de Commissie de structurele indicatoren voor het syntheserapport voor de Europese Raad van Barcelona (15 en 16 maart 2002). De set indicatoren die de Commissie voorstelt, verschilt van die van vorig jaar. De Commissie achtte wijziging noodzakelijk om:
– de kwaliteit te verbeteren,
– definities en gegevens nauwkeuriger te maken en – de nieuwste beleidsontwikkelingen te laten weerspiegelen en duurzaamheid op te nemen in de Lissabon-strategie. In overeenstemming met de conclusies van de Europese Raad van Stockholm zijn er zes milieu-indicatoren vastgelegd om duurzaamheid te integreren in de Lissabon-strategie. De Commissie zal de structurele indicatoren voor de kandidaat-lidstaten compileren vanaf 2003.
Kernwoorden van de Commissie bij de lijst met indicatoren zijn: – stabiliteit (geen grote wijzigingen om voortgang te kunnen meten), – flexibiliteit (tegemoet kunnen komen aan nieuwe politieke prioriteiten), – kort (meer nadruk op de boodschap) en – gebalanceerd.
In totaal zijn er 36 indicatoren op zes terreinen: algemeen economische situatie, werkgelegenheid, innovatie en onderzoek, structurele hervormingen, sociale cohesie en milieu. Voor de Europese Raad van Barcelona heeft de Commissie acht indicatoren uit het syntheserapport van vorig jaar vervangen door negen nieuwe.
De Commissie heeft de volgende indicatoren opgesteld:
Algemeeneconomisch
– BNP per capita (ppp) en reële groei BNP
– Arbeidsproductiviteit
– Werkeloosheid
– Inflatie
– Verandering reële arbeidskosten
– Overheidsbalans
– Vervallen: Overheidsschuld
Werkgelegenheid
– Werkgelegenheidscijfer (totaal en naar geslacht)
– Werkgelegenheid oudere werknemers
– Beloningsverschil man/vrouw (nieuw)
– Loonbelasting laagbetaalden
– Levenslang leren
– Arbeidsongevallen (dodelijk en ernstig) – kwaliteit van de arbeid (nieuw)
Innovatie en onderzoek
– Overheidsuitgaven voor onderwijs
– Totale uitgaven R&D
– Mate van toegang tot internet
– Aantal doctoraal diploma’s wetenschap en technologie (nieuw)
– Aantal patenten
– Risico kapitaal
– Vervallen: ICT-uitgaven; export hightech producten
Structurele hervormingen
– Relatieve prijzen en prijsconvergentie
– Prijzen in netwerkindustrieën
– Marktstructuur in netwerkindustrieën (nieuw)
– Overheidsopdrachten
– Sectorsteun en ad-hoc staatssteun
– Opgehaald kapitaal op de beurzen
– Vervallen: handelsintegratie, bedrijfsinvesteringen
Sociale samenhang
– Inkomensverdeling
– Armoederatio (voor en na inkomensoverdrachten)
– Armoedepersistentie
– Regionale samenhang
– Jonge schoolverlaters zonder verdere opleiding
– Langdurige werkeloosheid
– Vervallen: huishoudens zonder baan
Milieu (nieuw)
– Uitstoot broeikasgassen
– Energie-intensiteit van de economie
– Relatief aandeel transportvolume in BBP
– Modale split transport (vracht en personen) – Stedelijke luchtkwaliteit – Stedelijk afval
Rechtsbasis van het voorstel:N.v.t.
Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering:
Positief: de structurele indicatoren zijn bedoeld om de Europese Raad in staat te stellen tot open coördinatie van het sociaal-economische beleid, dat wil zeggen te benchmarkenen best practiceste identificeren. Dit zijn lichte vormen van coördinatie van het sociaal-economische beleid. Er ligt een duidelijke meerwaarde in het elkaar aansporen het sociaal-economische beleid te verbeteren en voorbeelden van succesvol beleid te delen.
Nederlandse belangen:
Nederland staat zeer positief tegenover de Lissabon-strategie. De Europese Raad van Barcelona wordt een belangrijk moment voor de consolidatie ervan. Nederland streeft er dan ook naar dat deze Europese Raad een succes wordt. De structurele indicatoren zijn daarbij een belangrijk instrument: zij staan aan de basis van het syntheserapport. Met een goede set structurele indicatoren kan de Commissie:
– een scherpe analyse opstellen van de economische, sociale en milieusituatie en vooruitzichten – de stand van zaken weergeven in de implementatie van de Lissabon-strategie en vermelden waar de Europese Raad knopen moet doorhakken – een analyse maken van de meest succesvolle beleidsmaatregelen De Commissie kan zo een belangrijke bijdrage geven aan het succes van de Europese Raad van Barcelona.
Consequenties voor nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG):Geen.
Rol EP in de besluitvormingsprocedure: N.v.t., het betreft een mededeling.
Fiche 9: Mededeling Integratie sociale aspecten overheidsopdrachten
Titel:
Interpretatieve mededeling van de Commissie betreffende het gemeenschapsrecht van toepassing op overheidsopdrachten en de mogelijkheden om sociale aspecten hierin te integreren
DatumRaadsdocument: 18 oktober 2001
nr. Raadsdocument: 12 890/01
nr. Commissiedocument: COM(2001) 566 def i
Eerstverantwoordelijk Ministerie: EZ voor aanbesteden, SZW voor sociale aspecten, i.o.m. alle IOEA leden
Behandelingstraject in Brussel:
Het betreft een document met een visie van de Commissie op welke wijze en in welke mate sociale aspecten meegenomen kunnen worden in een EU-aanbestedingsprocedure.
Geen specifieke behandeling in de Raadswerkgroep overheidsopdrachten, wel als zodanig onderwerp van gesprek bij besprekingen in de Raads-werkgroep over de wijzigingen van de betreffende EU richtlijnen.
Consequenties voor EG-begroting in EURO (per jaar): Geen
Korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
De Europese aanbestedingsrichtlijnen, t.w. Diensten (92/50), Leveringen(93/36), Werken(93/37) en Nutssectoren (93/38) geven geen duidelijkheid op welke wijzeen in welke mateaanbestedende diensten bij overheidsaanschaffingen sociale aspecten kunnen meenemen in een aanbestedingsprocedure. Het interpretatieve document van de Commissie heeft ten doel een analyse en een overzicht te geven van de mogelijkheden in het bestaande communautaire rechtskader om sociale aspecten in overheidsopdrachten te integreren.
Aanbestedende diensten bepalen zelf de inhoud van de aan te besteden opdracht: indien deze een «sociale» achtergrond heeft (zoals de bouw van een ziekenhuis of een tehuis voor gehandicapten of een opleiding voor werklozen) dient het gebouw of de dienst aan de vereiste specifieke behoeften te voldoen en vallen dergelijke opdrachten gewoon onder de bestaande regelgeving.
Lastiger wordt het of er specifieke voorschriften aan de opdracht mogen worden verbonden: bijv. de inzet van een bepaald percentage werklozen bij de bouw of de verplichting een opleiding aan werklozen te geven tijdens de duur van het project. De mogelijkheden om met sociale aspecten rekening te houden bestaan volgens de Commissie met name bij het vaststellen van het voorwerp of de aard van de opdracht. Deels zullen dit eisen betreffen inzake gezondheid of veiligheid ( bijv. opslag van gevaarlijke goederen, verkeerscirculatieplan op de bouwplaats etc.) die op grond van Europese of nationale voorschriften verplicht zijn. Deels kunnen het technische eisen zijn die nodig zijn om de producten geschikt te maken voor gebruik door specifieke groepen (computerapparatuur voor gebruik door gehandicapten en blinden).
Niet als technische specificaties kunnen worden beschouwd eisen die geen enkel verband houden met het product of de prestatie zelf zoals de eis om bepaalde groepen werknemers (werklozen, vrouwen etc.) voor de uitvoering van de opdracht aan te trekken.
Ook bij de selectie van gegadigden en in de gunningscriteria kunnen in bepaalde mate sociale criteria worden meegenomen. Bij de selectiecriteria bestaat die mogelijkheid eigenlijk alleen bij het aantonen van de technische bekwaamheid.
Indien voor de opdracht specifieke vakkundigheid op «sociaal» terrein is vereist, is het mogelijk binnen het kader van de – in de richtlijn uitputtend vastgelegde – lijst van referenties en bewijsmiddelen om specifieke ervaring of kennis te vragen (ervaring met beheer crèche of opleiding werklozen).
Ingeval van het gunningscriterium economisch voordeligste aanbieding kunnen sociale aspecten een rol spelen, indien deze kunnen worden toegeschreven aan het product of de dienst waarop de opdracht betrekking heeft (het stellen van specifieke eisen aan de kwaliteit van de dienstverlening voor bepaalde groepen werknemers zoals bijvoorbeeld gehandicapten). Niet mogelijk is het om gedeelten van opdrachten voor te behouden aan bepaalde categorieën personen (werklozen, vrouwen etc.) die niets van doen hebben met de aard van de opdracht. Als aanvullende voorwaarde– een begrip ontwikkeld door het EG Hof van Justitie – is het mogelijk om een voorwaarde in verband met werkloosheidsbestrijding te stellen mits die voorwaarde alle algemene beginselen van het gemeenschapsrecht eerbiedigt en er een keuze bestaat uit twee of meer economisch gelijkwaardige inschrijvingen.
Een gunningscriteriuminzake werkloosheid is – volgens het Hof- mogelijk maar deze mag geen direct of indirect discriminerende werking hebben voor inschrijvers uit andere lidstaten en moet uitdrukkelijk in de aankondiging worden vermeld.
Tenslotte geeft de interpretatieve mededeling een aantal voorbeelden van contractbepalingen of voorwaardendie bij de uitvoering van de opdracht kunnen worden toegepast (bijv. verplichting werkzoekenden of gehandicapten te werven of opleidingen te organiseren, maatregelen te nemen ter bevordering van vrouwenemancipatie of etnische diversiteit of het uitvoeren van nog niet nationaal verplichte ILO conventies etc.). Deze bepalingen mogen geen verkapte technische specificaties of selectie- of gunningscriteria zijn en moeten in de aankondiging van de opdracht worden vermeld; de bepalingen vormen een verplichting die iedere opdrachtnemer moet aanvaarden en hebben betrekking op de uitvoering van de opdracht: niet aanvaarding is niet in overeenstemming met het bestek en reden voor afwijzing. Het stellen van eisen (ook bij sociale aspecten) aan producten of ondernemingen in een aanbestedingsprocedure dient volgens de Commissie altijd transparant en proportioneel te zijn.
Rechtsbasis van het voorstel:n.v.t. betreft interpretatieve mededeling
Subsidiariteit, proportionaliteit, deregulering:
Subsidiariteit en deregulering hier niet aan de orde: het betreft geen regelgeving maar de visie van de Commissie (niet noodzakelijkerwijs die van de lidstaten) over de wijze waarop aanbestedende diensten met het toepassen van sociale aspecten in een aanbestedingsprocedure kunnen omgaan. Uiteindelijk bepaalt het EU Hof van Justitie het eindoordeel hierover.
Indien bepaalde lidstaten of het EP de interpretatie van de Commissie niet ver genoeg vinden gaan dan bestaat de mogelijkheid dat genoemde richtlijnen alsnog op onderdelen aangepast worden.
Nederlandse belangen:
Het document geeft meer duidelijkheid over wat wel en niet kan bij het toepassen van sociale criteria in aanbestedingsprocedures.
Consequenties voor de nationale regelgeving/beleid c.q. decentrale overheden (betrokkenheid IPO/VNG)
Aanbestedende diensten dienen met de visie van de Commissie rekening te houden c.q. hun voordeel daarmee te doen.
Rol EP in de besluitvormingsprocedure:
Dit document bevat de interpretatie van de Commissie over de uitlegging van de aanbestedingsrichtlijnen op het punt sociale criteria. Het EP kan hierin verder niets wijzigen (dat kan alleen het EG HvJ in het kader van een Hof procedure). Wel kan het EP evt. voorstellen (amendementen) doen in kader van het wetgevend pakket overheidsopdrachten voor verdergaande mogelijkheden om sociale criteria in aanbestedingsprocedures mee te nemen.
Mededeling grensregio's |
22112, 217, 1 |
Diensten van algemeen belang (DAB) |
22112, 217, 2 |
Mededeling Strategie dioxinen, furanen en polychloorbifenylen |
22112, 217, 3 |
Richtlijn emissie/brandstofverbruik voertuigen |
22112, 217, 4 |
Mededeling Europees Programma klimaatverandering |
22112, 217, 5 |
Mededeling / Richtlijnen Biobrandstoffen |
22112, 217, 6 |
Richtlijn arbeidsmigratie |
22112, 217, 7 |
Mededeling Structurele indicatoren |
22112, 217, 8 |
Mededeling Integratie sociale aspecten overheidsopdrachten |
22112, 217, 9 |